Mijn Kifid

Uitspraak 2017-009 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2017-009 d.d. 14 maart 2017
(mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. S.B. van Baalen, mr. A. Bus, mr. A. Smeeing-van Hees en
F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

De (inmiddels overleden) echtgenoot van Belanghebbende heeft bij Verzekeraar een levens-verzekering afgesloten. Op het polisblad staat een begunstigingsclausule met een uitkering – bij in leven zijn – aan de echtgenoot en ingeval van overlijden van de echtgenoot ten gunste van Belanghebbende dan wel de kinderen. Verzekeraar heeft een verzoek namens de echt¬genoot aan Verzekeraar tot premievrij maken van het risicodeel en de arbeids¬ongeschiktheids¬verzekering gehonoreerd. Op het nieuwe polisblad staat dat de verzekering voorzag in een uitkering betaalbaar bij in leven zijn van de verzekerde (de echtgenoot) ten gunste van de verzekeringnemer (de echt¬genoot). Op het polisblad is onder het kopje ‘Begunstiging’ echter niet alleen opgenomen ‘Bij in leven zijn van de verzekerde op einddatum’ maar ook ‘Bij overlijden van de verzekerde(n)’ ten gunste van Belanghebbende (…). Na overlijden van de echtgenoot is in geschil of Belanghebbende, gelet op de tekst onder ‘Begunstiging’ recht heeft op een uitkering.
Belanghebbende doet tevergeefs een beroep op de contra-proferentem regel (geen onduidelijk-heid), het bestaan van een derdenbeding (geen zelfstandig recht te ontlenen aan – enkel – de begunstigingsclausule), op grond waarvan ook het beroep op een uitleg krachtens de Haviltex-maatstaf strandt.
De Commissie van Beroep handhaaft de beslissing van de Geschillencommissie tot afwijzing van de door Belanghebbende gevorderde uitkering.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Bij een op 26 februari 2016 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift heeft Belanghebbende een uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van 18 januari 2016 (dossiernummer [nummer]) ter toetsing voor-gelegd.

1.2 Verzekeraar heeft een op 28 april 2016 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.3 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 6 juni 2016. Beide partijen waren aanwezig en hebben hun standpunten toegelicht, [gemachtigde van consument] aan de hand van door hem overgelegde pleit¬aantekeningen.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 Voor de feiten, waartegen geen bezwaren zijn gericht, verwijst de Commissie van Beroep naar hetgeen de Geschillencommissie in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.8 van haar uitspraak heeft overwogen.
Kort weergegeven gaat het om het volgende.

3.1.1 Belanghebbende is gehuwd geweest met de heer [naam], geboren op 12 oktober 1950. Het huwelijk is door het overlijden van de heer [naam] geëindigd.

3.1.2 De heer [naam] had met de rechtsvoorganger van Verzekeraar met ingang van 1 maart 1988 een levensverzekering afgesloten, met hemzelf als verzekerde. Deze verzekering (onder polisnummer [nummer]) voorzag in de uitkering van een bedrag van ƒ 162.500,- (€ 73.739,29):

‘betaalbaar bij overlijden van verzekerde, doch uiterlijk bij in leven zijn van de verzekerde op
1 maart 2018.’

Daarnaast was op het polisblad een ‘suppletoire verzekering’ vermeld. Deze voorzag in een vrijstelling van premie bij arbeidsongeschiktheid vóór 1 maart 2016.
De heer [naam] betaalde een halfjaarlijkse premie van ƒ 2.091,- (€ 948,85) tot 1 maart 2016. Van 1 maart 2016 tot 1 maart 2018 diende een premie van ƒ 1.936,- (€ 878,52) te worden voldaan.

3.1.3 Op voornoemd polisblad was de volgende begunstigingsclausule opgenomen:

‘Deze verzekering luidt bij in leven zijn van de verzekerde ten gunste van de verzekerde en ingeval van overlijden van de verzekerde ten gunste van zijn echtgenote of, deze overleden zijnde, ten gunste van zijn kinderen of, bij ontstentenis van deze, ten gunste van de erfgenamen van de verzekerde.’

3.1.4 Op 13 maart 1998 heeft de toenmalig assurantietussenpersoon van de heer [naam] bij Verzekeraar het volgende verzoek ingediend:

‘Conform afspraak ontvangt u hierbij het schriftelijk verzoek inzake polisnummer [nummer] voor het volgende.

