Mijn Kifid

Uitspraak 2016-135 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-135 d.d.
29 maart 2016
(mr. C.E. du Perron, voorzitter, mr. W.H.G.A. Filott mpf en mr. M.L. Hendrikse, leden en mr. M. Nijland, secretaris)

Samenvatting

Einduitspraak na tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de Commissie geoordeeld dat de Bank (op basis van de overeenkomst tussen partijen) de bevoegdheid heeft om het variabele rentetarief voor een doorlopend krediet te allen tijde te wijzigen en dat de Bank deze wijzigingsbevoegdheid niet mag gebruiken op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval. De Commissie oordeelt in deze einduitspraak dat niet is gebleken dat de Bank haar vrijheid om de rente (wel of niet) aan te passen heeft gebruikt op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Consument,

tegen

de naamloze vennootschap Interbank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de Bank.

TUSSENUITSPRAAK

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het verzoek tot geschilbeslechting van Consument, ontvangen op 15 augustus 2012;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
De Commissie heeft vastgesteld dat het geschil zich leent voor schriftelijke afdoening als bedoeld in artikel 37.7 van haar reglement.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

3.1. Op 9 februari 2006 heeft Consument samen met zijn partner via een tussenpersoon een doorlopende kredietovereenkomst (hierna: de overeenkomst) (getiteld: “DOORLOPEND KREDIET AFLOSVRIJ”) met een kredietlimiet tot maximaal € 50.000,- tegen een kredietvergoeding per maand van 0,716 % en een effectieve rente op jaarbasis van 8,9% bij (een dochtermaatschappij van) Aangeslotene afgesloten. Een deel van het krediet is gebruikt om enkele bestaande geldleningen af te lossen. Het resterende bedrag van € 1.535,- is aan Consument en zijn partner ter beschikking gesteld.

3.2. In de overeenkomst is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:

Artikel 1.
Aan Cliënt wordt door kredietgever een krediet verleent tot een maximum bedrag van
Kredietlimiet voluit (zegge): vijftig duidend EURO 00/100
Cliënt is over het uitstaande saldo van deze overeenkomst kredietvergoeding verschuldigd.
De kredietvergoeding zal maandelijks ten laste van het krediet worden geboekt en wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo.
De effectieve rente op jaarbasis bedraagt
Kredietlimiet € 50.000,00

Kredietvergoeding 0,716%
thans per maand

Effectieve rente op 8,9%
jaarbasis

Afbouw kredietlimiet/Maandtermijn bij bereiken 60-jarige leeftijd
a) Bij het bereken van de 60-jarige leeftijd van de als eerste Cliënt genoemde contractant zal de kredietlimiet maandelijks in gelijkblijvende delen worden verlaagd tot het bereiken van de 68-jarige leeftijd. Vanaf dat moment zal de kredietlimiet derhalve op nul staan en kan niet meer over krediet worden beschikt.
b) Vanaf het moment dat de kredietlimiet wordt afgebouwd zal Client maandelijks van het door hem verschuldigde tenminste terugbetalen een bedrag ter grootte van 1,5% van de overeengekomen kredietlimiet. Bij het bereiken van de 68-jarige leeftijd dient het saldo van de overeenkomst op nul te staan en zal de overeenkomst worden beëindigd.

Artikel 6. Op deze overeenkomst zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet, gedeponeerd ter griffie van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam op 17-12-2004 onder depotnummer 180/2004 en de Algemene Voorwaarden InterBank Card, gedeponeerd ter griffie van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam op 5-8-2003 onder depotnummer 109/2003. Client verklaart een exemplaar van deze overeenkomst en van de voorwaarden te hebben ontvangen, van de inhoud daarvan kennis te hebben genomen en hiermee akkoord te gaan.

3.3. Op grond van het bepaalde in artikel 6 van de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet (hierna: AV) en de Algemene Voorwaarden InterBank Card van toepassing. In de AV is – voor zover van belang – het volgende bepaald:

Artikel 3. Kredietvergoeding
[…]
b) De kredietvergoeding wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo en kan door Kredietgever, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima, worden gewijzigd. Kredietgever zal Client van iedere wijziging schriftelijk in kennis stellen.
[…]

3.4. Aangeslotene heeft tijdens de looptijd van het krediet het kredietvergoedings-percentage een aantal malen gewijzigd.

3.5. Bij brief van 3 maart 2011 heeft Aangeslotene Consument geïnformeerd dat de in de overeenkomst opgenomen afbouwregeling in werking treedt en dat dit betekent dat Consument het openstaande saldo van het krediet volledig moet gaan afbouwen. In het kader hiervan heeft Aangeslotene het nieuwe termijnbedrag vastgesteld op € 774,01 per maand, welk bedrag voor het eerst op 25 maart 2011 is geïncasseerd.

3.6. Consument heeft een klacht voorgelegd aan de Ombudsman over de hoogte van het door Aangeslotene in rekening gebrachte kredietvergoedingspercentage. De Ombudsman heeft op 11 januari 2013 de klacht van Consument gegrond verklaard en (door middel van een aanbeveling) geoordeeld dat Aangeslotene gedurende de looptijd van de overeenkomst een vaste marge dient te hanteren tussen het driemaands Euribortarief en het op de overeenkomst toegepaste rentetarief. Indien deze marge gedurende de looptijd is toegenomen, dient Aangeslotene het meerdere aan Consument terug te betalen.

3.7. Aangeslotene heeft Consument op 25 maart 2013 bericht dat zij het niet eens is met de aanbeveling van de Ombudsman en deze niet zal opvolgen

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert dat Aangeslotene wordt veroordeeld tot vergoeding van een bedrag
€ 74.037,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2006 tot de dag van voldoening van het genoemde bedrag. Het genoemde bedrag bestaat uit:

– betaalde rente aan Aangeslotene maart 2006 t/m heden € 61.317,-
– betaalde extra rente aan RBS april 2006 t/m heden € 3.170,-
– betaalde extra rente aan Visa kaart € 8.000,-
– betaalde kosten ‘betaalpas’ aan Aangeslotene € 500,-
– betaalde kosten telefoongespreken met Aangeslotene en Amstelgeld B.V. € 500,-
– betaalde extra rente na 9 februari 2006 (vorige lening) € 500,-
– klachtgeld Geschillencommissie € 50,-

Voorts vordert Consument dat Aangeslotene de afbouwregeling aanpast.

4.2. Aan deze vordering legt Consument ten grondslag dat Aangeslotene tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Consument voert in het kader hiervan het volgende aan:
– Aangeslotene hanteert een excessief hoog kredietvergoedingspercentage, terwijl de rentetarieven in de markt juist waren gedaald. Ook is niet duidelijk hoe het kredietvergoedingspercentage wordt vastgesteld. Op deze manier wordt er nooit op het krediet afgelost en duurt de overeenkomst eeuwig. Hierdoor heeft Consument stelselmatig te veel rente aan Aangeslotene betaald. Voorts heeft de tussenpersoon bij Consument de indruk gewekt dat hij over het krediet maandelijks een bedrag van € 358,- verschuldigd zou zijn, hetgeen niet juist blijkt omdat Aangeslotene telkens een hoger bedrag in rekening brengt;
– de in het kader van de afbouwregeling vastgestelde aflossingsbedragen gaan de financiële draagkracht van Consument te boven. Aangeslotene dient mee te werken aan een passende oplossing;
– Consument heeft nooit een origineel exemplaar van de overeenkomst ontvangen, maar enkel een kopie.

4.3. Op de stellingen die Aangeslotene aan haar verweer ten grondslag legt, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. Beoordeling

Verval van recht door niet tijdig klagen (artikel 6:89 BW)
5.1. Als meest verstrekkende verweer voert Aangeslotene aan dat Consument niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd en de Commissie daardoor de klacht niet in behandeling kan nemen. Aangeslotene voert hiertoe onder meer aan dat Consument al vanaf het begin van de overeenkomst maandelijks is geïnformeerd over het in rekening gebrachte kredietvergoedingspercentage. De eerste renteverhoging heeft reeds in 2006 plaatsgevonden maar Consument heeft vervolgens pas in 2011 bij Aangeslotene over de verhoging geklaagd. Ook over de nadien doorgevoerde renteverhogingen heeft Consument pas in 2011 geklaagd. Hiermee heeft hij zijn klacht niet tijdig aan Aangeslotene voorgelegd.

5.2. De Commissie oordeelt als volgt. Artikel 6:89 BW houdt in dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Hierbij neemt de Commissie in ogenschouw – zie ook r.o. 4.3.4 van HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600 – dat ook van groot belang is of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestond of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt een belangrijke, maar, op zichzelf beschouwd, niet doorslaggevende factor bij de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 6:89 BW. Aangeslotene heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij nadeel heeft geleden door het moment waarop Consument heeft geklaagd. De Commissie is dan ook van oordeel dat Consument binnen bekwame tijd bij Aangeslotene heeft geprotesteerd en dat het vorderingsrecht van Consument derhalve niet is vervallen.

