Mijn Kifid

Uitspraak 2016-368 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-368
(mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. W.H. Luk, secretaris)

Klacht ontvangen op : 5 oktober 2015
Ingediend door : Consument
Tegen : Delta Lloyd Schadeverzekering N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen
Verzekeraar
Datum uitspraak : 15 augustus 2016
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Autoverzekering. Consument heeft een claim ingediend op zijn autoverzekering. Zijn voertuig zou in parkeerstand zijn aangereden. Verzekeraar wordt vervolgens aansprakelijk gesteld door de tegenpartij. Volgens een getuige heeft Consument als bestuurder een geparkeerde auto geraakt. Consument heeft de betrokkenheid bij een aanrijding ontkend. Uit onderzoek is gebleken dat Consument tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, dat het schadebeeld en de hoogte van de schades aan beide voertuigen met elkaar overeenkomen en dat Consument door de rechter is veroordeeld. Verzekeraar heeft de schadeclaim afgewezen, de verzekering beëindigd, de persoonsgegevens van Consument in het EVR laten opnemen en de onderzoekskosten op Consument verhaald. De Commissie is van oordeel dat Verzekeraar zich op het standpunt heeft mogen stellen dat Consument heeft geprobeerd Verzekeraar opzettelijk te misleiden in de zin van artikel 5.2.1 sub a en b van het PIFI. De duur van de registratie van vier jaar acht de Commissie proportioneel. De vordering van Consument wordt afgewezen.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• de klachtbrief van de advocaat van Consument met bijlage(n);
• het verweerschrift van Verzekeraar;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van Verzekeraar;
• de aanvullende brief van de advocaat van Consument van 8 juni 2016;
• de verklaring van Consument met diens keuze voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.
De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft bij Verzekeraar een autoverzekering met Casco-dekking gesloten.

2.2 In de van toepassing zijnde verzekeringsvoorwaarden (model 421-02) is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
“Artikel 4 Aanvang, duur en einde van de verzekering
(…)
4.3 Einde van de verzekering
4.3.1 De verzekering eindigt door schriftelijke opzegging door verzekeraar:
(…)
4.3.1.2 binnen één maand nadat een gebeurtenis die voor verzekeraar tot een uitkeringsplicht kan leiden, door verzekerde aan verzekeraar is gemeld of nadat verzekeraar een uitkering krachtens de verzekering heeft gedaan dan wel heeft afgewezen. De verzekering eindigt op de in de opzeggingsbrief genoemde datum, zij het niet eerder dan twee maanden na de datum van dagtekening van de opzeggingsbrief, behoudens in het geval dat de opzegging verband houdt met het opzet van een verzekerde verzekeraar te misleiden;
(…)
Artikel 7 Schade
(…)
7.1.3 Medewerkingsplicht
7.1.3.1 Verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde zijn verplicht hun volle medewerking te verlenen en alles na te laten wat de belangen van verzekeraar zou kunnen benadelen. (…)
7.1.4 Sanctie bij niet nakomen verplichtingen
(…)
7.1.4.2 Elke recht op uitkering komt te vervallen, indien verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde de hiervoor (…) genoemde verplichtingen niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, tenzij de misleiding het verval van recht niet rechtvaardigt.”

2.3 Met het aanrijdingsformulier van 30 september 2014 heeft Consument bij zijn assurantietussenpersoon een schade aan de rechterzijde van het voertuig gemeld. De schade is volgens Consument ontstaan terwijl het voertuig voor de woning geparkeerd stond. De assurantietussenpersoon schakelde hierop een expertisebureau in om de schade vast te stellen. De schade-expert heeft in zijn rapport van 16 oktober 2014 de schade op € 3.546,07 vastgesteld. Onder het kopje ‘opmerkingen’ heeft de deskundige het volgende vermeld: “Gezien de aard van de beschadiging(en) is het aannemelijk dat de schade is veroorzaakt door een ander motorrijtuig.” Consument heeft op 2 oktober 2014 bij de politie aangifte van het voorval gedaan. Als omschrijving is vermeld: “Auto schadevrij geparkeerd en de volgende dag met schade aangetroffen”. Consument heeft daarnaast via de assurantietussenpersoon een claim bij het Waarborgfonds Motorverkeer ingediend.

