Mijn Kifid

Uitspraak 2017-080

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-080
(mr. R.J. Paris, voorzitter, mr. drs. R. Knopper, mr. J.W.H. Offerhaus leden en
mr. M.A. Kleijer, secretaris)

Klacht ontvangen op : 4 februari 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Bank
Datum uitspraak : 27 januari 2017
Aard uitspraak : Niet-bindend advies

Samenvatting

De bank heeft overeenkomstig de contractuele bepalingen van haar bevoegdheid als pandhouder gebruik gemaakt; en van strijdigheid met de redelijkheid en billijkheid is geen sprake; Wat betreft de in rekening gebrachte risico-opslag voor het onderpand (recreatie-woning) heeft te gelden dat de bank er zake prijsbeleid en tarievenstructuur beleidsvrijheid toekomt waarvan in deze kwestie op een redelijke wijze gebruik is gemaakt.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
• het door Consument ingediende klachtformulier met bijlagen;
• het verweerschrift van de Bank met bijlagen;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank met bijlagen.

De Commissie stelt vast dat Consument heeft gekozen voor een niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet-bindend. Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 1 december 2016 en zijn aldaar verschenen.

De voorzitter heeft Consument ter zitting de gelegenheid geboden binnen één week na de hoorzitting schriftelijk op de dupliek van de Bank te reageren. Consument heeft binnen deze periode bericht hiervan geen gebruik te zullen maken.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument is destijds een hypothecaire geldleningsovereenkomst (verder geldlening) met de Bank aangegaan. Het verbonden onderpand betreft een recreatiewoning gelegen in een recreatiepark. De grond is op basis van erfpacht uitgegeven. De woning wordt op grond van een gedoogbeschikking voor permanente bewoning gebruikt.

2.2 De twee levensverzekeringen die Consument bij Interpolis heeft afgesloten, zijn aan de Bank verpand.
2.3 De Bank heeft naar aanleiding van een onderhoud in 2012 Consument per e-mail, voor zover relevant, als volgt bericht “Indien u de hypotheekschuld op uw woning XXX (toevoeging Commissie) te YYY ( toevoeging Commissie) terugbrengt tot 75% van de executiewaarde dan kan de verpanding op de polissen van Interpolis met nr. 123 en 456 (toevoeging Commissie) verwijderd worden. In tegenstelling tot wat ik u aangaf kan de waarde niet vastgesteld worden op basis van de WOZ- waarde. Dit heeft te maken met het feit dat de grond in erfpacht is. In die situatie moet de executiewaarde blijken uit een recent Taxatierapport”.

2.4 Voorafgaande aan de expiratiedatum van de verzekeringen (1 augustus 2015) is door Consument, onder verwijzing naar hetgeen in de hiervoor geciteerde e-mail is vastgelegd, de Bank het verzoek gedaan de verpanding van de levensverzekeringen op te heffen. Dit verzoek is door de Bank afgewezen. De vrijgekomen kapitalen zijn in mindering gebracht op de geldlening.

2.5 Omdat het verbonden onderpand een recreatiewoning betreft is in het in 2013 aangeboden en vervolgens gesloten rentecontract van de geldlening een risico-opslag van 0,2% opgenomen.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dat de Bank haar in 2012 gedane toezegging ter zake de opheffing van de verpanding van de levensverzekeringen alsnog nakomt, althans de financiële draagkracht van Consument alsnog zal toetsen en afhankelijk van de uitkomst daarvan alsnog de uitkeringen aan Consument zal vrijgeven en daarmee de aflossing op de geldlening door middel van die uitkeringen zal terugdraaien. Hiernaast vordert Consument dat wordt bepaald dat de Bank de op onterechte gronden in rekening gebrachte risico-opslag van 0,2% met terugwerkende kracht ongedaan zal maken en de ten onrechte betaalde opslag zal restitueren.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag.
De Bank is in haar zorgplicht tekortgeschoten. De Bank komt haar in 2012 gedane toezegging tot opheffing van de verpande levensverzekeringen niet na. Dit maakt de Bank schadeplichtig. Consument heeft aangeboden zijn schade nader toe te lichten en voor zover nodig te bewijzen. Consument heeft de indruk dat de Bank haar toezegging niet gestand wil doen en daarom de opheffing van de verpanding afhankelijk heeft gesteld van een nieuw criterium, namelijk het uitvoeren van een inkomens-en vermogenstoets. Een toets die in 2012 noch in 2015 is uitgevoerd.
Het is juist dat Consument het aan Interpolis gerichte verzoek de vrijkomende kapitalen uit de verzekeringen als aflossing op de geldlening te storten, mede heeft ondertekend. Van een vrije keuze was echter geen sprake. Consument heeft naar aanleiding van deze gang van zaken zijn reeds bij de Bank ingediende klacht uitgebreid. Tot slot is in dit kader door Consument aangevoerd dat de polissen geen zogenoemde KEW-polissen zijn en derhalve niet onlosmakelijk aan de aflossingsvrije lening zijn verbonden.
Wat betreft het klachtonderdeel gericht op de sedert 1 december 2013 in rekening gebrachte renteopslag, is door Consument aangevoerd dat voor de stelling van de Bank hiertoe gerechtigd te zijn de contractuele relatie van partijen geen steun biedt. Voor zover deze bevoegdheid wel zou zijn overeengekomen dient een dergelijk beding te worden gekwalificeerd als een onredelijk beding zoals bedoeld in de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Ingevolge het vorenstaande is het desbetreffende beding vernietigbaar en komt de Bank een beroep daarop niet toe. Los van het vorenstaande is het feit dat het in casu een recreatiewoning betreft geen reden een risico-opslag op te leggen. De verhouding tussen de hoogte van de lening en de waarde van het verbonden pand is, mede in vergelijking tot voor hoofdbewoning bestemde woningen, dusdanig dat van een extra risico voor de Bank geen sprake is. Consument is overigens van mening dat de Bank voor de verminderde verkoopbaarheid van recreatiewoningen binnen haar werkgebied verantwoordelijkheid dient te dragen. In het verleden heeft zij veel recreatiewoningen gefinancierd. Nadat vele lokale banken door fusies zijn samengevoegd tot een groter geheel is dit beleid gewijzigd en worden dergelijke financieringen niet meer verstrekt.
De contractuele relatie van Consument met de Bank dateert, zowel als particulier als zakelijk, van vele jaren terug. Consument stelt te hebben ervaren dat in die periode de kwaliteit van de dienstverlening flink achteruit is gegaan.

Verweer Bank
3.3 De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

4.1 Het eerste klachtonderdeel houdt in dat de Bank op onterechte gronden in 2015 niet heeft willen meewerken aan het opheffen van de verpanding van de meergenoemde levensverzekeringen.

4.2 Dit klachtonderdeel treft geen doel. De contractuele relatie van partijen biedt hiervoor geen steun. Immers op grond van de verpanding is de Bank gerechtigd te beslissen of en zo ja onder welke voorwaarden zij dit zekerheidsrecht wil opgeven. Het feit dat de verzekeringen geen KEW-polissen zijn, maakt dit niet anders.

4.3 Nu de vordering van Consument geen steun vindt in hetgeen tussen partijen is afgesproken, is de Commissie van oordeel dat de Bank in lijn met haar contractuele bevoegdheid heeft gehandeld door in 2015 niet te willen meewerken aan de opheffing van de verpanding.

4.4 Vooropgesteld wordt dat Consument van de in 2012 gedane toezegging toen geen gebruik heeft gemaakt. Verder stelt de Commissie vast dat de Bank ter zake een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. De Bank heeft haar beleid voldoende toegelicht. De ten opzichte van 2012 veranderde wet- en regelgeving, het gewijzigde bankbeleid in combinatie met de aard van het verbonden onderpand en de gewijzigde marktomstandigheden hebben mede tot de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de verpanding geleid.
4.5 Daarnaast heeft de Bank aangevoerd de inkomens- en vermogenssituatie van Consument bij de gemaakte afweging te hebben betrokken. Consument is van mening dat een dergelijke toets niet is uitgevoerd en acht de Bank gehouden hiertoe alsnog over te gaan.

4.6 Ruimte voor toewijzing van de vordering bestaat alleen in het geval dat de Bank, gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, van haar bevoegdheden op naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare wijze gebruik zou hebben gemaakt.

4.7 De door Consument in dit kader aangevoerde argumenten zijn niet van zodanige aard dat zij kunnen leiden tot de conclusie dat het beleid van de Bank onaanvaardbaar is.

4.8 Het tweede klachtonderdeel is gericht tegen de in het rentecontract opgenomen risico-opslag van 0,2%.

4.9 Dit klachtonderdeel faalt. De Commissie volgt de Bank in haar stelling dat haar ter zake het bepalen van haar rentebeleid waaronder de tarievenstructuur, beleidsvrijheid toekomt. Gelijk hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen, is die beleidsvrijheid begrensd door de redelijkheid en billijkheid in relatie tot de feiten en omstandigheden van het concrete geval. De Bank heeft dit beleid toegelicht. In het geval een recreatiewoning is gefinancierd, wordt in de rente een risico-opslag van 0,2% opgevoerd. Dit heeft ertoe geleid dat deze risico-opslag ook in het rente-aanbod voor Consument is opgenomen. Nu hieruit volgt dat door de Bank in vergelijkbare situaties niet op basis van willekeur wordt gehandeld, is er voor de Commissie geen grond om het beleid van de Bank niet redelijk te achten.

4.10 Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak