Mijn Kifid

Uitspraak 2016-543 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2016-543
(mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. G.A. van de Watering als secretaris)

Klacht ontvangen op : 11 januari 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : Achmea Schadeverzekeringen N.V. Centraal Beheer Divisie
Particulieren, gevestigd te Apeldoorn,
verder te noemen Verzekeraar
Datum uitspraak : 8 november 2016
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Consument heeft in het verleden voor haar woonhuis en bijbehorende garage, waarin een garagebedrijf wordt uitgeoefend, telefonisch bij Verzekeraar een opstal- en inboedelverzekering gesloten. In 2015 heeft zich een brand voorgedaan waarbij zowel schade aan het woonhuis als de garage is toegebracht. Verzekeraar heeft Consument hiervoor dekking ontzegd. Consument voert aan dat Verzekeraar op de hoogte was van het garagebedrijf omdat hij hem daarover heeft geïnformeerd bij het aangaan van de verzekering en Verzekeraar bovendien twee keer een schade-expert heeft ingeschakeld. Ingevolge artikel 150 Rv is het aan Consument om ter onderbouwing van zijn vordering dusdanige feiten en omstandigheden aan te voeren dat op zijn minst aannemelijk kan worden geacht dat Verzekeraar van dit bedrijfsmatige risico op de hoogte moet zijn geweest. Consument is echter niet in die bewijslast geslaagd. Vordering wordt afgewezen.

1. Procesverloop
De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• de klachtbrief van Consument met bijlagen;
• het verweerschrift van Verzekeraar;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van Verzekeraar;
• de verklaring van Consument met diens keuze voor een bindend advies.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 26 september 2016 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument is eigenaar van een perceel met opstallen – een woonhuis met een daaraan grenzende garage – gelegen aan de [..straat en woonplaats..].
2.2 De echtgenoot van Consument oefent in die garage een garagebedrijf uit.

2.3 Op 8 augustus 1990 heeft Consument voor haar woonhuis en opstallen telefonisch bij Verzekeraar een huiseigenarenverzekering afgesloten die voorziet in een opstal-, inboedel- en aansprakelijkheidsdekking. Deze verzekering is in 2003 door Verzekeraar omgezet naar een woongarantverzekering.
2.4 Op 9 juni 2015 heeft zich als gevolg van door de echtgenoot van Consument verrichte laswerkzaamheden aan een auto, een brand voorgedaan die ernstige schade heeft toegebracht aan zowel het woonhuis als de garage en voor welke schade Consument een beroep heeft gedaan op deze verzekering. Verzekeraar heeft Consument hiervoor echter dekking ontzegd. Het is over dat afwijzende standpunt dat Consument na het doorlopen van de interne klachtprocedure bij Verzekeraar, een klacht heeft voorgelegd.

3. Vordering, klacht en verweer

3.1 Vordering Consument
Consument vordert dat Verzekeraar alsnog dekking onder deze verzekering biedt voor de brand die zich op 9 juni 2015 heeft voorgedaan en overgaat tot vergoeding van de schade die hij daardoor heeft geleden, t.w. de schade aan het woonhuis en de zich daarachter bevindende garage welke schade door Consument wordt begroot op een bedrag
van € 50.500,- . Consument vordert tevens dat Verzekeraar overgaat tot vergoeding van de schade aan de bedrijfsinventaris ad € 20.000,-.

3.2 Grondslagen en argumenten daarvoor
Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag.
Verzekeraar is toerekenbaar te kort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen
uit hoofde van deze verzekeringsovereenkomst door hem dekking voor de
brandschade van 9 juni 2015 te ontzeggen.

Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.
• Consument heeft bij het afsluiten van de verzekering wel degelijk doorgegeven dat het om een woonhuis met bedrijfsruimte handelde.
• Het is Verzekeraar geweest die Consument op grond van diens telefonisch gedane mededelingen, de betreffende verzekering heeft voorgesteld terwijl Verzekeraar Consument nimmer heeft laten weten dat de bedrijfsruimte niet onder deze verzekering viel en Consument in de afgelopen 25 jaar voor zowel het woonhuis als de garage, een schadeclaim heeft ingediend en daarvoor door Verzekeraar in beide gevallen een expert werd ingeschakeld. Consument maakt dan ook op grond van de redelijkheid en billijkheid aanspraak op afhandeling van zijn schadeclaim.
• Consument acht het opvallend dat in het door Verzekeraar in zijn verweer genoemde expertiserapport zoals opgesteld naar aanleiding van de brandschade van 9 juni 2015, geen enkele melding wordt gemaakt van de schade aan het woonhuis terwijl daarvan toch echt wel sprake was.
• Noch het hogere noch het lagere personeel van Verzekeraar is er mee bekend hoe een woonhuis met een bedrijfsgedeelte moet worden afgesloten. Dat verklaart ook waarom het mis kon gaan.

