Mijn Kifid

Uitspraak 2016-463 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 463
(mr. E.L.A. van Emden, voorzitter, prof. drs. A.D. Bac RA en J.C. Buiter, leden
en mr. M.J.M. Fennis, secretaris)

Klacht ontvangen op : 26 juli 2015
Ingediend door : Consument
Tegen : Coöperatieve Rabobank Noord- en Oost Achterhoek U.A.,
gevestigd te Groenlo, thans Coöperatieve Rabobank U.A.
gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 30 september 2016
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Consument belegt op basis van vermogensadvies en doet zijn beklag over de door de Bank verstrekte adviezen. Hij stelt dat de bank toerekenbaar is tekortgeschoten en baseert die stelling op het tegenvallend rendement. De Commissie stelt vast dat de uitgangspunten, mogelijkheden en wensen zijn geïnventariseerd, vastgelegd en met Consument besproken en dat adviezen die de Bank heeft verstrekt daarmee niet in strijd waren. De Bank heeft regelmatig met Consument overlegd en geadviseerd. De vermogensafname wordt in hoofdzaak echter niet door het tegenvallend rendement veroorzaakt maar door de onttrekkingen door Consument. De klacht is ongegrond en de Commissie wijst de vordering af.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier met bijlage(n);
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consument;
• De dupliek van De Bank;
• De nadere akte van de Bank na zitting;
• De nadere akte van Consument na zitting
• De verklaring van Consument met diens keuze voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 14 april 2016 en zijn aldaar verschenen.

