Mijn Kifid

Uitspraak 2016-084 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-084
(mr. A.W.H. Vink, voorzitter, drs. L.B. Lauwaars RA en prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. P. van Haastrecht-van Kuilenburg, secretaris)

Klacht ontvangen op : 8 april 2015
Ingesteld door : Consument
Tegen : Assurantiekantoor E. van der Roest B.V., gevestigd te Huizen, verder te noemen Adviseur
Datum uitspraak : 25 februari 2016
Aard uitspraak : bindend advies

Samenvatting

Adviseur heeft in 2000 verzuimd Consument te informeren over de mogelijkheid zijn verzekering te laten belasten in box 3. Consument heeft echter niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, indien hij in 2000 over de stelselwijziging zou zijn geïnformeerd en daarover met Adviseur zou hebben gesproken, zijn saldolijfrenteverzekering zou hebben beëindigd en een kapitaalverzekering zou hebben afgesloten. Het enkele gegeven dat Consument aangeeft dat hij, met de wetenschap van nu, zijn verzekering had omgezet, is hiervoor onvoldoende. Nu niet is komen vast te staan dat Consument tot het beëindigen van zijn saldolijfrenteverzekering respectievelijk het afsluiten van een kapitaalverzekering zou zijn overgegaan, kan de vraag met betrekking tot de schade in beginsel verder buiten beschouwing worden gelaten. Desalniettemin wil de Commissie, ten aanzien van de door Consument gevorderde schade, opmerken dat Consument, door zijn lijfrenteverzekering ongewijzigd voort te zetten, uiteindelijk precies heeft gekregen waarvoor hij in 1998 heeft getekend, namelijk een saldolijfrenteverzekering waarvan de waarde op de einddatum kon worden aangewend voor de aankoop van een direct ingaande lijfrente. Het door Consument thans geclaimde nadeel is dan ook geen door hem daadwerkelijk geleden schade, maar is veeleer een achteraf – met de kennis van nu – berekende mogelijke besparing indien hij zijn lijfrenteverzekering tussentijds zou hebben beëindigd en deze vervolgens had omgezet in een kapitaalverzekering.
1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument ondertekende vragenformulier met als bijlage de correspondente in de interne klachtprocedure van Adviseur;
• het verweerschrift van Adviseur;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van Adviseur.

De Commissie stelt vast dat partijen de uitspraak als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 3 februari 2016 te Den Haag en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

Bij de beoordeling van de klacht gaat de Commissie uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft op 12 oktober 1998, via Adviseur, een saldolijfrenteverzekering afgesloten bij verzekeraar. Consument heeft hiervoor op 25 september 1998 een aanvraagformulier ondertekend. In dit aanvraagformulier staat onder meer het volgende vermeld:
‘‘De verzekering betreft een gerichte lijfrente met als rekengrootheid bij leven de fondswaarde.’’

2.2 Op 13 november 1998 heeft verzekeraar Consument het polisblad toegezonden. Blijkens dit polisblad zijn Consument en verzekeraar overeengekomen dat verzekeraar, op de ingangsdatum lijfrente, de waarde van de verzekering zal uitkeren. Dit bedrag zal vervolgens door Consument worden aangewend voor de aankoop van een direct ingaande lijfrente. Consument betaalt hiervoor een eenmalige koopsom van fl. 120.000,- (€ 54.454,-).

2.3 Per 1 januari 2001 is de Wet IB2001 in werking getreden. De waarde van de saldolijfrenteverzekering van Consument bedroeg op dat moment € 58.160,-.

2.4 Op 5 september 2014 heeft Consument zijn verzekering afgekocht. De afkoopwaarde bedroeg € 104.713,09. Over het rentebestanddeel (€ 50.259,46) dient Consument 45% inkomstenbelasting te betalen.
3. Vordering, klacht en verweer

Vordering
3.1 Consument vordert dat Adviseur wordt gehouden het door Consument geleden financiële nadeel, door hem begroot op € 16.000,-, te vergoeden. Voorts vordert Consument restitutie van de door hem betaalde adviesvergoeding (ad € 3.812,-).

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan:
• Adviseur heeft in 2000 verzuimd Consument te informeren over de mogelijkheid zijn verzekering, na omzetting te laten belasten in box 3. Consument dient als gevolg hiervan een groot bedrag aan inkomstenbelasting te betalen.
• Indien Consument destijds was geïnformeerd over de mogelijkheid zijn verzekering in box 3 te laten belasten, dan had hij zeker van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
• Adviseur heeft Consument steeds voorgehouden dat zijn verzekering zou worden belast in box 3.
• Het in 1998 gegeven advies was niet passend. Consument had reeds een goede pensioenvoorziening, dus het was niet noodzakelijk om een lijfrente af te sluiten. Bovendien wilde Consument het vrijkomende kapitaal vrij kunnen besteden.

Verweer Adviseur
3.3 Adviseur heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Het was beter geweest indien Adviseur Consument had gewezen op de mogelijkheid zijn verzekering te laten belasten in box 3. Dit wil echter niet zeggen dat, indien deze mogelijkheid wel door Adviseur bij Consument onder de aandacht was gebracht, zij Consument ook had geadviseerd zijn verzekering te beëindigen en een vervolgens nieuw te sluiten kapitaalverzekering in box 3 te laten belasten. Doel van de verzekering was immers bij einde looptijd een lijfrente aan te kopen en aldus een oudedagsvoorziening te creëren, zodat, gelet op de resterende looptijd van de verzekering, in 2000 belasting in box 1 voor de hand lag. Adviseur heeft destijds in vergelijkbare gevallen ook handhaving in box 1 geadviseerd.
• Niet aannemelijk is dat Consument, indien Adviseur hem destijds op voornoemde mogelijkheid had gewezen, ervoor had gekozen zijn verzekering in box 3 te laten belasten. Daarnaast is het onmogelijk voor Adviseur om, indien zij veronderstelt dat Consument voor plaatsing in box 3 zou hebben gekozen, vast te stellen of Consument in deze daadwerkelijk schade heeft geleden.
• Adviseur heeft provisie ontvangen van verzekeraar en derhalve bij Consument geen advieskosten in rekening gebracht.
4. Beoordeling

4.1 Het geschil spitst zich toe op de vraag in hoeverre Adviseur kan worden gehouden de door Consument geclaimde schade te vergoeden.

4.2 Voor zover Consument stelt dat het in 1998 gegeven advies niet passend was, merkt de Commissie op dat zij niet bij de gesprekken tussen Adviseur en Consument aanwezig is geweest en zich, bij de beoordeling van het gegeven advies, dan ook dient te baseren op de in het dossier aanwezige stukken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat Consument destijds voor ogen stond dat het bedrag bij einde looptijd in één keer diende te worden uitgekeerd en dat de in 1998 gemaakt keuze voor een lijfrente derhalve niet passend was. Het enkele gegeven dat Consument nu stelt leuke dingen met het vrijkomende kapitaal te willen doen, maakt het voornoemde niet anders, daar de aankoop van een direct ingaand lijfrente niet per definitie aan deze wens in de weg staat. Daar komt bij dat Consument op verscheidene momenten, zowel voorafgaand aan het sluiten van de verzekering als nadien, documenten heeft ontvangen waaruit blijkt dat de door hem afgesloten verzekering een saldolijfrenteverzekering betrof waarvan de waarde bij einde looptijd diende te worden aangewend voor de aankoop van een lijfrente. Indien dit voor Consument desondanks niet duidelijk was, dan wel niet aansloot bij zijn wensen, had het op de weg van Consument gelegen om zich, voor het sluiten van de verzekering, tot Adviseur te wenden en haar hierover te informeren. Dat Consument dit heeft nagelaten en tot het sluiten van de verzekering is overgegaan, kan Adviseur niet worden verweten. De slotsom is dan ook dat Consument zijn stelling dat hij het vrijkomend kapitaal bij einde looptijd ineens wilde opnemen om daar leuke dingen mee te doen niet voldoende heeft onderbouwd, zodat daar bij de verdere beoordeling niet van kan worden uitgegaan.

4.3 Ten aanzien van het standpunt van Consument dat Adviseur in 2000 heeft verzuimd hem te informeren over de mogelijkheid zijn verzekering te laten belasten in box 3, merkt de Commissie op dat tussen partijen vaststaat dat Adviseur Consument in 2000 had moeten informeren over de mogelijke gevolgen van de invoering van de Wet IB 2001 met name wat betreft lijfrenten. Vraag is dan of Consument, indien Adviseur hem in 2000 wel op deze mogelijkheid had gewezen, zijn verzekering ook zou hebben beëindigd en een nieuwe kapitaalverzekering (box 3) zou hebben afgesloten.

4.4 Zoals reeds opgemerkt heeft Consument niet voldoende aangetoond dat het bedrag op de einddatum in één keer diende te worden uitgekeerd en een lijfrente derhalve niet aan zijn wensen voldeed. Onder die omstandigheden moet er van worden uitgegaan dat Adviseur Consument in 2000 zou hebben voorgehouden dat het aanhouden van de lijfrente verzekering in box 1 het voordeel had dat tussentijds geen vermogensrendementsheffing verschuldigd zou zijn, terwijl bij aankoop van een lijfrente bij einde looptijd, de verschuldigdheid van loonbelasting wederom uitgesteld zou kunnen worden. Met adviseur moet dan ook worden aangenomen dat zij in 2000 zou hebben geadviseerd de saldolijfrenteverzekering in box 1 te laten belasten. Te meer nu daarbij een overgangsregeling gold op basis waarvan de uiteindelijke uitkering nog steeds tegen het op dat moment geldende tarief van 45% zou worden belast. Tegen die achtergrond heeft Consument niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, indien hij in 2000 wel over de stelselwijziging zou zijn geïnformeerd en hij daarover met Adviseur zou hebben gesproken, zijn saldolijfrenteverzekering had beëindigd en een kapitaalverzekering had afgesloten. Het enkele gegeven dat Consument aangeeft dat hij, met de wetenschap van nu, zijn verzekering had omgezet, is hiervoor onvoldoende.

4.5 Nu niet is komen vast te staan dat Consument tot het beëindigen van zijn
saldolijfrenteverzekering respectievelijk het afsluiten van een kapitaalverzekering zou zijn overgegaan, kan de vraag met betrekking tot de schade in beginsel verder buiten beschouwing worden gelaten. Desalniettemin wil de Commissie, ten aanzien van de door Consument gevorderde schade, opmerken dat Consument, door zijn lijfrenteverzekering ongewijzigd voort te zetten, uiteindelijk precies heeft gekregen waarvoor hij in 1998 heeft getekend, namelijk een saldolijfrenteverzekering waarvan de waarde op de einddatum kon worden aangewend voor de aankoop van een direct ingaande lijfrente. Het door Consument thans geclaimde nadeel is dan ook geen door hem daadwerkelijk geleden schade, maar is veeleer een achteraf – met de kennis van nu – berekende mogelijke besparing indien hij zijn lijfrenteverzekering tussentijds zou hebben beëindigd en deze vervolgens had omgezet in een kapitaalverzekering. Voor zover Consument stelt dat Adviseur hem steeds heeft voorgehouden dat zijn verzekering in box 3 zou worden belast – hetgeen Adviseur betwist – merkt de Commissie op dat uit de stukken blijkt dat Adviseur in een enkele brief inderdaad ten onrechte meedeelt dat de verzekering in box 3 zou zijn belast. Dit is inderdaad onjuist, doch de Commissie is niet gebleken dat Consument hierdoor schade heeft geleden.

4.6 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Consument, als gevolg van het niet informeren door Adviseur, schade heeft gelden. De Commissie ziet dan ook geen aanleiding om Adviseur gehouden te achten de door Consument geclaimde schade te vergoeden. De Commissie wijst de vordering van Consument daarom af.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

Bekijk de volledige uitspraak