3.3 Verweer Verzekeraar
Verzekeraar betwist dat hem bekend geweest zou zijn dat achter het woonhuis van
Consument een garage was gelegen en dat daarin een garagebedrijf was gevestigd. Dat
is ook niet te verzekeren op een verzekering die bedoeld is voor particulieren. De
premie is daar ook niet op afgestemd. Uit de rapportage van de expert die Verzekeraar
heeft ingeschakeld naar aanleiding van de brandschade van 9 juni 2015 blijkt ook dat
Consument de inventaris bewust niet op een bedrijfspolis heeft meeverzekerd. In april
2013 heeft zich wel een aansprakelijkheidsschade voorgedaan – een dakplaat was op de
auto van een buurman gewaaid – maar daarvoor werd, gezien het beperkte
schadebedrag van € 640,- geen expert ingeschakeld. Dat zich een eerdere
inbraakschade zou hebben voorgedaan, waarvoor wel een expert werd ingeschakeld,
wordt door Verzekeraar bij gebrek aan wetenschap betwist. Toen in 2003 de
aanvankelijk afgesloten verzekering werd omgezet naar de huidige woongarant-
verzekering, zijn verzekerden overigens bij het toezenden van de nieuwe polis-
bescheiden, ook verzocht om te controleren of een en ander correct was. Consument
heeft daarop nimmer gereageerd. Mocht het overigens zo zijn dat er als gevolg van de
brand van 9 juni 2015 toch (roet-)schade aan het woonhuis zou zijn ontstaan – volgens
de behandelend expert is daarvan overigens geen sprake geweest – dan zal deze schade
worden afgehandeld conform de polisvoorwaarden, zo heeft Verzekeraar ter
mondelinge behandeling laten weten.

Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling ingaan op hetgeen Verzekeraar
heeft aangevoerd.

Beoordeling
4.1 De Commissie ziet zich gesteld voor beantwoording van de vraag of Verzekeraar
toerekenbaar te kort is geschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde
van deze verzekering door Consument dekking te ontzeggen voor de brandschade van
9 juni 2015 omdat hij er mee bekend zou zijn geweest dat de echtgenoot van
Consument in de garage, zoals behorend bij diens woonhuis, een garagebedrijf
exploiteerde en dit bedrijfsmatige risico mitsdien geacht kan worden meeverzekerd te
zijn op deze – particuliere – verzekering.
4.2 Ter onderbouwing van zijn vordering heeft Consument in dat kader aangevoerd dat hij
Verzekeraar hiervan bij het afsluiten van deze verzekering op de hoogte heeft gebracht
terwijl deze in de opvatting van Consument daarvan ook op de hoogte had kunnen zijn
omdat Verzekeraar naar aanleiding van een tweetal schadeclaims van Consument een
expert heeft ingeschakeld die de verzekerde locatie heeft bezocht en mitsdien had
kunnen vaststellen dat op het risico-adres een garagebedrijf werd geëxploiteerd.

4.3 De Commissie overweegt in dat verband dat ingevolge het bepaalde onder artikel 150
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op de partij die zich beroept op de
rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of
rechten rust, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en
billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Nu Verzekeraar de
stellingen van Consument gemotiveerd heeft betwist is het mitsdien aan Consument om
ter onderbouwing van zijn vordering dusdanige feiten en omstandigheden aan te voeren
dat op zijn minst aannemelijk kan worden geacht dat Verzekeraar van dit bedrijfsmatige
risico op de hoogte moet zijn geweest. De Commissie moet in dat verband echter
vaststellen dat Consument slechts heeft gesteld dat zij Verzekeraar bij het afsluiten
van de verzekering heeft geïnformeerd over het door haar echtgenoot in de garage
geëxploiteerde garagebedrijf respectievelijk Verzekeraar tot tweemaal toe een schade-
expert heeft ingeschakeld die een en ander heeft geconstateerd maar Consument ter
onderbouwing van haar stelling geen enkele feitelijke gegevens verschaft op grond
waarvan dat op zijn minst aannemelijk kan worden geacht. Consument, zo moet de
Commissie vaststellen, is dan ook niet in die op haar rustende bewijslast geslaagd.
4.5 De Commissie kan Consument daarnaast niet volgen in haar stelling dat Verzekeraar
haar ook nimmer heeft laten weten dat de bedrijfsruimte niet onder de verzekering
zou vallen, waar Verzekeraar heeft aangevoerd dat Consument dit uit de door
Verzekeraar ter gelegenheid van de omzetting naar de huidige woongarantverzekering,
toegezonden nieuwe polisbescheiden had kunnen opmaken en Consument dit
onbetwist heeft gelaten. Ook dit onderdeel van de klacht van Consument faalt mitsdien.
4.6 Dat laatste heeft eveneens te gelden voor dat onderdeel van de klacht van Consument
dat in de kern hierop ziet dat bij Verzekeraar – omdat het hem recent zoveel moeite
heeft gekost om een offerte af te geven voor een bedrijfsmatige verzekering – intern
geen kennis voorhanden over bedrijfsmatige risico’s is en op grond waarvan in de
opvatting van Consument wordt verklaard waarom bij het afsluiten van de verzekering
in 2003 slechts een particuliere verzekering tot stand werd gebracht. Zo al aangenomen
zou moeten worden dat bij Verzekeraar op dit moment niet dan wel onvoldoende
kennis voorhanden is over het verzekeren van bedrijfsmatige risico’s, staat daarmee
immers niet vast dat dat ook gold ten tijde van het afsluiten van de verzekering in 2003.
4.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan
dat Verzekeraar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen
uit deze verzekeringsovereenkomst. De overige door Consument aangevoerde
argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden. De vordering van Consument
moet mitsdien worden afgewezen.

4 Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.]

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak