Mijn Kifid

Uitspraak 2017-184 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Rentederivaten nr. 2017-184
(mr. E.L.A. van Emden, voorzitter, mr. W.H.G.A. Filott, drs. J.C.P.M. van Erp, leden en mr. M.J.M. Fennis, secretaris)

Klacht ontvangen op : 11 juni 2015
Ingediend door : Consument
Tegen : Coöperatieve Rabobank U.A. gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de
Bank
Datum uitspraak : 17 maart 2017
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

De vraag die voorligt is of de Bank jegens de Klant de zorg in acht heeft genomen die in de gegeven omstandigheden van haar mocht worden verwacht. Daarbij komt het vooral aan op de omstandigheden van het geval. In het bijzonder is daarbij van belang dat de Bank als professionele en ter zake kundige dienstverlener staat tegenover een relatief kleine ondernemer waarvan in beginsel geen bijzondere kennis over renterisico’s en de instrumenten ter afdekking daarvan mag worden verwacht. De Commissie stelt vast dat uit de aan de Klant afzonderlijke individuele verstrekte stukken onvoldoende blijkt wat de risico’s en kenmerken van de verstrekte renteswap zijn. Alleen in onderlinge samenhang daarvan kunnen de kenmerken en belangrijkste risico’s worden afgeleid. In zoverre is de Bank in haar zorgplicht tekort geschoten. Niettemin is de Commissie van oordeel dat de renteswap wel had mogen worden geadviseerd nu bij de Klant zelf ook de wens bestond het renterisico op de leningen af te dekken. Van een onjuiste of niet passende advisering is geen sprake geweest. De Klant heeft daarbij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat als een rentecap in het adviestraject aan de orde was geweest, zij daarvoor gekozen zou hebben in plaats van een renteswap. De Commissie is van oordeel dat die stelling vooral door kennis achteraf is ingegeven. De vordering tegen de Bank wordt afgewezen.

1. Procesverloop

[Consument] heeft haar klacht over het in het geding zijnde rentederivaat in eerste instantie voorgelegd aan de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening. Nadat de Bank ten aanzien van de behandelbaarheid verweer heeft gevoerd, is de klacht door de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening op 16 oktober 2015 niet behandelbaar verklaard. [Consument] heeft de klacht vervolgens ingediend bij het loket van de Commissie voor de beslechting van geschillen over rentederivaten, hierna de Commissie.

De Commissie, beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
• het door [Consument] ondertekende vragenformulier voor de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening;
• de klachtbrief van [Consument] met als bijlage de correspondentie in de interne klachtenprocedure van de Bank;
• het verweer van de Bank ten aanzien van de behandelbaarheid;
• repliek van [Consument] inzake de behandelbaarheid;
• uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening;
• inhoudelijk verweer van de Bank;

Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 24 augustus 2016 te Den Haag en zijn aldaar verschenen.
De tijdens de mondelinge behandeling voorgelezen en overlegde pleitnota’s van [Consument] en de Bank zijn aan het dossier toegevoegd.

Ex artikel 46.3 van haar Reglement doet de Commissie haar uitspraak als bindend advies.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 [Consument] heeft als ondernemer zakelijke activiteiten verricht. Zij is, al dan niet tezamen met haar voormalige partner, verschillende leningen bij de Bank aangegaan.

2.2 De voor de onderhavige klacht van belang zijnde leningen zijn de volgende:

2.3 Lening [lening 1] is op 21 november 1997 aangegaan voor een bedrag van NLG 1.725.000,-. De lening is een 20-jarige aflossende 3-maands AIBOR lening (Amsterdam InterBank Offered Rate) lening met een opslag van 1%. Maandelijks diende een bedrag van NLG 7.187,50 te worden afgelost. De lening is aangegaan voor de realisatie van een kinderdagverblijf in een aan te kopen onroerend goed.

2.4 Lening [lening II] is op 3 februari 2000 aangegaan voor een bedrag van in totaal NLG 2.500.000,-. De lening bestaat uit een 3-maands Euribor lening van NLG 1.750.000,- met een opslag van 1% en een onbepaalde looptijd en een vaste hoofdsom, alsmede uit een 3 maands-Euribor lening van NLG 750.000,- met een opslag van 1%, een looptijd van 30 jaar en aflossingen van NLG 2.085,- per maand. De lening is aangegaan voor de aankoop van een huis waarbij [Consument] het plan had op termijn daarin een herberg te beginnen.

2.5 Lening [lening III] is in 2007 aangegaan voor een bedrag van € 150.000,- en is een deel van een gesplitste en voortgezette lening, welke lening in 2005 was aangegaan voor de aankoop van twee stukken onroerend goed en de bouw van paardenboxen en stallen die vervolgens op termijn commercieel geëxploiteerd zouden gaan worden. Het in 2007 gesplitste deel [lening III] is een 10-jarige 3-maands Euribor lening met een opslag van 1% en een vaste hoofdsom van € 150.000,-.

2.6 Lening [lening IV] is op 3 maart 2003 aangegaan voor een bedrag van € 500.000,-. De lening is een 3-maands Euribor lening met een opslag van 1% en een vaste hoofdsom alsmede een rekening courant krediet van € 75.000,-. Op de lening zijn zakelijke en particuliere voorwaarden van de bank van toepassing. De lening is fiscaal ondergebracht in box III. De lening was aangegaan voor de aankoop en verbouwing van een woonboerderij, alsmede voor de verruiming van werkkapitaal. De woonboerderij is vervolgens in 2005 verkocht en met de opbrengst daarvan is een aantal andere leningen afgelost. Het restant is gestort in mindering op een rekening-courant krediet.

2.7 De Bank heeft een overzicht overgelegd van alle op 24 september 2007 uitstaande bedragen. De uitstaande bedragen van de hiervoor genoemde leningen I, II, III en IV worden in dit overzicht aangeduid als respectievelijk lening 1, lening 2, lening 4 en lening 5. Het uitstaande bedrag van de leningen bedroeg op 24 september 2007 € 1.321.714,-.

2.8 Op 7 september 2007 is er telefonisch contact geweest tussen [Consument] en een medewerker van de Bank. Dezelfde dag heeft de heer [X], accountmanager van de Bank, hierna [de heer X] een bezoek gebracht aan [Consument]. Partijen verschillen van mening of daarbij ook aanwezig was de heer [Y], treasury specialist van de Bank hierna [de heer Y]. Met [Consument] zijn het renterisico van de variabelrentende leningen en de mogelijkheden om dat risico af te dekken besproken. De voorwaarden van de bestaande leningen legden aan [Consument] geen verplichting op om het renterisico af te dekken. Besproken is dat het renterisico met een renteswap kon worden afgedekt, waarbij de variabele rente zou worden uitgeruild met een vaste rente. Daarbij zijn de kenmerken van een renteswap en de risico’s aan de orde gekomen.

2.9 De Bank stelt dat [de heer Y] een treasury advies heeft opgesteld maar kan dat advies niet produceren en overleggen.

2.10 Van 15 tot 22 september 2007 is [Consument] op vakantie gegaan.

2.11 Op 24 september 2007 is het Treasury Inventarisatie Formulier (TIF) door [de heer X] en [Consument] ondertekend. In het TIF is aangegeven waarvoor het instrument diende te worden gebruikt en welke ervaring [Consument] had.

2.12 Voorts is [Consument] er op gewezen dat de transactie financiële risico’s met zich kan brengen. Onder meer het volgende is opgenomen:

2.13 Op 24 september 2007 is de Overeenkomst Financiële Derivaten (OFD) door [Consument] en op 25 september 2007 door [de heer X] ondertekend. In de OFD is onder meer opgenomen:

2.14 In de Bijlage Informatie Financiële Derivaten bij de OFD is op pagina 2 en 3 onder meer opgenomen:

2.15 In de Bijlage Verschaffing Van Dekking bij de OFD is onder punt 2. onder meer opgenomen:

2.16 In de Bijlage Informatie Financiele Derivaten is naast informatie over de renteswap ook informatie over andere instrumenten waaronder een rentecap opgenomen:

