Mijn Kifid

Uitspraak 2017-027 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2017-027 d.d. 17 juli 2017
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. S.B. van Baalen, drs. P.H.M. Kuijs AAG, mr. A. Smeeïng-
van Hees en F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Belanghebbende heeft bij Verzekeraar een gezinsrechtsbijstandverzekering. Belanghebbende heeft met (zijn ‘buurman’) Staatsbosbeheer een geschil over de correctie van de registratie van de erfgrens in het Kadaster betreffende zijn eigendom van het recht van erfpacht. Staatsbosbeheer weigert om mee te werken aan die correctie. Belanghebbende heeft dit geschil gemeld bij Verzekeraar. Verzekeraar heeft de zaak met een dekkingsvoorbehoud in behandeling genomen. Dit voorbehoud hield in dat de zaak alleen was gedekt als deze zou kunnen worden opgelost met de nader genoemde (ook in de polisvoorwaarden opgenomen) burenrechtelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek.
Nadien heeft Verzekeraar zich op het standpunt gesteld dat er geen redelijke kans van slagen was om het door Belanghebbende beoogde doel te bereiken en is Belanghebbende gewezen op de geschillenregeling van zijn rechtsbijstandverzekering.
Belanghebbende heeft vervolgens zelf op eigen kosten een advocaat ingeschakeld en is een procedure gestart. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtsvordering van (de rechts-voorganger van) Staatsbosbeheer tot beëindiging van het bezit inmiddels was verjaard en heeft de vordering van Belanghebbende tot – kort samengevat – aanpassing van de registratie toegewezen.
De Geschillencommissie heeft vastgesteld dat de rechtbank de vordering van Belanghebbende heeft toegewezen, maar dat de hiervoor bedoelde burenrechtelijke bepalingen hierbij geen rol hebben gespeeld noch de grondslag zijn geweest voor toewijzing van de vordering van Belanghebbende. De Geschillencommissie onderschrijft daarom de visie van Verzekeraar dat er geen dekking bestaat van het conflict met Staatsbosbeheer.
Anders dan de Geschillencommissie is de Commissie van Beroep van oordeel dat in dit geval voldoende aanleiding bestond het door Belanghebbende gedane beroep op dekking toch te honoreren.
De Commissie van Beroep verwijst daarvoor naar het door de advocaat van Belanghebbende gedane voorstel om de zaak ‘op kosten van ongelijk’ in behandeling te nemen en dat Verzekeraar dat voorstel heeft geaccepteerd, in die zin dat Verzekeraar alsnog de verzekerde kosten van rechtsbijstand aan Belanghebbende zou vergoeden als het beoogde resultaat zou worden bereikt. Dat laatste is naar het oordeel van de Commissie van Beroep het geval. Verzekeraar dient alsnog de kosten van de procedure bij de rechtbank te vergoeden.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Met een op 17 oktober 2016 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen brief van 14 oktober 2016 heeft Belanghebbende een uitspraak (zijnde een bindend advies) van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van
6 september 2016 (dossiernummer [nummer 1]) ter toetsing voorgelegd. Belanghebbende heeft in zijn brief aangekondigd de gronden van het beroep tijdig in te dienen.

1.2 Bij een op 9 november 2016 ontvangen beroepschrift van 7 november 2016 heeft Belanghebbende meegedeeld dat hij alles wat in eerste aanleg is gesteld onverkort handhaaft en heeft hij de (aanvullende) gronden van het beroep ingediend.

1.3 Verzekeraar heeft een op 7 december 2016 gedateerd en op 12 december 2016 ontvangen verweerschrift ingediend.

1.4 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 3 april 2017. Beide partijen waren aanwezig. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht – [gemachtigde van belanghebbende] mede aan de hand van een overgelegde notitie met opmerkingen – en hebben vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 De Commissie van Beroep gaat uit van de feiten die de Geschillencommissie heeft vermeld in het bindend advies van 6 september 2016 onder 2.1 tot en met 2.8. Die feiten zijn niet betwist en worden voor zover relevant aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan. Kort gezegd gaat het om het volgende.

3.2 Belanghebbende heeft bij een gevolmachtigd agent van Verzekeraar een gezins-rechtsbijstandverzekering met de modules Verkeer, Consument & Wonen en Eigendom Onroerend Goed gesloten.
In de module E (Eigendom Onroerend Goed) is onder ‘Verzekerde hoedanigheid’ vermeld:
‘U heeft dekking in de hoedanigheid van eigenaar van het onroerend goed, dat ter verzekering is aangemeld en dat u niet voor eigen gebruik heeft.’

Onder ‘Aanspraak op rechtsbijstand staat de dekking nader omschreven:
‘Verzekerd zijn de volgende juridische geschillen:
(…)
– conflicten met één van de buren over burenrechtelijke bepalingen, dat wil zeggen de regels van de artikelen 5:37 tot en met 5:59 BW.
(…)
Specifieke bepalingen
Er is geen dekking voor problemen over het kopen, verkopen, huren en verhuren van het onroerend goed; daaronder valt ook het invorderen van huurpenningen en dergelijke.’

3.3 Op 9 juli 2012 heeft Belanghebbende bij Verzekeraar een geschil met Staatsbosbeheer gemeld inzake de weigering van deze instelling om mee te werken aan de correctie van het Kadaster betreffende de eigendom van Belanghebbende van het recht van erfpacht op het perceel [nummer 2] op [plaatsnaam].
Verzekeraar heeft de zaak met een dekkingsvoorbehoud in behandeling genomen. Bij brief van 10 juli 2012 heeft Verzekeraar aan Belanghebbende bevestigd dat de zaak alleen was gedekt als deze zou kunnen worden opgelost met een beroep op – één van – de artikelen 5:37 tot en met 5:59 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

3.4 Op 27 juli 2012 heeft Verzekeraar zich op het standpunt gesteld dat er geen redelijke kans van slagen was om het door Belanghebbende beoogde doel te bereiken en is Belanghebbende gewezen op de geschillenregeling van zijn rechtsbijstandverzekering. De hierop gevolgde brief van Verzekeraar van 27 juli 2012 sluit af met de volgende tekst:
‘Gezien het vorenstaande is het niet mogelijk om in een juridische procedure succesvol af te dwingen dat de registratie in het kadaster naar uw wens wordt aangepast. (…) Het spijt mij dat ik u niet anders kan berichten. (…)’.

3.5 Belanghebbende heeft van de geschillenregeling geen gebruik gemaakt en heeft zelf een advocaat op eigen kosten ingeschakeld.
Op 29 oktober 2012 heeft de advocaat van Belanghebbende aan Verzekeraar voor-gesteld om de zaak ‘op kosten van ongelijk’ in behandeling te nemen. Deze regeling is te vergelijken met artikel 6 (van de geschillenregeling) van de verzekerings-voorwaarden en komt er op neer dat Verzekeraar alsnog de verzekerde kosten van rechtsbijstand vergoedt als Belanghebbende het door Belanghebbende beoogde resultaat bereikt.
Verzekeraar heeft vervolgens ‘het beoogde resultaat’ van de procedure als volgt geformuleerd:
‘’Op dit moment blijkt uit de openbare registers en notariële akte dat u eigenaar bent van een erfpachtrecht wat rust op een perceel op [plaatsnaam] ([nummer 2]). De perceelsoppervlakte is geschat op 43.210 m2 (‘perceel A’). Het resterend gedeelte is geschat op 15.910 m2 (‘perceel B’) en is niet belast met erfpacht en is in eigendom bij Staatsbosbeheer. U bent van mening dat dit niet juist is en wenst dat dit wordt aangepast in het Kadaster.’

3.6 Uit een notitie van 5 november 2012 van de advocaat van Belanghebbende aan Verzekeraar blijkt dat Belanghebbende met voornoemde regeling akkoord is gegaan.

3.7 Verzekeraar heeft op 11 oktober 2013 bij de advocaat van Belanghebbende de proces¬¬stukken van de wederpartij opgevraagd en heeft toen nogmaals gewezen op het gemaakte dekkingsvoorbehoud als hiervoor onder 3.3 omschreven. Daarbij heeft Verzekeraar gemeld dat hij dit voorbehoud waarschijnlijk zou kunnen inroepen omdat uit de aan Staatsbosbeheer uitgebrachte dagvaarding blijkt dat de vorderingen van Belanghebbende niets met de genoemde artikelen van boek 5 BW te maken hadden.

3.8 De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft in haar vonnis van 11 maart 2015 vastgesteld dat de vader van Belanghebbende het recht van erfpacht op perceel B in 1959 heeft gekocht. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de juridische levering van het recht van erfpacht van dat perceel nimmer heeft plaatsgevonden en dat de rechtsvordering van Belanghebbende tot levering van dat recht met betrekking tot perceel B is verjaard.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat een beroep op – verkrijgende – verjaring bij het bestaan van het eigendomsrecht of van het recht van erfpacht niet opgaat omdat de vader van [Belanghebbende] midden jaar 1980 besefte dat de registratie van zijn aanspraken met betrekking tot perceel B in het kadaster niet juist was en dat is gebleken dat de vader onder de gegeven omstandigheden wist en moest weten dat voor een rechtsgeldige overdracht van het recht van erfpacht met betrekking tot perceel B nog een levering bij notariële akte vereist was, zodat geen sprake is van de voor verkrijgende verjaring vereiste goede trouw aan de zijde van Belanghebbende.
Tot slot heeft de rechtbank echter vastgesteld dat Belanghebbende wèl met succes een beroep kan doen op bevrijdende verjaring van het recht van erfpacht betreffende perceel B. De rechtbank heeft daartoe overwogen (in rechtsoverweging 4.28) dat al sinds 1958 sprake is geweest van bezit van het recht van erfpacht ten aanzien van perceel B en dat de rechtsvordering van (de rechtsvoorganger van) Staatsbosbeheer tot beëindiging van het bezit inmiddels – na ommekomst van 20 jaar en op grond van
de overgangswet op 1 januari 1993 – was verjaard waardoor Belanghebbende als rechts¬opvolger van zijn vader het recht van erfpacht betreffende perceel B had verkregen.
De rechtbank heeft daarna de vorderingen van Belanghebbende toegewezen. De rechtbank heeft – onder andere – voor recht verklaard dat eventuele aanspraken van Staatsbosbeheer op revindicatie van het kadastrale perceel [plaatsnaam] (…) zijn verjaard en heeft Staatsbosbeheer veroordeeld (…) medewerking te verlenen aan inschrijving in de Openbare Registers (…) van de erfpacht van het perceel [plaatsnaam] (…) ten name van [Belanghebbende] alsmede aan de doorhaling van de huidige aantekening in de Openbare Registers en tot het afleggen van een verklaring tot waardeloosheid van de huidige inschrijving in de Openbare Registers.

3.9 De Geschillencommissie heeft de klacht primair beoordeeld op basis van de van toepassing zijnde verzekeringsvoorwaarden van de rechtsbijstandverzekering en het naar aanleiding van die voorwaarden gemaakte dekkingsvoorbehoud (zoals hiervoor onder 3.3 omschreven), met welk dekkingsvoorbehoud Belanghebbende op
5 november 2012 akkoord is gegaan (zie hiervoor onder 3.6).
De Geschillencommissie heeft vastgesteld dat de rechtbank tot toewijzing van de vordering van Belanghebbende is gekomen, maar dat in de stukken in voldoende mate naar voren komt dat de artikelen 5:37 tot en met 5:59 BW hierbij geen rol hebben gespeeld en dat deze artikelen evenmin de grondslag zijn geweest voor toewijzing van de vordering van Belanghebbende. Om die reden onderschrijft de Geschillencommissie de visie van Verzekeraar dat er geen dekking is voor het juridisch conflict met Staatsbosbeheer waarvoor Belanghebbende een beroep op zijn rechtsbijstandverzekering heeft gedaan.

4. Beoordeling van het beroep

Bezwaren

4.1 In beroep heeft Belanghebbende vooropgesteld, samengevat weergegeven, dat tussen (zijn buurman) Staatsbosbeheer en hem al sinds de jaren 1990 overleggen hebben plaatsgevonden over de erfgrens tussen de terreinen en dat hij niet het risico wilde lopen dat hem verjaring zou worden tegengeworpen. In de procedure bij de recht-bank heeft Staatsbosbeheer in reconventie expliciet een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 5:47 BW, één van de artikelen die Verzekeraar heeft genoemd in het gemaakte dekkingsvoorbehoud. De reconventionele vordering is weliswaar af-gewezen, maar dat kwam doordat Staatsbosbeheer na toewijzing van de conventionele vordering geen belang meer had bij de vaststelling van de juridische grens tussen perceel A en perceel B.
In zijn (inleidende) klachtbrief van 26 juni 2015 aan de Geschillencommissie heeft Belanghebbende al gewezen op artikel 5:47 BW. Daarnaast heeft Belanghebbende in die klachtbrief opgenomen dat de zaak zeer uitgebreid en complex is en dat hij daarom verwijst naar het vonnis van de rechtbank van 11 maart 2015. Hij heeft vermeld dat het vonnis van de rechtbank het beste houvast geeft voor de beoordeling. Belanghebbende is van mening dat artikel 5:47 BW in de procedure wèl een rol heeft gespeeld en dat zijn geschil met Staatsbosbeheer daarom valt onder de dekking van de bij Verzekeraar gesloten rechtsbijstandverzekering.
Belanghebbende merkt in zijn klachtbrief tot slot nog op dat het zo genoemde ‘beoogde resultaat’, zijnde ‘dat uit de openbare registers blijkt dat ik eigenaar ben van het erfpachtrecht voor het gehele perceel voorheen [plaatsnaam] [nummer 2] (…) met een totaal¬oppervlakte van ca. 6 ha. i.p.v. ca. 4.3 ha.’ is bereikt.