Hoogte kredietvergoedingspercentage
5.3. Het is niet in geschil dat Aangeslotene in 2006 aan Consument en zijn partner een doorlopend krediet heeft verleend met een limiet van € 50.000,- tegen een variabele rente. De effectieve rente op jaarbasis bedroeg op dat moment 8,9%. Het rentetarief is gedurende de looptijd van de overeenkomst meerdere malen gewijzigd.

5.4. De primaire vordering van Consument ziet op het door Aangeslotene gehanteerde rentetarief. Volgens Consument is het door Aangeslotene toegepaste rentetarief, mede gelet op de rentedaling op de geld- en kapitaalmarkt vanaf 2008, niet marktconform en is Aangeslotene gehouden een marktconform rentetarief toe te passen.
Aangeslotene betwist de vorderingen van Consument en voert aan dat zij het rentetarief op grond van de overeenkomst mag wijzigen en geen misbruik van die bevoegdheid heeft gemaakt door het rentetarief enkele keren te verhogen en te verlagen.

5.5. De vraag die thans ter beoordeling ligt, is of Aangeslotene vanaf aanvang van het krediet tot heden van haar bevoegdheid tot het wijzigen van het rentetarief op een juiste wijze gebruik heeft gemaakt. In artikel 3 van de AV, die onderdeel uitmaken van de overeenkomst, is opgenomen: “De kredietvergoeding wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo en kan door Kredietgever, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima, worden gewijzigd. Kredietgever zal Client van iedere wijziging schriftelijk in kennis stellen.” De Commissie overweegt dat dit artikel meebrengt dat het door Consument verschuldigde bedrag aan rente is gebaseerd op een door Aangeslotene vast te stellen rentetarief en dat Aangeslotene de bevoegdheid toekomt om dit rentetarief te wijzigen. Een wijziging kan een verhoging of verlaging van het rentetarief inhouden. De voor Consument bestaande onzekerheid over de ontwikkeling van het rentetarief is inherent aan het gekozen renteregime. Hier tegenover staat de vrijheid van Consument om desgewenst het krediet tot de kredietlimiet op te nemen en het krediet te allen tijde af te lossen. Aangeslotene mag de bevoegdheid tot het wijzigen van het rentetarief echter niet gebruiken op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW). De vraag of Aangeslotene binnen deze grenzen is gebleven hangt af van alle omstandigheden van het geval. Daarbij is onder meer van belang of voor Consument, gelet op de marktomstandigheden en de sinds de kredietcrisis door toezichthouders genomen maatregelen, feitelijk de mogelijkheid bestond het krediet af te lossen en elders het benodigde krediet te verkrijgen. Voorts is van belang of Aangeslotene bij het vaststellen van het rentetarief de ontwikkelingen op de geld- en of kapitaalmarkt heeft gevolgd, ook als dat een verlaging van het rentetarief inhoudt, en of Aangeslotene aan nieuwe klanten met een vergelijkbaar krediet hetzelfde tarief in rekening bracht. Er moet rekening mee worden gehouden dat het rentetarief niet gekoppeld is aan een externe rentevoet (zoals het driemaands Euribortarief), zodat Aangeslotene ook andere ontwikkelingen kan betrekken bij het bepalen van het rentetarief, zoals ontwikkelingen in de fundingkosten, de kosten van haar bedrijfsvoering en concurrentieoverwegingen (vergelijk CvB Kifid 2014/005 en CvB Kifid 2014/007).

5.6. Het is in beginsel aan Consument om te stellen en – bij gemotiveerde betwisting door Aangeslotene – te bewijzen dat Aangeslotene op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid bij het vaststellen van het rentetarief. Dit neemt echter niet weg dat van Aangeslotene kan worden verlangd dat zij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar betwisting van de stellingen van Consument teneinde deze laatste aanknopingspunten te verschaffen voor zijn bewijslevering (vergelijk HR 20 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0058). Deze ‘verzwaarde stelplicht’ hangt samen met de omstandigheid dat de door de Consument te stellen feiten zich afspelen ‘in het domein’ van Aangeslotene. Aangeslotene is immers bij uitstek de deskundige op het terrein van kredietverlening en kan daardoor beter beschikken over informatie op dit gebied dan Consument.