De totale jaarpremie opgesplitst in:
Het spaardeel
De premie voor het overlijdensrisicodeel
De premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
(…)’

3.1.5 Bij brief van 17 maart 1998 heeft Verzekeraar aan de assurantietussenpersoon geschreven:

‘de totale jaarpremie bedraagt ƒ 4.182,00 – inclusief de premie voor de arbeidsongeschiktheids-verzekering. Het spaardeel hiervan bedraagt ƒ 2.682,00 en het risicodeel bedraagt ƒ 1.500,00.’
3.1.6 Bij brief van 8 april 1998 heeft de assurantietussenpersoon aan Verzekeraar het volgende verzoek gedaan:

‘In aansluiting op uw schrijven van 17 maart 1998 delen wij u mede dat de heer [naam] per heden het risicodeel en de arbeidsongeschiktheidsverzekering premievrij wenst te maken. Wij verzoeken u hiervan een aantekening op de polis te maken.’

3.1.7 Bij brief van 28 april 1998 heeft Verzekeraar aan de opvolgend assurantietussenpersoon geschreven:

‘Wij ontvingen een verzoek tot premievrijmaking van deze verzekering. Dit verzoek is niet volledig ondertekend. Daarom zenden wij u een mutatieformulier, dat wij graag terug ontvangen na te zijn aangevuld en ondertekend door mevrouw [naam]. Wij merken hierbij nog op, dat deze verzekering alleen volledig premievrij kan worden gemaakt. (…)’

3.1.8 Naar aanleiding van voornoemde brief heeft de assurantietussenpersoon op 7 mei 1998 het op 6 mei 1998 door Belanghebbende (mevrouw [naam]) ondertekende mutatie¬formulier aan Verzekeraar verzonden. Op dit formulier is verzocht om premievrijmaking van de verzekering met polisnummer [nummer].
Naar aanleiding van dit verzoek heeft Verzekeraar de verzekering volledig premievrij gemaakt.

3.1.9 Na een telefonisch overleg tussen Verzekeraar en de assurantietussenpersoon op 26 mei 1998 heeft Verzekeraar met de pen op de onder 3.1.8 bedoelde brief van 7 mei 1998 aan Verzekeraar gezet:

‘Tariefswijziging, voortzetten spaardeel.
Tel. dd. 26-5-98.’

3.1.10 Vervolgens heeft de heer [naam] van Verzekeraar een nieuw polisblad, gedateerd 30 juli 1998, ontvangen. Blijkens dit polisblad voorzag de verzekering in een uitkering van een bedrag van ƒ 162.500,- (€ 73.739,29)

‘betaalbaar bij in leven zijn van de verzekerde op 1 maart 2018.’

Onder het kopje ‘Premiebetaling’ is opgenomen dat de premie op 1 maart 1998 en vervolgens van 1 september 1998 tot en met 28 februari 2018 van ƒ 1.065,- (€ 483,28) per half jaar bedraagt.

Op dit polisblad is de volgende begunstigingsclausule opgenomen:

‘Begunstiging

Bij in leven zijn van de verzekerde(n) op einddatum:
– ten gunste van de verzekeringnemer
Bij overlijden van de verzekerde(n):
– ten gunste van de echtgeno(o)t(e) dan wel de geregistreerde partner van de verzekerde of, bij
ontstentenis van deze, ten gunste van de kinderen van de verzekerde of, bij ontstentenis van
deze, ten gunste van de kinderen van de verzekerde of, bij ontstentenis van deze, ten gunste
van de erfgenamen van de verzekerde.’

3.1.11 Verzekeraar heeft daarna nog een nieuw polisblad aan de heer [naam] gezonden, met de mutatiedatum 1 september 2005.
Blijkens dit polisblad voorzag de verzekering in een uitkering van € 73.740.-, betaalbaar bij in leven zijn van verzekerde op 1 maart 2018. Op het polisblad is vermeld dat de premie per 1 september 2005 en vanaf 1 maart 2006 tot en met 28 februari 2018 € 483,28 per half jaar bedraagt.
Op het polisblad is dezelfde begunstigingsclausule opgenomen als vermeld op de (hiervoor onder 3.1.10) genoemde polis van 30 juli 1998.

3.1.12 De heer [naam] is overleden op 4 november 2014.
De assurantietussenpersoon heeft Verzekeraar van het overlijden in kennis gesteld. Naar aanleiding daarvan heeft Verzekeraar bij brief van 3 december 2014 laten weten dat de verzekering zonder uitkering is vervallen, omdat de verzekering nog uitsluitend voorzag in een uitkering bij leven op de einddatum.