2.17 Op of omstreeks 25 september 2007 is [Consument] een renteswap met de Bank aangegaan. De transactie is in de brief van de Bank van 25 september 2007 aan [Consument] bevestigd. [Consument] heeft de brief voor akkoord ondertekend op 29 oktober 2007 en aan de Bank geretourneerd. In de brief is als volgt opgenomen:

2.18 De renteswap is aangegaan voor een periode van 10 jaar, ingaand op 1 oktober 2007 voor een bedrag van € 1.321.714,-. De 3-maandelijkse swaprente bedraagt 4,71000%. De hoofdsom van de renteswap neemt gedurende de looptijd van 10 jaar elke drie maanden met een bedrag van € 12.621,- af tot een bedrag van € 829.495,-, hetgeen overeenkomt met de laatste kolom van de figuur onder 2.7 hiervoor. Het schema ziet er als volgt uit:

2.19 In de brief van de Bank aan [Consument] van 27 september 2007 is [Consument] geïnformeerd over de rentevaststelling voor de komende drie maanden volgend uit de renteswap. De berekening ziet er als volgt uit:

2.20 Vervolgens ontving [Consument] elk kwartaal een rentevaststelling. Omdat de variabele rente, die [Consument] van de Bank ontving, was gedaald en lager was geworden dan de vaste rente die [Consument] aan de Bank betaalt, moest [Consument] vanaf 1 april 2009 per saldo een bedrag aan de Bank betalen. Tevens ontving [Consument] ieder een jaar een overzicht van de renteswap waaruit de positieve of negatieve waarde van de renteswap bleek. Als de variabele rente hoger is dan de vaste rente, is de waarde van de renteswap voor de klant positief. Als de waarde van de variabele rente lager is dan de vaste rente, is de waarde van de renteswap voor de klant negatief. Op 2 januari 2008 ontving [Consument] het eerste overzicht waaruit bleek dat de renteswap een negatieve waarde had van € 14.193,-.

2.21 Op 28 juni 2009 heeft [Consument] een nieuwe TIF ondertekend.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert van de Bank een bedrag van € 246.367,- op grond van teveel betaalde swaprente, en een bedrag van € 15.986,- aan adviseurskosten alsmede een bedrag van
€ 115.224,- aan fiscale gevolgschade, in totaal derhalve € 377.577,-.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. [Consument] stelt als volgt. De Bank heeft:
“- geheel op eigen initiatief de klant benaderd en geadviseerd een renteswap af te sluiten (‘product push’);
– geen adequate analyse van het renterisico gemaakt;
– geen goede inventarisatie van wensen, behoeften en risicobereidheid van de klant gemaakt;
– geen alternatieve producten aangeboden;
– het verkeerde product geadviseerd;
– geen schriftelijk advies gegeven;
– afgeweken van de doelstelling zoals vastgelegd in het Treasury Inventarisatie Formulier;
– geen productinformatie verstrekt;
– niet gewezen op een aantal cruciale risico’s van de geadviseerde constructie;
– de modaliteiten van de renteswap onjuist en ondeugdelijk afgestemd op de onderliggende leningen;
– tijdens de looptijd van de renteswap onvoldoende geadviseerd”.

3.3 De Commissie begrijpt de klacht aldus dat [Consument] aan deze vordering ten grondslag legt dat zij bij correcte voorlichting en nakoming van zorgplichten door de Bank geen renteswap maar een rentecap zou zijn aangegaan ter afdekking van door haar te dragen renterisico’s en dat de Bank die aan [Consument] had moeten aanbieden. De kosten van een rentecap heeft [Consument] berekend op € 35.369,- terwijl [Consument] tot en met 29 mei 2015 onder de renteswap per saldo € 281.736,- aan de Bank heeft betaald, en aldus haar schade € 246.367,- bedraagt.

3.4 Voorts heeft [Consument] kosten gemaakt om de klacht aan de Bank voor te kunnen leggen, welke zijn begroot op € 15.986,-.