De Commissie stelt Aangeslotene dan ook in de gelegenheid nauwkeurig, chronologisch en op feiten en/of omstandigheden gebaseerd nader inzicht te verschaffen in zowel de ontwikkelingen op de geld- als de kapitaalmarkt als wijzigingen in factoren aan de zijde van Consument (gebaseerd op uniform rentebeleid) die haar in de periode vanaf 2003 tot heden naar haar mening noopten tot het wijzigen van het rentetarief. Tevens verzoekt de Commissie Aangeslotene haar inzichtelijk te maken of het door haar aan Consument in rekening gebrachte rentetarief – opgesplitst naar de afzonderlijke en hiervoor bedoelde factoren – in de desbetreffende periode vergelijkbaar was met dat voor soortgelijke kredieten bij andere kredietverstrekkers, en met de ontwikkeling daarvan. Consument kan vervolgens – aan de hand van de door Aangeslotene aangeleverde informatie – nagaan of Aangeslotene op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gebruik heeft gemaakt van haar wijzigingsbevoegdheid. Consument zal de gelegenheid krijgen om dit desgewenst te stellen en te onderbouwen. Verdere beslissingen op dit punt zullen dan ook worden aangehouden.

5.7. Voor zover Consument stelt dat er sprake zou zijn van een vaste rente is de Commissie van oordeel dat bij Consument niet de gerechtvaardigde indruk kan zijn ontstaan dat het rentetarief vast was en nimmer kon worden gewijzigd. Het Commissie neemt hierbij in aanmerking dat uit de aard van het product en het gebruik van de woorden “thans per maand” bij het rentepercentage reeds blijkt dat er geen sprake is van een vast rentetarief. Voorts staat in de AV uitdrukkelijk vermeld dat Aangeslotene bevoegd is het rentetarief te wijzigen als de ontwikkeling op de geld- en kapitaalmarkt daartoe aanleiding geeft. Daarbij komt dat Consument al eerder met rentewijzigingen is geconfronteerd en tegen die wijzigingen als zodanig toen geen bezwaar heeft gemaakt.

5.8. Iedere verdere beslissing met betrekking het bovenstaande zal worden aangehouden.

Afbouwregeling
5.9. Voorts heeft Consument gesteld – naar de Commissie begrijpt – dat de in het kader van de afbouwregeling vastgestelde aflossingsbedragen zijn financiële draagkracht te boven gaan en dat Aangeslotene hiervoor een passende oplossing dient te vinden.

5.10. De Commissie meent dat Consument op grond van de overeenkomst op de hoogte had kunnen zijn van de afbouwverplichting. De Commissie is van oordeel dat uit de overeenkomst voldoende duidelijk blijkt – zie art. 2 van de overeenkomst – dat bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd van Consument het krediet dient te worden afgebouwd. Deze bewoordingen zijn voldoende duidelijk en niet voor meer dan één uitleg vatbaar. De Commissie is van oordeel dat Consument de inhoud en strekking hiervan had kunnen begrijpen. Van Consument mag bovendien worden verwacht dat hij alvorens de overeenkomst te ondertekenen ook kennis neemt van de inhoud daarvan. De Commissie wijst dit klachtonderdeel af.

Overige
5.11. Aan het onderdeel van de klacht dat Consument nooit een origineel exemplaar van de overeenkomst heeft ontvangen, gaat de Commissie voorbij, nu Consument zijn stellingen niet nader heeft toegelicht en heeft onderbouwd en daar ook geen concrete rechtsgevolgen aan heeft verbonden.

5.12. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie stelt Aangeslotene in de gelegenheid binnen drie weken na datum van verzending van deze uitspraak de in overweging 5.6. opgevraagde informatie te overleggen en houdt iedere verdere beslissing aan.

UITSPRAAK

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– de tussenuitspraak van 30 september 2014 (hierna: de tussenuitspraak) en de daarin
genoemde stukken;
– de akte van de Bank van 4 november 2014, met producties;
– de akte van Consument van 19 november 2014, met producties;
– de antwoordakte van de Bank van 11 december 2014, met producties.
– de akte van de Bank van 23 januari 2015;
– de antwoordakte van Consument van 27 februari 2015.

2. De verdere beoordeling

2.1. Het geschil ziet op het door de Bank bij Consument in rekening gebrachte rentetarief over het tussen partijen overeengekomen doorlopend krediet.

2.2. In de tussenuitspraak heeft de Commissie overwogen dat de Bank de bevoegdheid toekomt om het rentetarief te allen tijde te wijzigen en dat de Bank deze wijzigingsbevoegdheid niet mag gebruiken op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval. Om dit laatste te kunnen beoordelen zijn partijen in de gelegenheid gesteld om de Commissie nadere feitelijke gegevens te verschaffen en hun standpunten nader te onderbouwen. Bij het beoordelen van de vraag of de Bank bij het toepassen van haar wijzigingsbevoegdheid al dan niet heeft gehandeld op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dient de Commissie, gelet op de aard van artikel 6:248 lid 2 BW, de nodige terughoudendheid in acht te nemen.

2.3. Een belangrijke maatstaf is of het aan Consument berekende rentetarief in onredelijke mate afwijkt van de in de markt gehanteerde rentetarieven voor een vergelijkbaar krediet. Hoewel de Bank niet in staat is gebleken op dit punt nadere feitelijke gegevens te verschaffen, heeft de Commissie op basis van de ervaring die zij in de afgelopen jaren heeft opgedaan in soortgelijke dossiers, vastgesteld dat de door de Bank aan Consument berekende rentetarieven binnen de bandbreedte vielen van de in de markt gebruikelijke tarieven voor variabele rente bij een vergelijkbaar krediet. Verder komen de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt die de Bank in de periode van februari 2006 tot mei 2014 naar haar mening noopten om tot wijziging van het rentetarief over te gaan (onder meer veranderingen in de hoogte van de fundingkosten; specifiek de Euribortarieven en de liquiditeitsopslag), de Commissie niet zodanig onjuist of onredelijk voor dat sprake is van een wijziging die de onaanvaardbaarheidstoets overschrijdt. Daaraan doet, gelet op de strengheid van de toe te passen maatstaf, niet af dat (op bepaalde momenten) sprake was van een substantiële liquiditeitsopslag.

2.4. Voor de onder r.o. 2.3 genoemde onaanvaardbaarheidstoets kunnen ook nog andere aspecten een rol spelen. Door nieuwe klanten aan te trekken met een relatief laag rentetarief en dit tarief vervolgens na korte tijd (aanzienlijk) te verhogen, kan een kredietaanbieder op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gebruik maken van haar wijzigingsbevoegdheid. De tarieven van variabele rentes voor een doorlopend krediet plegen door kredietaanbieders namelijk niet gepubliceerd te worden, zodat het voor consumenten niet inzichtelijk is welke rentetarieven een kredietaanbieder bij bestaande klanten op enig moment in rekening brengt en welk rentetarief consumenten na verloop van tijd gaan betalen. De Commissie zal daarom nagaan of de Bank voor nieuwe en bestaande klanten andere tarieven hanteert of heeft gehanteerd en, indien dat het geval is, in hoeverre deze tarieven van elkaar verschillen of verschilden. De Bank voert aan dat zij geen onderscheid maakt in het rentetarief dat zij voor bestaande en nieuwe klanten in rekening brengt. Consument heeft de stelling van de Bank weliswaar betwist, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de Bank voor nieuwe en bestaande klanten andere tarieven heeft gehanteerd. De Commissie heeft daarvoor ook geen andere aanwijzingen. De Commissie acht, in het licht hiervan, het niet aannemelijk dat de Bank in deze zaak op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is gebruik heeft gemaakt van haar wijzigingsbevoegdheid door Consument met een laag rentetarief te lokken.

2.5. Daarnaast is van belang of voor Consument feitelijk de mogelijkheid bestond het krediet af te lossen en/of het krediet bij een andere kredietaanbieder over te sluiten. De Bank heeft aangevoerd dat indien Consument bij een andere kredietverstrekker een lager kredietvergoedingspercentage kan krijgen, het hem vrij staat om het krediet over te sluiten. Nu Consument op dit punt, ondanks het uitdrukkelijke verzoek van de Commissie daartoe, geen informatie in het geding heeft gebracht, houdt de Commissie het ervoor dat Consument heeft kunnen overstappen naar een andere kredietaanbieder.

2.6. Resumerend is de Commissie van oordeel dat niet is gebleken dat de Bank haar vrijheid om de rente (wel of niet) aan te passen heeft gebruikt op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De vorderingen van Consument zullen dan ook worden afgewezen. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

3. Beslissing

De Commissie wijst de vorderingen van Consument bij bindend advies af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor: www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld

Bekijk de volledige uitspraak