3.2 Belanghebbende heeft zich tot de Geschillencommissie gewend en heeft gevorderd Verzekeraar te veroordelen tot uitkering onder de verzekering die is afgesloten op het leven van haar overleden echtgenoot. Zij stelt dat de heer [naam] in 1998 slechts heeft verzocht om premievrijmaking van het deel van de verzekering dat voorzag in premie-vrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Zij stelt voorts dat op basis van de polis die naar aanleiding van de doorgegeven wijziging is toegezonden, geen aanleiding bestond eraan te twijfelen dat dit verzoek correct was doorgevoerd. Belanghebbende wijst erop dat (ook) op de polis van 30 juli 1998 de uitkering bij leven stond vermeld en dat daarnaast, bij begunstiging, stond aan wie de uitkering zou toekomen bij overlijden van de heer [naam] vóór de einddatum.

3.3 Verzekeraar heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekering aanvankelijk een gemengde dekking bood. Dit betekent dat er een uitkering bij in leven zijn van de verzekerde op de einddatum of bij diens voortijdig overlijden was verzekerd. Daarnaast bood de verzekering een aanvullende dekking voor premievrijstelling bij arbeids-ongeschiktheid. Verzekeraar heeft voorts gesteld dat de assurantietussenpersoon van de heer [naam] haar had verzocht om uitsplitsing van de premie om vast te stellen welk deel van de premie waarvoor werd aangewend. Nadat Verzekeraar aan dit verzoek had voldaan heeft de assurantietussen¬persoon verzocht om premievrijmaking van het risicodeel en de dekking bij arbeids¬ongeschiktheid. Aanvankelijk is de verzekering in haar geheel premie¬vrij gemaakt, omdat premievrijmaking van alleen het risicodeel bij een gemengde verzekering niet mogelijk is.
Na het verzoek van de assurantietussenpersoon tot voortzetting van het spaardeel is een nieuwe verzekering tot stand gekomen, met uitsluitend een uitkering bij leven, tegen betaling van een sterk gereduceerde premie. Uit het nieuwe polisblad van 30 juli 1998 blijkt duidelijk dat de verzekering na de wijziging in 1998 – hoewel de tekst van de begunstigings¬clausule nog op het nieuwe polisblad stond – nog slechts voorzag in een uitkering bij leven van de heer [naam] op de einddatum 1 maart 2018. Mede gelet op de significante premie¬verlaging kon de heer [naam] er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de gemengde dekking na de omzetting in haar geheel in stand was gebleven. Het lag op de weg van de heer [naam] en diens assurantietussenpersoon het nieuwe polisblad te controleren. Aan Verzekeraar zijn hierover echter geen vragen gesteld.

3.4 De Geschillencommissie heeft de vordering van Belanghebbende afgewezen.
Samengevat heeft de Geschillencommissie geoordeeld dat Verzekeraar in het licht van het verzoek om de premie uit te splitsen en het daarop volgende verzoek van de assurantie-tussenpersoon om uitsluitend het risicodeel en de arbeidsongeschiktheids¬verzekering premie¬¬¬vrij te maken, redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat namens de heer [naam] het verzoek werd gedaan om, met het oog op een daarmee te realiseren verlaging van de premie, de overlijdensrisicodekking te beperken. Mede gelet op de op het nieuwe polisblad vermelde beperkte dekking en het achterwege blijven van bezwaar daartegen door de heer [naam] en/of diens assurantietussenpersoon, mocht Verzekeraar ervan uitgaan dat zij het verzoek van de heer [naam] correct had uitgevoerd.
De Geschillencommissie heeft de stelling van Belanghebbende dat uit de handhaving van begunstigingsclausule blijkt dat de verzekering dekking bleef bieden bij overlijden, verworpen. De op het polisblad omschreven gewijzigde dekking is duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. De heer [naam] had op basis van de – naar aanleiding van zijn verzoek om premievrijmaking – aangepaste omschrijving van de dekking op de polis, bezien in samenhang met de sterk gereduceerde premie kunnen en moeten begrijpen dat de dekking bij voortijdig overlijden was komen te vervallen en dat hij aan de enkele omstandig¬heid dat op de nieuwe polis de begunstigingsclausule niet was verwijderd, niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat, in weerwil van een halvering van de premie, de dekking nagenoeg geheel in stand was gebleven.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Belanghebbende heeft het oordeel van de Geschillencommissie bestreden.

4.2 Volgens Belanghebbende volgt uit de polis niet duidelijk dat de verzekering na de wijziging in 1998 alleen nog zou voorzien in een uitkering bij leven van de heer [naam] op 1 maart 2018 en levert de polis juist het dwingend bewijs van het bestaan van het derdenbeding dat op het polisblad onder ‘begunstiging’ is opgenomen. Belanghebbende beroept zich op de contra-proferentem regel (inhoudend dat een onduidelijk beding in haar voordeel moet worden uitgelegd) en (subsidiair) op het feit dat de begunstigingsclausule is aan te merken als een derdenbeding waarbij de tekstuele uitleg doorslaggevend is. Meer subsidiair beroept Belanghebbende zich op de Haviltex-maatstaf (inhoudend dat moet worden nagegaan welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan die clausule mochten toe¬kennen en wat partijen op dat punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten). Volgens Belanghebbende wilde de heer [naam] uitsluitend het arbeidsongeschiktheids¬deel premievrij maken. Ten slotte herhaalt Belanghebbende in beroep haar stelling dat de wijziging van de verzekering in 1998 in feite een herroeping is van de aanwijzing van haar als begunstigde, die ingevolge het bepaalde in artikel 7:966 lid 1 juncto 7:974 van het Burgerlijk Wetboek slechts schriftelijk kan worden gedaan.

4.3 De Commissie van Beroep is, evenals de Geschillencommissie, van oordeel dat Verzekeraar in het licht van het verzoek van de assurantietussenpersoon om de premie uit te splitsen en het daarop volgende verzoek van de assurantietussenpersoon om uitsluitend het risicodeel en de arbeidsongeschiktheidsverzekering premievrij te maken, redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat namens de heer [naam] – en met instemming van Belanghebbende door de ondertekening van het mutatieformulier door Belanghebbende – het verzoek werd gedaan, met het oog op een daarmee te realiseren verlaging van de premie, de overlijdens¬risicodekking te beperken. Vervolgens is de verzekering in die zin gewijzigd dat alleen nog dekking bestond bij in leven zijn van de heer [naam] op de eind-datum en dat de premie significant is verlaagd.
Naar het oordeel van de Commissie van Beroep kon Belanghebbende – die werd bijgestaan door een assurantietussenpersoon – niet gerechtvaardigd erop vertrouwen dat, ook al was (volgens Verzekeraar: per abuis) de begunstigingsclausule op het polisblad gehandhaafd, (toch) dekking zou worden verleend bij het overlijden van de heer [naam] vóór de einddatum. Bij dit oordeel heeft de Commissie van Beroep betrokken dat Belanghebbende het mutatieformulier heeft getekend en dat zij daarmee heeft aangegeven zich ervan bewust te zijn dat de overlijdensdekking werd beperkt en dat alleen nog dekking zou bestaan bij in leven zijn van de heer [naam] op de einddatum. Voor zover daarover bij Belanghebbende onduidelijkheid zou bestaan, hetzij bij het tekenen van het instemmings-formulier of na ontvangst van het nieuwe polisblad – met daarop de tekst dat (uitsluitend) dekking bestond bij in leven van de verzekerde op de einddatum – had het op de weg van Belanghebbende (of haar assurantietussenpersoon) gelegen hierover vragen te stellen aan de Verzekeraar. Belanghebbende heeft dit niet gedaan.
De Commissie van Beroep komt tot de conclusie (1) dat Belanghebbende tevergeefs een beroep heeft gedaan op de contra-proferentem regel omdat bij Belanghebbende geen onduidelijkheid bestond althans behoefde te bestaan, (2) dat geen sprake is van een derden¬beding omdat Belanghebbende geen zelfstandige rechten kon ontlenen aan (enkel) de begunstigings¬clausule en (3) dat op grond van het voorgaande ook het beroep op de Haviltex-maatstaf strandt.

4.4 Ten slotte heeft Belanghebbende een beroep gedaan op het bepaalde in de artikelen 7:966 lid 1 juncto 7:794 van het Burgerlijk Wetboek. Zij stelt dat de wijziging van de verzekering in 1998 een feite een herroeping is van de aanwijzing van haar als begunstigde en dat deze ingevolge voornoemde artikelen slechts schriftelijk kan worden gedaan.
De Commissie van Beroep verwerpt de stelling van Belanghebbende en onderschrijft het¬geen de Geschillencommissie onder 4.5 van de bestreden uitspraak heeft overwogen. Daarbij komt dat vaststaat dat Belanghebbende schriftelijk heeft ingestemd met de wijziging door ondertekening van het mutatieformulier.

4.5 De slotsom is dat de beslissing van de Geschillencommissie zal worden gehandhaafd.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissing.

Bekijk de volledige uitspraak