Mijn Kifid

Uitspraak 2017-030 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-30
(mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. E.L.A. van Emden, mr. P.A. Offers, leden en
mr. R.P.W. van de Meerakker, secretaris)

Klacht ontvangen op : 5 juni 2015
Ingesteld door : Consument
Tegen : Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Amsterdam, gevestigd te Utrecht,
verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 4 januari 2017
Aard uitspraak : bindend advies

Samenvatting

Consument sloot bij de rechtsvoorganger van de bank een hypothecaire geldlening met een daaraan verpande kapitaalverzekering af. Deze kon gekoppeld worden aan de eigen woning. Uiteindelijk heeft deze koppeling niet plaatsgevonden. Inmiddels is de koppeling niet langer mogelijk wegens een wetswijziging. Consument is door de rechtsvoorganger van de Bank op geen enkele wijze geïnformeerd over deze wetswijziging. De Commissie concludeert dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming en veroordeelt de Bank tot € 5.000,- schadevergoeding.
1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

• de klachtbrief van Consument met als bijlage de correspondentie in de interne klachtprocedure van de Bank;
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consument.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 24 maart 2016 te Den Haag en zijn aldaar verschenen.
Na de zitting op 24 maart 2016 is de Bank in overleg getreden met de Belastingdienst. Tot op heden is dat overleg vruchteloos gebleken, waardoor de Commissie tot uitspraak overgaat.
2. Feiten

Bij de beoordeling van de klacht gaat de Commissie uit van de volgende feiten.

2.1 In 2003 heeft Consument tezamen met haar partner een hypothecaire geldlening bij de rechtsvoorganger van de Bank afgesloten. Onderdeel van die geldlening was een leningdeel ter grootte van € 80.000,- dat zou worden afgelost vanuit de tevens afgesloten kapitaalverzekering (looptijd 360 maanden). De uit deze verzekering voortvloeiende rechten van Consument zijn aan de Bank verpand.

2.2 In de door Consument getekende financieringsovereenkomst heeft de Bank ten aanzien van de kapitaalverzekering het volgende voorbehoud opgenomen:

De opgebouwde waarde van de verzekering wordt in principe jaarlijks belast in box 3.

Koppeling aan eigen woning:
Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk de verzekering aan de eigen woning te koppelen met indeling in box 1. Er geldt dan een vrijstelling tot een bedrag van maximaal EUR 121.500,00 per belastingplichtige.

Indien in dit geval de verzekering wordt beëindigd anders dan ten gevolge van overlijden van de verzekerde, kan het rentedeel in de uitkering fiscaal worden belast in box 1. Ook als de verzekering als gevolg van overlijden tot uitkering komt, kan de uitkering onder bepaalde omstandigheden nog (gedeeltelijk) worden belast. Met name als er sprake is van samenleving zonder samenlevingscontract ofwel gehuwd onder huwelijkse voorwaarden.

Fiscale koppeling aan de eigen woning met indeling in box 1 vereist een afzonderlijke clausule op de polis.

Door ondertekening van de offerte geven aanvragers te kennen van vorenstaande goede notie te hebben genomen.

2.3 De hierboven bedoelde clausule heeft het mogelijk gemaakt de kapitaalverzekering van Consument aan te merken als Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW). De aanmerking als KEW heeft als voordeel dat fiscaal vriendelijk kan worden gespaard voor de aflossing van de eigenwoningschuld. Gedurende de opbouwfase wordt binnen de KEW opgebouwd vermogen niet als grondslag in aanmerking genomen voor de berekening van het in box 3 te belasten voordeel uit sparen en beleggen. Onder voorwaarden is ook de rente in de uitkering uit een KEW in box 1 vrijgesteld.

2.4 Invoering van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning per 1 januari 2013 heeft ertoe geleid dat het KEW regime voor na 31 december 2012 afgesloten kapitaalverzekeringen is komen vervallen. Omzetting van op 31 december 2012 bestaande kapitaalverzekeringen in een KEW bleef tot 1 april 2013 mogelijk.

2.5 In 2014 heeft de rechtsvoorganger van de Bank haar diensten gestaakt. In augustus 2014 heeft tussen Bank als rechtsopvolgster en Consument een gesprek plaatsgevonden vanwege de overname van die diensten – inclusief de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen – door de Bank. In dat gesprek heeft de Bank Consument erop gewezen dat de kapitaalverzekering van Consument niet is aangemerkt als KEW.

2.6 Naar aanleiding van het contact met de Bank heeft Consument op 18 augustus 2014 contact opgenomen met de Belastingdienst om de kapitaalverzekering alsnog aan te merken als KEW.

De Belastingdienst heeft aangegeven dat daarvoor aannemelijk dient te worden gemaakt dat de overeenkomst niet de juiste weergave is van hetgeen partijen hebben beoogd overeen te komen.

2.7 De Belastingdienst heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat de polis niet in overeenstemming zou zijn met de bedoeling van partijen. Om die reden heeft zij het verzoek van Consument afgewezen.

2.8 Het gevolg is dat het aangroeiende saldo van de kapitaalverzekering voor de rendementsgrondslag in box 3 in aanmerking wordt genomen. Wanneer het saldo van de voor box 3 relevante bezittingen en schulden meer bedraagt dan het heffingsvrij vermogen, betaalt de Consument daarover belasting in box 3.
3. Vordering, klacht en verweer

Vordering
3.1 Consument vordert vergoeding van de schade vanwege het ten onrechte niet aanmerken van de kapitaalverzekering als KEW, die zij heeft begroot op € 8.000,-.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. De rechtsvoorganger van de Bank had Consument moeten wijzen op de consequenties van de wetswijziging. De Bank dient als rechtsopvolger verantwoordelijk te worden gehouden voor het door haar rechtsvoorganger niet voldoen aan de plicht informatie te verstrekken in het geval van een wezenlijke wijziging van fiscale wetgeving. Zodoende heeft de Bank haar zorgplicht geschonden en dient zij de schade te vergoeden die Consument in de toekomst zal lijden.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Consument was door het tekenen van de offerte ervan op de hoogte dat de kapitaalverzekering in Box 3 werd belast. Indien Consument had gewenst deze verzekering bij aanvang, of op enig later moment in Box 1 aan te merken, had het op de weg van Consument gelegen dit te melden bij de rechtsvoorganger van de Bank;
• De Bank heeft geen informatieplicht om haar klanten actief te wijzen op wetswijzigingen. De plicht informatie te verstrekken ligt bij de overheid. In verband daarmee voert de Bank aan dat voor de fiscale wijziging die hier aan de orde is veel media-aandacht is geweest, waardoor Consument zelf op de hoogte had moeten zijn van de wetswijziging.
4. Beoordeling

4.1 De Commissie stelt vast dat de toekomstige schade van Consument voortvloeit uit een wetswijziging die onvoorzienbaar was op het moment dat Consument in 2003 een hypothecaire geldlening afsloot bij de rechtsvoorganger van de Bank.

Zonder deze wetswijziging was het voor Consument, op grond van de hierboven onder 2.4 opgenomen passage uit de financieringsovereenkomst, mogelijk gebleven de kapitaalverzekering op enig moment fiscaal in box 1 onder te brengen.

4.2 Centraal staat de vraag of de Bank aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die Consument in de toekomst zal lijden doordat de kapitaalverzekering niet tijdig in box 1 is ondergebracht.

4.3 Daarvoor is van belang hetgeen is opgenomen in artikel 4:20 Wet financieel toezicht. In dat artikel is in het derde lid bepaald dat Consument op de hoogte moet worden gebracht van wezenlijke wijzigingen in de informatie bedoeld in het eerste lid. Het eerste lid bepaalt dat de bank voorafgaand aan de overeenkomst informatie moet verstrekken, die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van dat product. Deze informatie betreft de relevante kenmerken van het product.

4.4 De Commissie oordeelt dat de fiscale behandeling een relevant kenmerk is van de door Consument afgesloten kapitaalverzekering. Voorafgaand aan het afsluiten van een dergelijk fiscaal gedreven product dient de bank onder meer uitleg te geven over de fiscale aftrekbaarheid van de inleg en de toekomstige belasting van de periodieke uitkeringen (zie bijvoorbeeld ook AFM, Beleidsregel Informatieverstrekking (september 2013), pp. 13 en 15).

4.5 Naar het oordeel van de Commissie bestaat er voor de Bank in dit geval gedurende de looptijd van de kapitaalverzekering van Consument een plicht Consument te informeren ten aanzien van fiscale (wets)wijzigingen die de relevante kenmerken van het product aangaan. De invoering van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning is daarvan een voorbeeld voor kapitaalverzekeringen als die van Consument. Met de invoering van die wet werd het Consument namelijk onmogelijk gemaakt haar kapitaalverzekering aan te merken in box 1 en fiscaal vriendelijk vermogen op te bouwen.

4.6 Consument heeft gesteld dat de rechtsvoorganger van de Bank haar in het geheel niet heeft geattendeerd op deze wetswijziging, zelfs, voor zover na te gaan, niet door een vermelding op een website of een algemene mailing. Deze stelling heeft de Bank niet betwist. De Commissie is van oordeel dat de Bank (als rechtsopvolgster) zodoende is tekortgeschoten in haar informatieverplichtingen jegens Consument en gehouden is de daaruit voortvloeiende toekomstige schade te vergoeden.

4.7 De Commissie dient bij voorbaat deze nog niet ingetreden schade te begroten. Daarbij dienen naar redelijkheid de goede en kwade kansen te worden verdisconteerd dat de waarde van de kapitaalverzekering in de toekomst zal worden belast in Box 3 (zie ook Hoge Raad 15 mei 1998, NJ 1998, 624). Consument heeft het schadebedrag zelf begroot op € 8.000. De Commissie oordeelt dat deze vergoeding naar beneden dient te worden bijgesteld, gelet op de goede en kwade kansen, waaronder onder meer de tijdswaarde van geld dat nu ontvangen wordt en de onzekerheid dat de kapitaalverzekering de einddatum en de per die datum verzekerde uitkering behaalt. Ex aequo et bono oordelend stelt de Commissie het door de Bank te vergoeden bedrag vast op € 5.000,-. Voor het aannemen van eigen schuld aan de zijde van Consument, zoals de Bank heeft bepleit, bestaat geen aanleiding.
Consument behoefde immers in de specifieke omstandigheden van dit geval in redelijkheid geen actie te ondernemen op ontwikkelingen, waarvoor op de Bank een informatieplicht rustte (artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek).
5. Beslissing

De Commissie beslist dat de Bank binnen vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan Consument vergoedt een bedrag van € 5.000,-.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak