Mijn Kifid

Uitspraak 2016-038 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2016-0387 d.d. 30 november 2016
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. J.B. Fleers, drs. P.H.M. Kuijs AAG, mr. R.J.F. Thiessen en
F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Ontvankelijkheid. Beroepsgronden tijdig aangevuld. Kredietbemiddeling. Kredietbemiddelaar voldeed aan wettelijke eisen. Overgangsregime Wfd. Geen aanwijzingen dat bank wist van ontoelaatbare praktijken van directeur van kredietbemiddelaar. Die praktijken zijn bank niet toe te rekenen. Geen overkreditering. Belanghebbenden zelf verantwoordelijk voor aflossen van bestaande kredieten met het door bank verleende krediet.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Bij een op 19 januari 2016 ontvangen beroepschrift hebben Belanghebbenden bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillen¬commissie) van 4 december 2015 (dossiernummer [nummer]).

1.2 Bij brief van 28 maart 2016, ontvangen op 30 maart 2016, hebben Belanghebbenden de gronden van hun beroep aangevuld.

1.3 Van de Bank is op 24 mei 2016 een verweerschrift, gedateerd 19 mei 2016, ontvangen.

1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2016. Beide partijen waren aanwezig. Partijen hebben vervolgens hun standpunten toegelicht, [gemachtigde van consument] deels aan de hand van een pleitnota, en zij hebben vragen van de Commissie van Beroep beantwoord. De Commissie van Beroep heeft de Bank de gelegenheid gegeven na de zitting op de pleitnota van [gemachtigde van consument] te reageren, omdat [gemachtigde van consument] die pleitnota niet volledig heeft voorgelezen.

1.5 [gemachtigde van de bank] heeft bij e-mail van 11 oktober 2016 op de pleitnota van [gemachtigde van consument] gereageerd. [gemachtigde van consument] heeft bij e-mail, met bijlagen, van
16 oktober 2016 daarop geantwoord. [gemachtigde van de bank] heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren, maar van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Een nadere reactie van [gemachtigde van consument] van 27 oktober 2016 is niet meer in behandeling genomen.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 De Commissie van Beroep gaat uit van de door de Geschillencommissie onder 2.1 tot en met 2.5 van haar uitspraak vermelde feiten, die niet zijn betwist, voor zover relevant aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan. De Commissie van Beroep verwijst naar de uitspraak van de Geschillencommissie. Kort gezegd gaat het om het volgende.

3.2 Belanghebbenden hebben door tussenkomst van de tussenpersoon [naam tussenpersoon] (hierna: de Tussenpersoon) op 22 maart 2007 een doorlopend krediet afgesloten bij de Bank, voor een bedrag van € 50.000,-. Bij de kredietovereenkomst behoort een door Belanghebbende ondertekende betalingsopdracht, die luidt als volgt:
‘Cliënt geeft hierbij aan Kredietgever opdracht om ten laste van het krediet de volgende betalingen te verrichten:
1. Uit te betalen op mijn eigen bankrekening nummer: (..) € 49.000,00
2. Uit te betalen aan de volgende DERDE(N):
Naam begunstigde Omschrijving/ Bankrekeningnummer
Overeenkomstnummer
[bank 1] (..) (..) € 0,00
[bank 2] (..) (..) € 0,00
[naam verzekeraar] (..) (..) € 1.000,00
Totaalbedrag € 50.000,00
De bedragen van € 49.000,- en € 1.000,- zijn op of omstreeks 26 maart 2007 uitbetaald.

3.3 Belanghebbenden hebben eveneens op 22 maart 2007 een bedrag van € 49.000,- ter leen verstrekt aan [naam], handelend onder de naam ‘[naam]’, tegen een rente van 12 procent. [naam] was tevens directeur van de Tussenpersoon.

3.4 De Bank heeft haar overeenkomst(en) met de Tussenpersoon op 3 augustus 2007 beëindigd.

3.5 Bij besluit van 10 augustus 2007 heeft de AFM aan de Tussenpersoon een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 5:20 Awb, teneinde te bewerkstelligen dat de Tussenpersoon alsnog informatie zou verstrekken door middel van het invullen van het zogenoemde ‘Wfd self assessment 2006’.

3.6 Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2010 is [naam] voor oplichting en witwassen in de periode van 1 mei 2005 tot en met 30 november 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. Bij dat vonnis zijn de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder die van Belanghebbenden tot een bedrag van € 49.000,-.

3.7 Belanghebbenden hebben kort gezegd gevorderd dat de Bank wordt veroordeeld om hun schade te vergoeden. De schade bestaat volgens hen uit het bedrag van het krediet van de Bank ten bedrage van € 50.000,- en het bedrag van de leningen, met rente, bij andere banken die niet met dat krediet zijn afgelost, vermeerderd met de kosten van rechtsbijstand. Belanghebbenden hebben in dit verband de Bank in hoofdzaak de volgende verwijten gemaakt:
– De Bank heeft de tussenkomst aanvaard van de Tussenpersoon, terwijl er aanwijzingen waren dat deze tussenpersoon onzorgvuldig en frauduleus te werk ging.
– Bij de kredietverlening was sprake van overkreditering.
– De Bank heeft met het krediet de bestaande leningen bij andere banken niet afgelost.
– Na beëindiging van haar relatie met de Tussenpersoon heeft de Bank zich onvoldoende ingespannen om zelf maatregelen te nemen tegen de Tussenpersoon en de acties van benadeelden tegen de Tussenpersoon onvoldoende gesteund.

3.8 De Geschillencommissie heeft, beknopt samengevat, het volgende overwogen.
Het is niet komen vast te staan dat de Bank ten tijde van het verlenen van het krediet bekend was met omstandigheden waaruit zij had behoren af te leiden dat de Tussenpersoon activiteiten verrichtte die ongebruikelijk waren voor een krediet-bemiddelaar. Verder blijkt uit het digitale aanvraagsysteem dat de financiële positie van Belanghebbenden is onderzocht, terwijl blijkens de toelichting van de Bank het maximaal te verlenen krediet € 56.871,50 was volgens de destijds geldende normen van de Vereniging van Financieringsondernemingen. De vordering van Belanghebbenden is afgewezen.

4. Beoordeling van het beroep

Ontvankelijkheid

4.1 De Bank heeft aangevoerd dat Belanghebbenden niet in hun beroep kunnen worden ontvangen omdat uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt wat hun bezwaren zijn tegen de uitspraak van de Geschillencommissie en omdat zij niet tijdig en schriftelijk hebben verzocht om uitstel voor het aanvullen van de beroepsgronden.

4.2 De Commissie van Beroep verwerpt dit betoog. Het beroepschrift is tijdig ingediend. In het beroepschrift, en dus tijdig en schriftelijk, hebben Belanghebbenden verzocht om uitstel om het beroep ‘af te ronden’, onder mededeling dat het beroep medio maart zal worden aan-gevuld. Uit het dossier blijkt dat aan Belanghebbenden uitstel is verleend voor het aanvullen van de beroepsgronden tot 1 april 2016. Belanghebbenden hebben de beroeps-gronden dus tijdig aangevuld. Uit het beroepschrift en de aanvullende beroepsgronden valt voldoende duidelijk op te maken wat de bezwaren van Belanghebbenden tegen de uitspraak van de Geschillencommissie zijn en welke beslissing zij van de Commissie van Beroep verlangen. Dat dit ook voor de Bank voldoende duidelijk is geweest, blijkt uit het verweer dat zij in hoger beroep heeft gevoerd.

Beroepsgronden

4.3 Belanghebbenden hebben in het hoger beroep hun verwijten tegen de Bank gehandhaafd en nader toegelicht. De Commissie van Beroep zal die verwijten hieronder bespreken.

Bemiddeling door de Tussenpersoon

4.4 De Tussenpersoon voldeed aan de destijds geldende wettelijke eisen die golden voor krediet¬¬bemiddeling. De Tussenpersoon was ten tijde van de aanvraag van het onderhavige krediet bevoegd tot kredietbemiddeling op grond van het overgangsregime van de Wet financiële dienstverlening (Wfd), zoals neergelegd in artikel 120 Wfd en artikel 20 lid 1 van de Vrijstellingsregeling Wfd, nu zij – naar niet ter discussie staat – tijdig een vergunning daartoe had aangevraagd. In zoverre had de Bank geen reden om bemiddeling door de Tussenpersoon te weigeren.

4.5 Het gaat er in deze procedure om dat de directeur van de Tussenpersoon Belanghebbenden heeft bewogen om het geld dat zij door zijn tussenkomst van de Bank hadden geleend, aan hem uit te lenen en dat deze dat geld niet meer heeft terugbetaald. Indien de Bank ermee bekend was of behoorde te zijn dat de directeur van de Tussenpersoon zich van dergelijke praktijken bediende, toen de Tussenpersoon voor Belanghebbenden het krediet aanvroeg, kan er reden zijn om de Bank te verwijten dat zij de aanvraag aanvaardde en in behandeling nam, althans zonder Belanghebbenden voor de handelwijze van de directeur van de Tussenpersoon te waarschuwen.

4.6 Dat de Bank daarmee bekend was of behoorde te zijn, of zelfs met de (directeur van de) Tussenpersoon samenspande, berust echter op weinig anders dan speculatie. De omstandigheid dat de Bank de aanvraag snel heeft verwerkt, is in geen enkel opzicht een aanwijzing dat de Bank wist of moest weten van de praktijken van de directeur van de Tussenpersoon of die praktijken faciliteerde. Er is verder niets waaruit kan worden afgeleid dat de Bank uit eerdere contacten met de Tussenpersoon vermoedens omtrent die praktijken had moeten overhouden. Dat de Bank die vermoedens niet had, is geen aanwijzing dat zij onvoldoende heeft voldaan aan het toezicht dat op grond van de wet van haar wordt verlangd. Er is immers niets naar voren gekomen waaruit volgt dat de Bank door het beperkte toezicht dat zij moest en kon uitoefenen, eerder van de praktijken van de directeur van de Tussenpersoon op de hoogte had kunnen komen. Voor zover de AFM wist van die praktijken, kan die wetenschap niet aan de Bank worden toegerekend. De Bank had geen inzage in de correspondentie tussen de AFM en de Tussenpersoon. Overigens blijkt uit die correspondentie niet dat de AFM destijds van de praktijken wist. De AFM is handhavend opgetreden om informatie van de Tussenpersoon te verkrijgen, in het kader van een ‘Wfd self assessment 2006’.

4.7 Het is te betreuren dat Belanghebbenden slachtoffer zijn geworden van de praktijken van de directeur van de Tussenpersoon. Die praktijken kunnen de Bank echter niet worden toegerekend. Anders dan Belanghebbenden lijken aan te nemen, valt uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2010 niet af te leiden dat de Bank de praktijken van de directeur van de Tussenpersoon op enigerlei wijze heeft gefaciliteerd door het ter beschikking stellen van informatie of anderszins.

4.8 De conclusie is dat de Bank geen reden had om de aanvraag van het krediet niet in behandeling te nemen op grond van het enkele feit dat die door bemiddeling van de Tussenpersoon was ingediend. Dit onderdeel van de klacht is dus ongegrond.

Overkreditering

4.9 Tot de overgelegde documenten behoort een ‘Berekening Verantwoord Krediet Maximum’, dat volgens de Bank de weerslag is van het onderzoek naar de financiële positie van Belanghebbenden bij de aanvraag van het krediet. Blijkens de berekening is rekening gehouden met de lasten van de lopende leningen van Belanghebbenden, zoals ook genoemd in de pleitnota van [gemachtigde van consument] op pagina 5 onder 5. Volgens de berekening bleef het krediet onder het (destijds geldende) Verantwoord Maximum. Er is geen reden om aan te nemen dat de berekening onjuist is. De klacht faalt daarom op dit onderdeel.

Aflossing bestaande leningen

4.10 In het dossier bevinden zich brieven, gedateerd op 22 maart 2007, waarmee Belanghebbenden aan diverse kredietverleners meedelen dat zij hun krediet wensen te beëindigen en dat het openstaande bedrag is overgemaakt. Er is echter maar één lening afgelost, de lening van [naam verzekeraar] ten bedrage van € 1.000,-. Dat de andere leningen niet zijn afgelost, kan echter alleen aan de Bank worden verweten indien Belanghebbenden met de Bank zijn overeengekomen dat de Bank voor de aflossing zou zorgdragen. Dat hiervan sprake is, is echter niet aannemelijk geworden. Integendeel, uit de ‘betalingsopdracht behorende bij kredietovereenkomst’ van 22 maart 2007 blijkt dat Belanghebbenden aan de Bank enkel opdracht hebben gegeven om aan [naam verzekeraar] een bedrag van € 1.000,- uit te betalen. De Bank mocht niet zonder toestemming van Belanghebbenden gelden aan anderen uitbetalen. Het was dus de eigen verantwoordelijkheid van Belanghebbenden om de andere leningen af te lossen, indien zij die aflossing wensten. De klacht van Belanghebbenden is dus op dit onderdeel ongegrond.

Inspanningen na einde relatie met de Tussenpersoon

4.11 Belanghebbenden verwijten de Bank dat zij na het verbreken van de relatie met de Tussenpersoon geen aangifte tegen de (directeur van de) Tussenpersoon heeft gedaan, onvoldoende onderzoek heeft verricht en acties van benadeelden tegen de (directeur van de) Tussenpersoon onvoldoende heeft ondersteund.

4.12 Belanghebbenden zijn niet benadeeld door de kredietverlening door de Bank, maar doordat de directeur van de Tussenpersoon hen onder valse voorwendselen heeft bewogen na¬genoeg het gehele, van de Bank geleende bedrag aan hem uit te lenen en hij het geld niet meer heeft terug¬betaald. Van de Bank mocht worden verlangd dat zij de dossiers waarin de Tussenpersoon als kredietbemiddelaar was betrokken, op onregelmatigheden zou onder¬zoeken. Dat heeft de Bank gedaan. Er is echter geen grondslag om aan te nemen dat de Bank een zorgplicht jegens Belanghebbenden had om rechtsmaatregelen tegen de directeur van de Tussenpersoon te nemen of te ondersteunen voor zover het gaat om het handelen van de directeur dat geen betrekking had op de aanvraag van het krediet of om het terug¬betalen van gelden die Belanghebbenden aan de directeur hebben uitgeleend. De klacht van Belanghebbenden tegen de Bank is op dit onderdeel reeds om die reden ongegrond.

Conclusie

4.13 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verwijten die Belanghebbenden de Bank maken, geen doel treffen. Het beroep van Belanghebbenden tegen de beslissing van de Geschillencommissie slaagt daarom niet.

4.14 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft niet te worden besproken omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.

4.15 De slotsom is dat de beslissing van de Geschillencommissie moet worden gehandhaafd.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissing.

Bekijk de volledige uitspraak