Na afloop van de hoorzitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld een nadere akte te nemen waarin zij zich konden uitlaten over de onttrekkingen die door Consument zijn gedaan.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.
2.1 Consument belegt sinds 2006 op basis van een vermogensadviesovereenkomst met de Bank. Voordien belegde hij bij ABN AMRO Bank. Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst zijn de persoonlijke en financiële situatie met Consument in meerdere gesprekken besproken en zijn de wensen en doelen geïnventariseerd. Daaruit is gebleken dat Consument een ervaren belegger was en voor zijn levensonderhoud niet afhankelijk van het te beleggen vermogen. Het risicoprofiel is daarbij vastgesteld op offensief. De Bank heeft de gegevens vastgelegd in het Beleggings Inventarisatie Formulier (BIF).
2.2 Naar aanleiding van de gesprekken heeft de Bank op 4 december 2006 een beleggingsvoorstel gedaan. In het beleggingsvoorstel is opgenomen dat het netto vrij vermogen € 540.000,- bedroeg, het bruto jaar inkomen € 44.000,- was, het te beleggen vermogen € 520.000,- was en Consument een ervaren belegger was. Het beleggingsdoel was “vrij vermogen”.
2.3 In het voorstel is opgenomen dat het offensief profiel het beste bij Consument paste en dat daarbij een beleggingshorizon behoorde van minimaal tien jaar. Consument streefde naar een gemiddeld rendement van 7% per jaar en de neerwaartse risicoacceptatie in enig jaar was 25%.
2.4 De Bank heeft Consument een portefeuille geadviseerd met een assetallocatie van ongeveer 75% aandelen, 23% obligaties en 2 % liquiditeiten. De totale portefeuille bedroeg € 518.000,-.
2.5 Het advies is op 11 december 2006 met Consument besproken.
2.6 Uit de door de Bank overgelegde gespreksverslagen blijkt dat in de jaren vanaf 2006 veelvuldig gesprekken tussen Consument en de Bank hebben plaatsgevonden. Daarin zijn de tegenvallende resultaten met regelmaat besproken.
2.7 In de gesprekken heeft de Bank op enig moment ook voorstellen gedaan om het profiel van Consument naar beneden bij te stellen, de portefeuille aan te passen en eventueel (een deel van) de portefeuille op een spaarrekening te zetten. Consument heeft aangegeven geen wijzigingen te willen doorvoeren en daarbij steeds ook aangegeven niet van de portefeuille afhankelijk te zijn om te voorzien in het levensonderhoud. Consument heeft de adviezen van de Bank niet opgevolgd.
2.8 Uit de door de Bank na de zitting overgelegde akte blijkt voorts van de volgende onttrekkingen aan de portefeuille.
jaar Af (€) Bij (€) Netto (€)
2008 32.000 4.000 28.000
2009 31.476 4.500 26.976
2010 65.567 – 65.567
2011 39.150 – 39.150
2012 33.595 – 33.595
2013 15.350 – 15.350
2014 48.400 – 48400
2015 54.100 – 54.100
2016 4.600 – 4.600
Totaal 315.738
2.9 De cijfers over de periode van aanvang van het vermogensadvies tot 25 april 2008 heeft de Bank niet meer kunnen achterhalen en zijn buiten dit overzicht gebleven.
2.10 Consument heeft de door de Bank overgelegde cijfers niet betwist.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert een bedrag van € 60.000,- van de Bank.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. Aan zijn klacht legt Consument ten grondslag dat de Bank toerekenbaar tekort geschoten is de advisering en baseert die stelling in hoofdzaak op het tegenvallend rendement.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling
4.1 Tussen partijen bestond een adviesrelatie. Kern van een adviesrelatie is dat de belegger beslissingen neemt over het al dan niet uitvoeren van transacties na verkregen advies van een beleggingsadviseur van de instelling waarmee hij een beleggingsrelatie onderhoudt. Omdat de belegger in een adviesrelatie uiteindelijk zelf de beslissingen neemt, is hij in beginsel zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van die beslissingen. Dit kan slechts anders zijn als komt vast te staan dat de adviseur niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend beleggingsadviseur betaamt. Of bij het adviseren van Consument aan deze maatstaf is voldaan, is afhankelijk van verschillende omstandigheden, zoals de beleggingsdoelstelling, het beleggingsprofiel en de weging van de verschillende vermogenswaarden in de portefeuille van Consument.
4.2 Consument baseert zijn stelling dat de Bank is tekortgeschoten met name op het feit dat de rendementen zijn achtergebleven in vergelijking met andere beleggingsinstellingen. Consument heeft daarbij echter niet duidelijk gemaakt welke concrete adviezen van de Bank ongeschikt waren om de overeengekomen beleggingsdoelstellingen dichterbij te brengen en welke beleggingsinstellingen het beter deden.
4.3 Wat de Commissie echter dient te beoordelen is of de gegeven adviezen destijds in overeenstemming waren met de wensen, doelstellingen en mogelijkheden van Consument. Het is de Commissie niet gebleken dat de adviezen in strijd waren met de uitgangspunten en mogelijkheden van Consument. De uitgangspunten, mogelijkheden en wensen zijn geïnventariseerd, vastgelegd en met Consument besproken. Consument heeft daar ook niet eerder tegen geprotesteerd. Dat de latere rendementen mogelijk zijn tegengevallen doet aan de adviezen niet af.
4.4 Voor zover Consument stelt dat hij door de Bank ten onrechte is aangemerkt als ervaren belegger geldt dat, hetgeen daaromtrent in het beleggingsvoorstel is opgenomen met hem is besproken. Indien Consument het daar niet mee eens zou zijn geweest, had hij daarover eerder zijn beklag moeten doen. De Commissie merkt verder op dat uit die kwalificatie op zichzelf verder geen schade is voortgevloeid.
4.5 Uit de door de Bank overgelegde adviezen en gespreksverslagen blijkt voorts van regelmatig overleg en advisering door de Bank. De Bank heeft Consument op enig moment geadviseerd tot aanpassing van de portefeuille. Consument heeft zijn eigen keuzes gemaakt door die adviezen naast zich neer te leggen.
4.6 Waar de grote vermogensafname echter door is veroorzaakt, is het volgende. Uit de door de Bank overgelegde en door Consument niet betwiste cijfers blijkt dat Consument vanaf medio 2008 tot medio 2016 voor in totaal € 315.738,- aan de portefeuille heeft onttrokken. Voor zover de portefeuille niet of niet naar verwachting zou hebben gerendeerd, concludeert de Commissie dat de grote achteruitgang in vermogen hoofdzakelijk door onttrekkingen van Consument is veroorzaakt en die kunnen de Bank niet worden aangerekend.
4.7 Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de klacht van Consument dient te worden afgewezen.

5. Beslissing
De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak