Mijn Kifid

Uitspraak 2017-011 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2017-011 d.d. 21 februari 2017
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. R.J.F. Thiessen en
F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Overschrijding fiscale bandbreedte bij spaarverzekering, verbonden aan hypothecaire geldlening. Fout van de bank. Geen verwijt tussenpersoon. Berekening toekomstige schade.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Bij een op 15 september 2016 ontvangen beroepschrift heeft Belanghebbende bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van 3 augustus 2016 (dossiernummer [nummer]).

1.2 Van de Bank is op 17 november 2016 een verweerschrift ontvangen, dat is gedateerd op
16 november 2016.

1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 januari 2017. Belanghebbende en de Bank zijn daar verschenen. De tussenpersoon van Belanghebbende heeft via de telefoon aan de zitting deelgenomen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en zij hebben vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 De Commissie van Beroep gaat uit van de feiten die de Geschillencommissie heeft vermeld in haar uitspraak onder 2.1 tot en met 2.4. Die feiten zijn niet betwist en worden voor zover relevant aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan. Kort gezegd gaat het om het volgende.

3.2 Belanghebbende heeft op 1 augustus 1994 een hypothecaire geldlening afgesloten bij de Bank in verband met de aankoop van een woning. In 2005 heeft Belanghebbende een spaarverzekering bij de Bank afgesloten, ingaande op 1 april 2005, met een looptijd van dertig jaar en een gegarandeerd kapitaal van € 90.000,-. Belanghebbende heeft in 2005 een eerste inleg gestort.

3.3 Belanghebbende heeft in 2014 een hypothecaire geldlening afgesloten bij [naam bank] in verband met de aankoop van een nieuwe woning. Belanghebbende is daarbij geadviseerd door een tussenpersoon. Het was de bedoeling om het in de spaar¬verzekering opgebouwde kapitaal te storten op een bankspaarrekening, verbonden aan de nieuwe hypothecaire geldlening. Daartoe heeft de Bank een zogenoemd PSK-formulier opgesteld en op 14 november 2014 aan [naam bank] toegezonden. Dat formulier luidt onder meer:
‘Gegevens Kapitaalverzekering (eigen woning)
(..)
2. Beëindigingsdatum : 11-11-2014
3. Beëindigingswaarde : € 23.475,24
4. Overdrachtswaarde : € 23.475,24
(..)
9. Hoogste premie/inleg in enig verzekeringsjaar : € 10.044,53
10. Laagste premie/inleg in enig verzekeringsjaar : € 1.004,28
(..)
15. Heeft de kapitaalverzekering gedurende de
verstreken looptijd voldaan aan de voorwaarden
die gesteld worden aan een KEW(..)? En zou de
verzekering wat dat betreft kunnen worden
voortgezet als KEW/SEW/BEW in de zin van de
Wet IB 2001? Ja’

[naam bank] heeft geconstateerd dat de bandbreedte tussen de eerste inleg in de spaar-verzekering en de laagste (maandelijkse) inleg is overschreden met € 1,73, zodat de spaarverzekering niet voldeed aan de fiscale eisen en het rente¬bestanddeel in het opgebouwde kapitaal was belast. Het kapitaal kon om die reden niet ‘fiscaal geruisloos’ worden ingebracht in een bankspaarhypotheek. Belanghebbende heeft vervolgens gekozen voor een annuïteitenhypotheek.

3.4 Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Bank een fout heeft gemaakt door niet te voor-komen dat de bandbreedte werd overschreden. Hij heeft gevorderd dat de Bank de schade zal vergoeden die hij door de fout heeft geleden en zal lijden. De schade heeft Belanghebbende begroot op € 53.868,52. De Bank heeft erkend dat zij een fout heeft gemaakt, maar zij is van mening dat de tussenpersoon van Belanghebbende de fout tijdig had moeten ontdekken en de Bank daarover had moeten informeren, zodat de Bank de gelegenheid zou hebben gehad een oplossing te zoeken. De Bank heeft zich bereid verklaard om de fiscale claim over het rentebestanddeel in de afkoopwaarde van de spaar-verzekering te vergoeden. Die claim is berekend op € 4.400,-. Volgens de Bank zijn er onvoldoende gegevens om te concluderen dat de huidige hypothecaire geldlening voor Belanghebbende nadeliger is dan de aanvankelijk beoogde bankspaarhypotheek en dus dat Belanghebbende schade heeft geleden.

3.5 De Geschillencommissie heeft overwogen dat de schade door de fout voor rekening van de Bank moet komen. Het bedrag van € 4.400,- heeft de Geschillencommissie toewijsbaar geacht. De toekomstige schade heeft Belanghebbende naar het oordeel van de Geschillencommissie tegenover de gemotiveerde betwisting door de Bank onvoldoende onderbouwd en aan¬getoond. De Geschillencommissie heeft daarom beslist dat de Bank (alleen) een bedrag van € 4.400,- aan Belanghebbende moet vergoeden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Belanghebbende heeft bezwaar tegen de beslissing van de Geschillencommissie voor zover de Geschillencommissie hem geen vergoeding voor toekomstige schade heeft toegekend.

Aansprakelijkheid Bank

4.2 De Bank heeft bij de Geschillencommissie het verweer gevoerd, en dat verweer in beroep gehandhaafd, dat zij niet verplicht is de schade van Belanghebbende te vergoeden omdat zijn tussenpersoon de fout van de Bank tijdig had moeten ontdekken en de Bank de gelegenheid had moeten geven de fout te herstellen. De Commissie van Beroep ziet aanleiding dit verweer eerst te behandelen. Immers, indien het verweer slaagt, behoeft de Bank de toekomstige schade van Belanghebbende niet te vergoeden, zodat die schade en wat Belanghebbende daar¬over in beroep heeft aangevoerd, verder niet behoeven te worden besproken.

4.3 Het was de verplichting van de Bank om ervoor te zorgen dat de spaar¬verzekering van Belanghebbende tijdens de looptijd voldeed aan de fiscale eisen. De Bank heeft bij de afkoop van de spaarverzekering op het PSK-formulier ook verklaard dat de spaar-verzekering tijdens de looptijd heeft voldaan aan de voorwaarden voor een kapitaal-verzekering eigen woning (KEW). De tussen¬persoon van Belanghebbende mocht in beginsel ervan uitgaan dat de spaar¬verzekering aan de eisen voldeed en behoefde dat niet te controleren, behoudens aanwijzingen die het tegendeel deden vermoeden. Concrete feiten of omstandigheden waaruit volgt dat van dergelijke aanwijzingen sprake was, heeft de Bank echter niet naar voren gebracht. Dit brengt mee dat er in dit geval geen reden is om aan te nemen dat de tussenpersoon de fout van de Bank tijdig had moeten ontdekken en de Bank de gelegenheid had moeten geven de fout te herstellen. Reeds hierom faalt het verweer van de Bank. De Commissie van Beroep laat dan nog in het midden dat de Bank onvoldoende heeft toegelicht dat zij de fout had kunnen herstellen en ten slotte dat, ook als de tussenpersoon een verwijt had kunnen worden gemaakt, dit verwijt de Bank niet ontslaat van haar vergoedingsplicht, gelet op het bepaalde in art. 6:102 lid 1 BW.

Toekomstige schade

4.4 De Commissie van Beroep is met de Geschillencommissie van oordeel dat zowel de schade die Belanghebbende tot de beëindiging van de spaarverzekering heeft geleden (berekend op € 4.400,-) als de schade die hij daarna heeft geleden en nog zal lijden, voor vergoeding in aanmerking komt.

4.5 Belanghebbende heeft in de procedure bij de Geschillencommissie een overzicht in het geding gebracht (overzicht van Blouwdruk van 13 mei 2016, bijlage bij de brief van Belanghebbende van 27 mei 2016) waarin de netto lasten van de beoogde bank¬spaar-hypotheek ten bedrage van € 90.000,- zijn vergeleken met die van een lineaire hypotheek ten bedrage van in aanvang € 66.525,-. Partijen hebben bij de mondelinge behandeling bij de Commissie van Beroep verklaard dat het overzicht tot uitgangspunt kan worden genomen voor de berekening van de toekomstige schade, voor zover het betreft het verschil in de netto hypotheek¬lasten. Verschil van mening bestaat echter over het rendement dat Belanghebbende naar verwachting zou hebben kunnen krijgen over de netto besparingen die de bankspaarhypotheek maandelijks oplevert ten opzichte van de lineaire hypotheek.

4.6 De Commissie van Beroep acht het een redelijke verwachting om ervan uit te gaan dat Belanghebbende over de looptijd van de bankspaarhypotheek (tot 2035) een rendement van gemiddeld 1,25 procent per jaar zou kunnen verwerven. Op basis van dat rendement zou Belanghebbende aan het einde van de looptijd van de hypotheek in 2035 kunnen beschikken over een bedrag van in totaal € 22.194,-. De contante waarde daarvan was per 1 januari 2015 € 17.098 en is per 1 januari 2017 € 17.528,-. Dat laatste bedrag is de (toekomstige) schade, omdat Belanghebbende niet in 2015, maar pas nu de beschikking krijgt over de vergoeding.

4.7 Uit het voorgaande volgt dat het beroep van Belanghebbende tegen de uitspraak van de Geschillencommissie slaagt voor zover deze inhoudt dat het meer of anders gevorderde – en dus de vergoeding van toekomstige schade – wordt afgewezen. De Commissie van Beroep zal in zoverre een nieuwe uitspraak in de plaats stellen van die van de Geschillencommissie.

4.8 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft niet te worden besproken, omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep stelt bij bindend advies de volgende beslissing in plaats van de bestreden beslissing van de Geschillencommissie voor zover die beslissing inhoudt dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen:

– De Bank moet aan Belanghebbende binnen vier weken na verzending van een afschrift van dit bindend advies een bedrag van € 17.528,- betalen.
– Hetgeen Belanghebbende meer heeft gevorderd dan de betaling van € 4.400,- en € 17.528,- wordt afgewezen.

Bekijk de volledige uitspraak