3.5 Tot slot vordert [Consument] bedrag aan € 115.244,- aan fiscale gevolgschade nu zij door de Bank niet is voorgelicht over het fiscale aspect van de renteswap. De betalingen onder renteswap bleken voor haar niet fiscaal aftrekbaar.

Verweer van de Bank
3.6 De Bank heeft de stellingen van [Consument] gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

4.1 De vraag die voorligt is of de Bank jegens [Consument] de zorg in acht heeft genomen die in de gegeven omstandigheden van haar mocht worden verwacht. Naar het oordeel van de Commissie komt het bij de vraag of de Bank aan haar zorgplicht heeft voldaan vooral aan op de omstandigheden van het geval, en niet op de meer abstracte vraag of sprake is van een algemene of van een bijzondere zorgplicht. In het bijzonder is daarbij van belang dat de Bank als professionele en ter zake kundige dienstverlener staat tegenover een relatief kleine ondernemer waarvan in beginsel geen bijzondere kennis over renterisico’s en de instrumenten ter afdekking daarvan mag worden verwacht. Voorts is van belang dat aan een renteswap – ook als het gaat om een zogenaamde “plain vanilla swap” zoals in deze zaak – risico’s zijn verbonden die voor iemand zonder bijzondere kennis van of ervaring met deze producten niet meteen inzichtelijk zijn. Van de Bank die een renteswap adviseert of aanbiedt mag dan ook ten minste worden verwacht dat zij, mede gelet op de eventuele kennis en ervaring van haar klant, deze klant zodanige informatie verschaft over de over de eigenschappen van het aangeboden product, de mate waarin het product beantwoordt aan de wensen en behoeften van de klant, de mogelijke gevolgen en de specifieke risico’s verbonden aan het afsluiten van transacties betreffende het product, en van alternatieve manieren met het renterisico om te gaan, dat de klant een weloverwogen keuze kan maken. De Bank dient daarbij te voorkomen dat de klant een product afneemt dat voor hem niet passend is, tenzij de klant er desbewust voor kiest een niet-passend product af te nemen. Het komt er hierbij in beginsel niet op aan of de renteswap al dan niet als een complex product in de zin van het Bgfo moet worden gekwalificeerd, al zal aan voorlichting meer verlangd worden naarmate het product ingewikkelder is. Evenmin is het in het algemeen voor de hier bedoelde verplichtingen doorslaggevend of de Bank enkel als wederpartij optreedt of expliciet tevens als adviseur van de klant.

Indien aan de zijde van de klant de benodigde deskundigheid ontbreekt, zal de Bank immers in de praktijk gewoonlijk mede een adviserende (in de zin van begeleidende) rol vervullen. Indien de Bank het aangaan van een renteswap heeft aangeraden, zal moeten worden beoordeeld of een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur dat advies had mogen geven.

Zorgplicht
4.2 De Bank heeft [Consument] in 1997, 2000, 2003 en 2007 een aantal leningen verstrekt tegen een variabele kredietvergoeding. Eerst in 2007 heeft de Bank, naar de Commissie heeft vastgesteld, [Consument] benaderd en een voorstel gedaan om het renterisico dat zij op de leningen liep (gedeeltelijk) af te dekken. De vraag die daarbij dient te worden beantwoord of de Bank daarbij jegens [Consument] de zorg in acht heeft genomen die in de gegeven omstandigheden van haar mocht worden verwacht.

4.3 De Commissie overweegt dat de adviesprocedure de toets der kritiek niet kan doorstaan. Daarbij is van belang dat de Bank, zoals hiervoor onder 2.9 is besproken, stelt een schriftelijk treasury advies te hebben verstrekt, maar dat zij dat niet kan produceren en overleggen. De Commissie vindt dat van belang nu dat advies de stellingen van de Bank zou moeten ondersteunen. De Bank beroept zich vooral op de gesprekken die er met [Consument] zijn geweest. Nu de inhoud van die gesprekken door [Consument] (gedeeltelijk) worden betwist, kan de Commissie niet genoegzaam vaststellen wat er in die gesprekken is besproken.

4.4 Ofschoon de Commissie er geen bezwaar tegen heeft dat het initiatief tot de renteswap van de Bank afkomstig is, hadden de voor- en vooral nadelen van de renteswap beter moeten worden benoemd en besproken. Uit de door de Bank verstrekte informatie blijken die onvoldoende, de Bank heeft vooral de positieve eigenschappen van de renteswap benadrukt. De Commissie baseert haar oordeel op de tijdens het adviestraject en daarna aan [Consument] verstrekte informatie, waaronder:
– het ondertekende TIF formulier van 24 september 2007;
– de ondertekende OFD van 24 september 2007;
– de Bijlage Informatie Financiele Derivaten bij de OFD van 24 september 2007;
– de Bijlage Verschaffing van Dekking bij de OFD van 24 september 2007
– de bevestigingsbrief van 25 september 2007
– de rentevaststelling van 27 september 2007.

4.5 De Commissie is van oordeel dat uit de afzonderlijke individuele stukken onvoldoende blijkt wat de kenmerken en vooral de belangrijkste risico’s van een renteswap zijn. Alleen in onderlinge samenhang daarvan kunnen wel de kenmerken en belangrijkste risico’s worden afgeleid. Daaruit blijkt dat met een renteswap de variabele rente wordt uitgeruild tegen een vaste rente en dat de opslag op de variabele rente daar buiten blijft. Voorts blijkt dat bij voortijdige beëindiging van de onderliggende lening de renteswap niet automatisch wordt beëindigd en dat met het voortijdig beëindigen van de renteswap, afhankelijk van de dan geldende rente, [Consument] een bedrag ontvangt of dat een bedrag in rekening wordt gebracht. Met betrekking tot dat laatste stelt de Commissie vast dat dat risico zich (nog) niet heeft geopenbaard nu de verplichtingen onder de renteswap nog steeds worden nagekomen, alhoewel [Consument] heeft aangegeven van de renteswap af te willen.
Zoals in het voorgaande aangehaald, mag van een relatief kleine ondernemer zoals [Consument] in beginsel geen bijzondere kennis over renterisico’s en de instrumenten ter afdekking daarvan mag worden verwacht. Voorts is van belang dat aan een renteswap – ook als het gaat om een zogenaamde “plain vanilla swap” zoals in deze zaak – risico’s zijn verbonden die voor iemand zonder bijzondere kennis van of ervaring met deze producten niet meteen inzichtelijk zijn. De Commissie is van oordeel dat de aan [Consument] verstrekte informatie en toelichting in het bijzonder ten aanzien van de risico’s onvoldoende waren en dat de Bank in de op haar rustende zorgplicht op dat onderdeel is tekortgeschoten.

4.6 De Commissie is derhalve van oordeel dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.

Advisering
4.7 Met oordeel dat de Bank in haar zorgplicht is tekortgeschoten voor zover het gaat om de verstrekte informatie en toelichting, dient de niettemin de vraag te worden beantwoord of de Bank in het onderhavige geval de renteswap had mogen adviseren. Uit de door partijen overgelegde stukken, waaronder het TIF formulier blijkt genoegzaam van de wens van de [Consument] het renterisico dat zij op de leningen liep, af te dekken. Dat deze wens wellicht mede was ingegeven door de door de Bank uitgesproken verwachting dat de rente zou gaan stijgen, doet niet ter zake omdat ook een professionele partij als de Bank de ontwikkeling van de rente niet kan voorzien en het de Bank vrijstond haar visie op deze ontwikkeling kenbaar te maken.

4.8 De Commissie neemt daarbij in ogenschouw dat [Consument] ook in de onderhavige procedure van mening is dat het renterisico met een derivaat afgedekt had mogen worden. Dat risico had dan volgens [Consument] niet met een renteswap maar met een rentecap moeten worden afgedekt. De Commissie is evenwel van oordeel dat deze vordering mogelijk is ingegeven door het feit dat een rentecap in vergelijking met een renteswap achteraf bezien voordeliger zou zijn geweest voor [Consument]. Daarbij komt dat de rentecap ook in de aan [Consument] verstrekte documentatie aan de orde is gekomen. [Consument] heeft onvoldoende overtuigend aannemelijk gemaakt dat als een rentecap in het adviestraject aan de orde zou zijn gekomen, zij daarvoor zou hebben gekozen met name omdat voor een rentecap op voorhand dient te worden betaald en de begroting die zij daarvoor heeft gemaakt, door de Bank wordt betwist. De Bank stelt dat een rentecap aanzienlijk duurder zou zijn geweest. Voor zover [Consument] stelt dat de Bank een rentecap had moeten aanbieden waarbij de kosten van de rentecap over de looptijd van de rentecap worden verrekend, heeft de Bank aangegeven dat zij dat product – al dan niet in de gegeven constellatie – niet aanbiedt.

4.9 Met de stelling dat [Consument] een rentecap had moeten worden aangeboden, kunnen de verwijten dat er geen goede analyse van het renterisico is gemaakt, geen goede inventarisatie van wensen, behoeften en risicobereidheid is maakt, buiten beschouwing blijven. Immers, [Consument] stelt met zoveel woorden zelf dat er de wens en behoefte bestond het renterisico met een derivaat af te dekken.

4.10 Nu de klacht niet is gericht tegen de looptijd van de renteswap en dat 100% van de uitstaande bedragen onder de leningen 1, 2, 4 en 5 uit het figuur onder 2.18 is afgedekt, kan dit buiten beschouwing blijven. Ter zitting is bovendien ter sprake gekomen dat er sprake is van vastgoedfinancieringen waarvoor, zo heeft [Consument] met zoveel woorden erkend, het op zich geen bezwaar is om het renterisico daarvan voor 100% af te dekken.

4.11 Dat alles in ogenschouw genomen, kan het advies tot het 100% afdekken van de renterisico’s die met de leningen 1, 2, 4, en 5 gepaard gaan, niet als een advies worden beschouwd dat in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet gegeven had mogen worden en kan het in de omstandigheden van dit geval ten tijde van het sluiten van de swapovereenkomst zelfs als verstandig worden beschouwd. Dat achteraf bezien de rente niet is gestegen maar gedaald en [Consument] daarvan niet heeft kunnen profiteren, doet daar niet aan af. Vermeden moet worden dat keuzes die in het verleden in marktonzekerheid zijn gemaakt met wijsheid over de marktontwikkelingen achteraf worden beoordeeld.

4.12 Uit het voorgaande volgt dat de vordering faalt voor zover de deze is gestoeld op de grondslag onrechtmatige daad.

Varia
4.13 [Consument] vordert voorts fiscale gevolgschade van € 115.224,-. De Bank zou haar niet voldoende hebben geïnformeerd en geadviseerd over de fiscale aspecten van de renteswap, als gevolg waarvan zij fiscaal nadeel zou lijden. De hoogte van het fiscaal nadeel wordt door de Bank betwist.

4.14 Op grond van het Reglement rentederivaten acht de Commissie zich niet bevoegd over dit onderdeel van de vordering te oordelen nu deze in een te ver verwijderd verband staat van de renteswap.
Kosten
4.15 Nu [Consument] ten aanzien van de klacht (gedeeltelijk) in het gelijk is gesteld, acht de Commissie termen aanwezig [Consument] voor (een gedeelte van) haar kosten ex artikel 46.9 van het Reglement rentederivaten te compenseren conform het liquidatietarief zoals dit wordt gehanteerd door de rechtbanken, begroot op € 6.000,-. Voorts dienen de kosten voor het bij Kifid aanhangig maken van de klacht ad € 500,- te worden vergoed.

Alle overige door partijen naar voren gebracht stellingen kunnen niet leiden tot een ander oordeel van de Commissie en blijven derhalve buiten bespreking.

5. Beslissing

De Commissie is van oordeel dat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is en beslist dat de Bank binnen vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan [Consument] een bedrag vergoedt van € 6.500,-.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep inzake Geschillenbeslechting Rentederivaten is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie voor de beslechting van geschillen over rentederivaten. Daarbij geldt een termijn van drie maanden na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid/rentederivaten.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 48 van het Reglement rentederivaten.

Bekijk de volledige uitspraak