Mijn Kifid

Uitspraak 2016-050 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-050 d.d.
28 januari 2016
(mr. R.J. Verschoof, voorzitter, mr. M.C.M. van Dijk en drs. W. Dullemond, leden en mr. R.A.F. Coenraad, secretaris)

Samenvatting

Arbeidsongeschiktheidsverzekering. WAO-aanvullingspensioen. Vrijstelling van premiebetaling. Consument verwijt Verzekeraar dat hij “tussen wal en schip is geraakt” nu hij niet alleen geen uitkering uit hoofde van de collectieve pensioenregeling ontvangt, maar voorts geen aanspraak maakt op een premievrije voorzetting van zijn pensioen. Verzekeraar heeft naar het oordeel van de Commissie ter zitting op afdoende wijze uiteengezet waarom Consument ten onrechte van mening is dat zijn vordering terecht zou zijn. Vordering is dan ook afgewezen.

Consument,

tegen

Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V., gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen Verzekeraar.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende vragenformulier van 17 maart 2015;
– het verweerschrift van Verzekeraar;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Verzekeraar.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op maandag 5 oktober 2015 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

3.1 Consument heeft tot 1 september 2004 deelgenomen aan de collectieve pensioenregeling van zijn voormalig werkgever. Op dat moment is zijn dienstverband door tussenkomst van de kantonrechter beëindigd en daarmee ook de verzekering voor het
‘WAO-aanvullingspensioen’ (verder: WAP).
3.2 Doelstelling van de WAP is om de terugval in het inkomen van Consument op te vangen op het moment dat hij aanspraak maakt op de zogeheten vervolguitkering inzake de WAO (= Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering). Deze uitkering volgt op de loondervingsuitkering van 70% van het laatstverdiende jaarsalaris (tot maximaal de
WAO-grens) en is afhankelijk van de leeftijd waarop de verzekerde in de WAO terecht komt.

3.3 In verband met het van overheidswege beëindigen van de WAO en de invoering van de WIA (= Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) per 29 december 2005 heeft Verzekeraar begin december 2005 de WAP-verzekeringen met terugwerkende kracht laten vervallen. Lopende uitkeringen werden gerespecteerd en verzekerden die vóór
1 januari 2004 arbeidsongeschikt waren, konden nog in aanmerking komen voor een
WAP-uitkering.

3.4 Werknemers die op of na 1 januari 2004 arbeidsongeschikt werden, konden geen aanspraak meer maken op een WAO-uitkering, maar slechts op een WIA-uitkering. Consument is ziek geworden op 1 juni 2004.

3.5 Na beëindiging van zijn ziekteperiode per 31 mei 2006 heeft Consument een
WW-uitkering ontvangen. Vanaf 25 juli 2009 ontving Consument een uitkering op grond van de WIA.

4. De vordering en grondslagen

4.1 Consument vordert dat Verzekeraar niet alleen tot uitkering van het verzekerde WAP overgaat maar hem ook premievrije voortzetting van zijn pensioenaanspraken verleent.

4.2 Deze vorderingen steunen kort en zakelijk op de volgende grondslagen:

De WAP-verzekering is door Verzekeraar zonder enige kennisgeving beëindigd, waardoor Consument niet de mogelijkheid werd geboden om zelf een aanvullende verzekering te sluiten. De omstandigheid dat hij hierdoor “tussen wal en schip is geraakt” valt Verzekeraar ernstig aan te rekenen. Op grond van de bepalingen van de Pensioenwet had Verzekeraar, in zijn rol als pensioenuitvoerder, een informatieplicht jegens Consument.

4.3 Verzekeraar heeft, kort en zakelijk weergegeven, het volgende verweer gevoerd:

Consument stelt ten onrechte dat het verzekerde WAP altijd tot uitkering komt als een verzekerde arbeidsongeschikt wordt. Dat is echter niet zo. Het verzekerde WAP is gekoppeld aan een vervolguitkering ingevolge de WAO en wordt alleen uitgekeerd “indien en zolang de verzekerde recht heeft op een vervolguitkering krachtens de WAO”.

Consument heeft echter nooit een vervolguitkering vanuit de WAO ontvangen, omdat hij niet aan de voorwaarden heeft kunnen voldoen. Consument was bijvoorbeeld pas na 1 januari 2004 arbeidsongeschikt geworden. Voorts is Consument niet aansluitend aan zijn ziekteperiode van 2 jaar in de WAO/WIA terecht gekomen.
Het beroep van Consument op de Pensioenwet – en wel in het bijzonder op artikel 45 – treft geen doel omdat dit artikel betrekking heeft op vrijwillig gesloten pensioenregelingen. De WAP was een verplichte verzekering die bovendien onder de informatieverplichtingen uit de Pensioen- en spaarfondsenwet viel, de voorganger van de Pensioenwet.

Op het moment dat de WAP-verzekeringen overbodig waren geworden heeft Verzekeraar de werkgever meegedeeld dat deze een WGA-hiaat (= Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) voor zijn werknemers kon verzekeren. Dit hiaat is vervolgens per
1 januari 2006 bij Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. gesloten. Deze verzekering komt tot uitkering als een verzekerde in de WGA terecht komt en het niet lukt om inkomen te verwerven op grond van de zogeheten restcapaciteit. Consument is echter niet in de WGA terecht gekomen, maar in de IVA (= Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten). Dit betekent dat Consument een WIA-uitkering ontvangt van 75% van zijn laatste salaris, tot maximaal de WIA-grens. Als Consument verzekerd zou zijn geweest, zou hij op deze grond geen aanvullende uitkering ontvangen. Van enig hiaat is immers geen sprake.

Met betrekking tot de claim van Consument ten aanzien van de premievrije voortzetting: op het moment van ontslag van Consument in september 2004 was geen uitloop meeverzekerd. Daarnaast is het, om voor premievrije voortzetting in aanmerking te komen, een vereiste dat de verzekerde aan het einde van zijn ziekteperiode in de WIA terecht komt. Voor Consument is dit niet het geval, omdat hij op 1 juni 2006 een uitkering krachtens de WW ontving. Pas per 25 juli 2009 kon Consument aanspraak maken op de WIA, maar dat was geruime tijd na zijn uitdiensttreding.

5. Beoordeling

5.1 Aan de orde is de vraag in hoeverre Verzekeraar juist heeft gehandeld ten aanzien van de claim van Consument.

5.2 Verzekeraar heeft ter zitting naar het oordeel van de Commissie op afdoende wijze uiteengezet waarom Consument ten onrechte van mening is dat hij aanspraak kan maken op een uitkering uit hoofde van de indertijd gesloten WAP. Consument zou immers alleen aanspraak op een dergelijke uitkering kunnen maken ingeval een verdere terugval in het inkomen het gevolg zou zijn van toekenning van een vervolguitkering krachtens de WAO.

5.3 Hier is echter geen sprake van omdat vast staat dat Consument niet kan voldoen aan de voorwaarden die recht geven op een uitkering krachtens de WAO. Per 25 juli 2009 kwam Consument namelijk in aanmerking voor een uitkering op grond van de IVA, hetgeen mee bracht dat hij vanaf dat moment aanspraak kon maken op een WIA-uitkering ter grootte van 75% van zijn laatstverdiende salaris. Een verzekeringsdekking die zou zien op aanvulling hiervan is niet met Verzekeraar overeengekomen. Daardoor heeft Consument geen aanspraak op een aanvulling.

5.4 Rest het punt van de eventuele vrijstelling van premiebetaling in geval van arbeidsongeschiktheid. Ook op dit punt is Consument naar het oordeel van de Commissie ten onrechte in de veronderstelling geweest dat hij rechten heeft kunnen doen ontlenen aan deze aanvullende dekking. Dit zou namelijk alleen het geval zijn geweest indien op de eerste plaats gedurende de ziekteperiode van 2 jaar, te weten van 1 juni 2004 tot 1 juni 2006, de premie door zijn werkgever zou zijn doorbetaald én op de tweede plaats indien Consument nadien aansluitend een uitkering krachtens een WAO- of WIA-uitkering zou hebben ontvangen. Beide situaties doen zich in deze zaak niet voor: het dienstverband van Consument is op 1 september 2004 beëindigd en daarmee de premiebetaling door de werkgever en voorts ontving Consument op 1 juni 2006 een WW-uitkering.

5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van Consument dient te worden afgewezen. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie wijst bij wege van bindend advies de vordering van Consument af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld

Bekijk de volledige uitspraak