Ter onderbouwing van de claim heeft de schoonzoon van Consument als getuige het volgende verklaard: “Op 29-09-2014 zat ik in de auto en stapte links uit en heb toen gezien dat de auto schadevrij was. De volgende dag kwam ik de geleende boormachine terugbrengen en zag de schade.” Bij brief van 4 november 2014 heeft het Waarborgfonds Motorverkeer de claim van Consument afgewezen omdat de getuige niet uit eigen waarneming kon bevestigen dat de auto in de tussenliggende periode niet meer is gebruikt.

2.4 Op 20 oktober 2014 is Consument aansprakelijk gesteld voor het ontstaan van een ongeval op 25 september 2014. Een getuige heeft verklaard dat een automobilist in een zilvergrijze Volvo opzij ging voor tegemoetkomend verkeer. Daarbij ging de bestuurder echter zo ver dat hij een geparkeerde auto schaafde. De eigenaar van de geparkeerde auto, verder te noemen de Tegenpartij, heeft op 27 september 2014 bij de politie aangifte gedaan van het verlaten van een plaats na een verkeersongeval. Tegenover de verbalisant heeft de Tegenpartij onder meer verklaar dat zij onderweg naar haar geparkeerde auto werd aangesproken door een man die haar vertelde dat een auto voorzien van het kenteken van het voertuig van Consument tegen de linker voorzijde van de auto van de Tegenpartij was aangereden. Volgens de getuige is de bestuurder een stukje verder uitgestapt om naar de schade aan de eigen auto te kijken en vervolgens weggereden. De echtgenote van Consument reageerde op 23 oktober 2014 als volgt schriftelijk richting de assurantietussenpersoon op de aansprakelijkstelling: “U vroeg ons een verklaring mee te sturen voor 25-09-2014. ’s Morgens zijn wij thuis geweest. Wij hebben om 13.00 uur een bezoek gebracht bij de specialist van mijn man (…). Daarna zijn wij naar huis gegaan en niet meer weggeweest. Van schade is geen sprake geweest. Ik heb gereden. E.e.a. is wel vervelend omdat wij daarna een schade hebben gehad met een onbekende dader. Daarover hebben wij u geïnformeerd.”

2.5 Naar aanleiding van de aangifte van de Tegenpartij heeft de politie Consument op
26 oktober 2014 voor verhoor uitgenodigd. Consument heeft tijdens het verhoor verklaard dat hij nog nooit in de buurt van de plaats van het ongeval was geweest. Hij was ervan overtuigd dat hij die dag elders was geweest en legde de agent de hele route uit. Tevens verklaarde Consument dat hij al enige weken geen auto meer bestuurde wegens een operatie aan beide ogen in verband met staar. De echtgenote van Consument heeft tijdens het verhoor de verklaring van haar echtgenoot bevestigd. Op 13 november 2014 heeft de agent Consument nogmaals verhoord. Consument verklaarde toen dat hij toch wel op de plaats van het ongeval was geweest. Consument en zijn vrouw herinnerden zich plotseling dat zij op die dag daar waren om de auto van de echtgenote voor de APK naar de garage te brengen. Consument reed toen in zijn eigen auto achter of voor zijn echtgenote. Consument herinnerde zich verder dat lichte schade op de rechter spatbord aanwezig was; hij was in de veronderstelling dat deze schade wellicht tijdens zijn vakantie was ontstaan.

2.6 Verzekeraar heeft op basis van de aangifte van zowel de Tegenpartij als Consument en de bevindingen van de politie aanleiding nader onderzoek ingesteld. In het gespreksverslag is onder meer het volgende vastgelegd:
“(…)
V: was uw auto onbeschadigd toen deze op 30 september beschadigd is geraakt?