4.2 Verzekeraar heeft verweer gevoerd. Verzekeraar stelt dat burenrechtelijke bepalingen voor de rechtbank geen rol hebben gespeeld bij de beoordeling van de vordering van Belanghebbende. Verzekeraar verenigt zich daarom met het oordeel van de Geschillencommissie en concludeert dat het beroep van Belanghebbende moet worden afgewezen.

4.3 De Commissie van Beroep stelt voorop dat Verzekeraar op grond van de toepasselijke voorwaarden van de rechtsbijstandverzekering (zie 3.2) het recht had tot uitsluiting van dekking over te gaan van het geschil in de zaak tussen Belanghebbende en Staatsbosbeheer in het geval zou blijken dat de vordering van Belanghebbende niet was gegrond op één of meer van de artikelen 5:37 tot en met 5:59 BW.
De Commissie van Beroep stelt vervolgens vast dat over de dekking onduidelijkheid is ontstaan omdat Belanghebbende zijn (conventionele) vordering bij de rechtbank niet op één van voornoemde artikelen heeft gebaseerd. Alleen de reconventionele vordering van Staatsbosbeheer, de wederpartij van Belanghebbende, was gegrond op één van die artikelen (namelijk op artikel 5:47 BW). Een – strikte – uitleg van de polis-voorwaarden zou kunnen leiden tot de visie dat Verzekeraar de door Belanghebbende gevraagde dekking niet behoefde te verlenen.

4.4 Naar het oordeel van de Commissie van Beroep bestond in het onderhavige geval echter voldoende aanleiding het door Belanghebbende gedane beroep op dekking op diens rechtsbijstandverzekering toch te honoreren.
Bij dit oordeel heeft de Commissie van Beroep betrokken de reactie van Verzekeraar op het door – de advocaat van – Belanghebbende op 29 oktober 2012 gedane voor¬stel om de zaak ‘op kosten van ongelijk’ in behandeling te nemen (zie hiervoor onder 3.5). In die reactie heeft Verzekeraar dat voorstel geaccepteerd, in die zin dat Verzekeraar alsnog de verzekerde kosten van rechtsbijstand aan Belanghebbende vergoedt als het beoogde resultaat wordt bereikt.
Het vervolgens door Verzekeraar geformuleerde beoogde resultaat luidde:
‘’Op dit moment blijkt uit de openbare registers en notariële akte dat u eigenaar bent van een erfpachtrecht wat rust op een perceel op [plaatsnaam] ([nummer 2]). De perceelsoppervlakte is geschat op 43.210 m2 (‘perceel A’). Het resterend gedeelte is geschat op 15.910 m2 (‘perceel B’) en is niet belast met erfpacht en is in eigendom bij Staatsbosbeheer. U bent van mening dat dit niet juist is en wenst dat dit wordt aangepast in het Kadaster.’
De Commissie van Beroep is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de hier-voor genoemde (niet nader uitgewerkte) definitie van het beoogde resultaat, in combinatie met de bewoordingen van Verzekeraar in de brief van 27 juli 2012 (zie hiervoor onder 3.4: ‘Gezien het vorenstaande is het niet mogelijk om in een juridische procedure succesvol af te dwingen dat de registratie in het kadaster naar uw wens wordt aangepast.), bij Belanghebbende het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat met een voor Belanghebbende positieve beslissing in de procedure bij de rechtbank, het geschil over de erfgrens was opgelost en dat ‘het beoogde resultaat’ daarmee zou zijn behaald, zodat de daarvoor gemaakte kosten onder de dekking van de door Belanghebbende bij Verzekeraar gesloten rechtsbijstandverzekering zouden vallen. Die voor Belanghebbende positieve beslissing is inmiddels gegeven. Verzekeraar is dus gehouden de kosten van de procedure te vergoeden.

4.5 Na het voorgaande behoeft hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht niet te worden besproken, omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.

Slotsom

4.6 Het beroep van Belanghebbende tegen de uitspraak van de Geschillencommissie slaagt. Dit brengt mee dat de uitspraak van de Geschillencommissie niet in stand kan blijven en dat de vordering van Belanghebbende alsnog zal worden toegewezen.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep stelt de volgende beslissing in de plaats van de beslissing van de Geschillencommissie:

– bepaalt dat Verzekeraar de door Belanghebbende gemaakte advocaatkosten in de hiervoor vermelde procedure tegen Staatsbosbeheer krachtens de rechtsbijstand-verzekering dient te vergoeden.

Bekijk de volledige uitspraak