A: mijn auto was onbeschadigd. Ik weet niet wie de schade heeft veroorzaakt. Toen ik later ging kijken hoorde ik nog van een schoolmeisje van een jaar of 12 dat hierop straat liep, dat ze gezien had dat een busje was weggereden. Ik had haar aangesproken. Zij had niet gezien dat er een aanrijding was geweest.
(…)
V: u bent op de hoogte van het feit dat u wordt verdacht van het verlaten van de plaats van een ongeval zonder dat u de identiteit van uzelf en dat van uw voertuig hebt kenbaar gemaakt. Dat zou gebeurd zijn op 25 september 2014. Wat is uw visie daarover op dit moment?
A: ik ben door de politie twee keer verhoord. Inmiddels is deze zaak bij de rechter geweest. Ik ben veroordeeld door de rechter. Ik heb een voorwaardelijke boete gekregen. Dat was op 31 maart jl. Ik ben het niet eens met de veroordeling maar ik ga niet in hoger beroep. Ik ben het niet eens met de veroordeling omdat ik niets verkeerd heb gedaan. Ik begreep dat de politie mij ook verweet dat ik een formulier vals had ingevuld maar die feiten zijn niet behandeld op de zitting.
(…)
V: wanneer is de auto van uw echtgenote voor AKP keuring bij de garage geweest?
A: dat was op 25 september 2014 bij garage (…) in Den Haag
V: wat is daar dan gebeurd?
A: Mijn echtgenote reed met haar auto naar de garage en ik ben achter haar aan gereden. Ik heb daar gewacht op mijn echtgenote tot zij haar auto had afgegeven. Ik heb mijn auto aan de rechterzijde van de weg stilgezet. Er zaten dennennaaldjes tussen de draaipunten van de rechterbuitenspiegel. Ik ben uitgestapt en heb die weggehaald. Ik heb de spiegel naar voren geduwd en de naaldjes weggeveegd. Daarna ging de spiegel wel helemaal open. (…) Ik weet zeker dat er toen geen schade aan de rechterzijde van de Volvo zat.
V: ik heb u foto’s laten zien van beide schades (…). Ik heb onder andere getoond dat de spiegel van de Skoda kapot was en er schade was aan de rechterzijde van uw auto. Wat is nu uw mening?
A: ik zie nu dat de spiegel aan de rechterzijde van mijn Volvo beschadigd is. Dat wist ik niet. Ik heb dat niet opgemerkt. Nu ik de foto’s heb gezien, realiseer ik me dat de aanrijding daar en die dag wel moet hebben plaatsgehad. Ik kan me dat echter niet herinneren. Ik ben dan ook zeker niet bewust doorgereden omdat ik daar niets van gemerkt heb.”

2.7 De onderzoeker is in zijn rapport van 30 april 2015 op basis van de veroordeling van Consument door de rechtbank en het schadebeeld en de hoogte van de schades aan beide voertuigen tot de conclusie gekomen dat Consument met zijn auto op 25 september 2014 de aanrijding en daarbij de schade aan het voertuig van de Tegenpartij heeft veroorzaakt.
De verklaring van Consument over de dennennaalden acht de onderzoeker hoogst onwaarschijnlijk en, gelet op de waarnemingen van de getuige, zelfs leugenachtig. Volgens de onderzoeker heeft Consument Verzekeraar bewust misleid door een valse aanrijdingschade te claimen, aangezien zijn auto op de vermeende aanrijdingsdatum (30 september 2014) al beschadigd was en aannemelijk is dat Consument dat ook wist.

2.8 Bij brief van 22 mei 2015 heeft Verzekeraar Consument zijn standpunt bekend gemaakt. Verzekeraar heeft de schade afgewezen omdat sprake is van bewuste misleiding door Consument.

Daarnaast heeft Verzekeraar Consument in kennis gesteld van het voornemen de reeds aan Consument uitgekeerde schadevergoeding en de gemaakte onderzoekskosten ad € 4.010,07 terug te vorderen, alsmede zijn verzekeringen te beëindigen en zijn persoonsgegevens in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (EVR) voor de duur van 8 jaar te registreren. Blijkens haar brief van 13 mei 2016 heeft Verzekeraar de proportionaliteitstoets toegepast en de duur van de EVR-registratie teruggebracht naar 4 jaar.

2.9 In het ten tijde van de registratie toepasselijke Protocol Incidentenwaarschuwings- systeem Financiële Instellingen van 23 oktober 2013 (hierna: het Protocol) is, voor zover van belang, bepaald:
“2 Begripsbepalingen
In dit protocol wordt verstaan onder:
(…)
Incident: een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de
belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële
Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of
kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in
dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.
(…)

4 Incidentenregister
4.1 Doel Incidentenregister
4.1.1 Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het
ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit
van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht
zijn:
– op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen
leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële
instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
– op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van
producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
– op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.
(…)
5 Extern Verwijzingsregister
(…)
5.2 Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1 De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde
proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a. De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b. In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c. Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken
vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn
Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.
5.3 Verwijdering van gegevens uit het Extern Verwijzingsregister
(…)
5.3.2 Verwijdering van Verwijzingsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister moet plaatsvinden uiterlijk 8 jaar na opname van het betreffende gegeven in het Incidentenregister, tenzij zich ten aanzien van de betreffende (rechts)persoon een nieuwe aanleiding heeft voorgedaan en opname in het Extern Verwijzingsregister conform artikel 5.2.1 Protocol heeft plaatsgevonden.”

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dat Verzekeraar de jegens hem genomen maatregelen, bestaande uit de beëindiging van de verzekeringen, de terugvordering van het uitgekeerde schadebedrag en de onderzoekskosten alsmede de registratie van zijn persoonsgegevens in het Incidentenregister en het EVR, ongedaan maakt.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen:
• Consument heeft op 25 september 2014 in het geheel niets gemerkt van een aanrijding. Verzekeraar meent enkel op basis van een getuige te mogen opmaken dat Consument de schade heeft geconstateerd, dat hij de oorzaak van die schade heeft verzwegen en dat hij zijn schade op 30 september 2015 heeft geclaimd als zijnde veroorzaakt door een onbekende derde.
• Consument is alleen uitgestapt omdat het zwenkmechanisme van de rechter zijspiegel door de aanwezige dennennaalden niet meer goed functioneerde.
• De strafrechter heeft Consument veroordeeld wegens het doorrijden na een ongeval zonder dat daarbij sprake zou zijn geweest van opzet. Consument is door de strafrechter uitdrukkelijk vrijgesproken van het doen van een valse aangifte. Het oordeel van de strafrechter heeft Consument pas tot het inzicht gebracht dat de aanrijding “wellicht” inderdaad heeft plaatsgevonden.
• Consument is niet of nagenoeg niet bekend met het straatnaamregister van de Gemeente [plaats] en wist zich ten tijde van het verhoor door de politie, zes weken na het voorval, dan ook niet meteen te herinneren of hij ter plaatse is geweest. Het is pas later op diezelfde dag dat Consument op de tennisbaan het onderhoud met de politie met een familielid besprak en dat deze Consument duidelijk maakte waar de bedoelde straat lag en hem deed beseffen dat hij wel degelijk op het genoemde tijdstip op of in de buurt van de plaats van het ongeval is geweest.
• Het Openbaar Ministerie heeft Consument het doen van een valse aangifte ten laste gelegd en niet van valsheid in geschrifte. Van het doen van valse aangifte is Consument vrijgesproken.
• Consument heeft een bipolaire stoornis die tot vergeetachtigheid c.q. problemen met zijn korte en middellange-termijn-geheugen heeft geleid. Van doelbewust ‘gesjoemel’ is geen sprake geweest.

Verweer van Verzekeraar
3.3 Verzekeraar heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Consument wist of kon redelijkerwijs vermoeden dat hij bij een ongeval schade aan
een ander heeft toegebracht. Dit volgt ook uit de uitspraak van de strafrechter die
Consument voor dit misdrijf heeft veroordeeld. Dit feit in combinatie met de
verklaring van de getuige is voor Verzekeraar voldoende reden om aan te nemen dat
Consument bewust een onjuist schadeclaim heeft ingediend. De verklaring van
Consument dat hij is uitgestapt omdat het zwenkmechanisme van zijn zijspiegel niet
goed werkte acht Verzekeraar niet geloofwaardig. De schade aan de auto van
Consument is goed waarneembaar. Bij inspectie van het zwenkmechanisme zou
Consument zeker de schade hebben gezien.
• Verzekeraar heeft met terugwerkende kracht de duur van de registratie in het EVR
aangepast naar 4 jaar. Aangezien Consument geen enkele spijt betuigt en onjuiste
verklaringen tegenover de onderzoeker heeft afgelegd, is de registratie voor een duur
van 4 jaar meer dan redelijk.

4. Beoordeling

Verval van recht op uitkering
4.1 De eerste vraag die de Commissie moet beantwoorden is of Verzekeraar zich
redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat Consument geen recht heeft op een uitkering. Verzekeraar heeft zich op het standpunt gesteld dat Consument haar bewust heeft misleid door een valse aanrijdingsschade te claimen. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op het door de onderzoeker ingestelde onderzoek. Hieruit is gebleken dat Consument tegenover de politie tijdens het eerste verhoor heeft verklaard dat hij nog nooit in de buurt van de plaats van de aanrijding was geweest. Consument verklaarde tevens dat hij al enige weken geen auto meer bestuurde in verband met een operatie aan de ogen. De echtgenote van Consument bevestigde de verklaring van haar echtgenoot. Dat zijn signalement overeenkwam was enkel een kwestie van toeval. Pas tijdens het tweede verhoor erkende Consument dat hij toch op de plaats van het ongeval was geweest. Toen herinnerden Consument en zijn vrouw zich dat zij de auto van de echtgenote voor een APK hadden weggebracht. Het was toevallig die dag dat hij wel als bestuurder was opgetreden. De tegenstrijdige verklaringen die Consument en zijn echtgenote hebben afgelegd, het feit dat het schadebeeld en de schades aan beide voertuigen overeenkomen en het feit dat Consument is veroordeeld voor het verlaten van de plaats van het ongeval dragen naar het oordeel van de Commissie reeds voldoende bij aan de overtuiging dat Consument met betrekking tot de geclaimde schade opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met het doel Verzekeraar te misleiden. Voor zover Consument aanvoert dat hij als gevolg van een bipolaire stoornis vergeetachtig is, overweegt de Commissie dat Consument dit pas bij brief van 8 juni 2016 naar voren heeft gebracht. Consument heeft zijn stelling op dit punt ook niet voorzien van nadere onderbouwing. Ingevolge artikel 7.4.1.2 van de verzekeringsvoorwaarden alsmede artikel 7:941 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft Verzekeraar een beroep kunnen doen op verval van het recht op uitkering voor de door Consument gemelde schade aan zijn auto. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat het beroep op verval van recht niet gerechtvaardigd is.

Opzegging van de verzekering
4.2 Verzekeraar heeft Consument bij brief van 22 mei 2015 medegedeeld dat de lopende verzekeringen zouden worden beëindigd. Onder 4.1 heeft de Commissie vastgesteld dat Consument bewust een onjuiste claim heeft ingediend. Gelet op het onder 2.2 aangehaalde artikel 4.3.1.2 van de verzekeringsvoorwaarden heeft Verzekeraar de verzekeringen mogen beëindigen.

Terugvordering van onderzoekskosten
4.3 Voor wat betreft de betreft de door Verzekeraar gemaakte onderzoekskosten van
€ 600,00 merkt de Commissie op dat in het algemeen (op grond van artikel 6:74 BW) geldt dat degene die toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis, gehouden is de schade die de andere partij daardoor lijdt te vergoeden. De onjuiste mededelingen van Consument kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke wanprestatie. Verzekeraar mag in onderhavig geval de gemaakte onderzoekskosten derhalve op Consument verhalen.

Registratie persoonsgegeven
4.4 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar de persoonsgegevens heeft mogen
registreren in haar Incidentenregister en in het Extern Verwijzingsregister. Bij de
beoordeling van deze vraag staat het volgende voorop. Verzekeraar heeft zich verplicht bij de verwerking van persoonsgegevens in het Incidentenregister en het EVR te handelen conform het hierboven genoemde Protocol. Doel van het Protocol is onder meer de continuïteit en de integriteit van de financiële sector te waarborgen waaraan registratie van gegevens een bijdrage kan leveren. Artikel 5.2.1 onder a en b van het Protocol bepaalt onder welke voorwaarden persoonsgegevens mogen worden opgenomen in het EVR. In voldoende mate moet vaststaan dat de gedraging van de betreffende persoon een bedreiging vormt voor de (financiële) belangen van een
financiële instelling, alsmede voor de continuïteit en integriteit van de financiële sector.
Dit houdt in dat de gestelde feiten die de registratie dragen een gegronde verdenking
moeten vormen van fraude (“opzet te misleiden”). (Zie ook: Hof Amsterdam
30 november 2010, LJN: BO7581, r.o. 3.5.)

4.5 Ingevolge artikel 5.2.1. onder c van het Protocol dient de verzekeraar bij de registratie van persoonsgegevens in het EVR het proportionaliteitsbeginsel in acht te nemen. Dat wil zeggen dat het belang van verzekeraars bij registratie moet worden afgewogen tegen de nadelige gevolgen daarvan voor de Consument. Het is in eerste instantie aan de verzekeraar die afweging te maken. Consument die verwijdering van een registratie wenst zal moeten onderbouwen op grond waarvan hij disproportioneel wordt geraakt in zijn belangen en waarom zijn belang prevaleert boven dat van Verzekeraar.
Indien komt vast te staan dat mag worden overgegaan tot registratie in het EVR, kan het proportionaliteitsbeginsel vervolgens een rol spelen bij de duur van de registratie. In artikel 5.3.2 van het Protocol is immers opgenomen dat de duur van de registratie maximaal acht jaar is. Het is ook hier aan Consument die beperking van de duur van registratie wenst, te onderbouwen op grond waarvan zij disproportioneel wordt geraakt in zijn belangen.

4.6 De Commissie heeft hierboven vastgesteld dat Verzekeraar er gerechtvaardigd van
overtuigd was dat Consument opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met het doel Verzekeraar te misleiden. Hiermee is sprake van een incident in de zin van art. 2 van het Protocol en voldaan aan de doelstelling voor vastlegging van gegevens in het Incidentenregister. De registratie in het Incidentenregister is daarmee terecht. Nu sprake is van een gegronde verdenking van fraude is eveneens voldaan aan de onder artikel 5.2.1 onder a en b van het Protocol genoemde vereisten voor opname van de gegevens in het EVR. Verzekeraar heeft aangevoerd dat de registratie voor de duur van 4 jaar proportioneel is nu Consument onjuiste verklaringen heeft gegeven en geen enkele spijt heeft betuigd. Consument stelt dat er geen aanleiding bestaat tot een “zo zware bestraffing” maar biedt verder geen onderbouwing voor zijn standpunt dat de duur van de registratie verder dient te worden beperkt. Naar het oordeel van de Commissie zijn geen omstandigheden aanwezig die leiden tot het oordeel dat Consument disproportioneel in zijn belangen wordt geraakt door de duur van de registratie.

4.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van Consument worden afgewezen. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vorderingen af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak