Mijn Kifid

Uitspraak 2017-236

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-236
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mw. mr. M. Nijland, secretaris)

Klacht ontvangen op : 4 november 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : Rabobank Nederland, gevestigd te Utrecht, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 7 april 2017
Aard uitspraak : Niet-bindend advies

Samenvatting

Consument maakt aanspraak op de rente over het bedrag dat wijlen zijn moeder ten gunste van een bankgarantie op een spaarrekening had gestald. De Bank kan niet meer achterhalen wat met de rekening is gebeurd. Enkel staat vast dat de Bank heeft verzuimd haar pandrecht op de spaarrekening te controleren. Moeder is inmiddels overleden en zij kan partijen over een eventuele uitbetaling van het saldo niet meer informeren en ook Consument heeft in een periode van ruim vijftien jaar niet bij de Bank geïnformeerd naar de spaarrekening. Van de Bank kan, gelet op datzelfde tijdsverloop, niet worden verwacht dat zij inzicht geeft in de exacte wijze van het rekeningverloop. Voldoende is dat de Bank duidelijk maakt dat het in haar systeem onmogelijk is dat een spaarrekening met een openstaand saldo zou zijn opgeheven of op andere wijze zou zijn verdwenen. Aan die verantwoordingsplicht heeft de Bank voldaan. De Commissie neemt hierbij in aanmerking dat de Bank op grond van artikel 2:10 BW een bewaarplicht van zeven jaar heeft als het gaat om het bewaren van onder meer boekingsstukken. De Bank heeft naar het oordeel van de Commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat het saldo van de spaarrekening ofwel nooit is bijgeboekt op de rekening, ofwel op enig moment moet zijn uitgekeerd.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• de klachtbrief van Consument met bijlagen;
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank;
• de brief van Consument van 23 maart 2017 met daarin onder meer de verklaring
met diens keuze voor niet-bindend advies.

De Commissie stelt vast dat Consument heeft gekozen voor een niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet-bindend.

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.
2.1 Op 16 januari 2002 heeft Consument tezamen met zijn inmiddels overleden moeder een spaarrekening bij de Bank geopend.

2.2 Ten behoeve van een huurovereenkomst tussen Consument (als huurder) en een derde (als verhuurder) heeft de Bank een bankgarantie aan de verhuurder afgegeven tot en maximumbedrag van € 4.033,54. In dit verband is een pandakte opgemaakt waarbij het saldo op de spaarrekening tot een maximum van € 4.033,54 aan de Bank zou worden verpand.

2.3 In de Bankgarantie Huurovereenkomst is – voor zover relevant – het volgende bepaald:
“ Ondergetekende verbindt zich op eerste verzoek van verhuurder of diens rechtverkrijgende(n), zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, aan verhuurder zullen voldoen al hetgeen verhuurder volgens diens schriftelijke verklaring uit hoofde van deze garantie van ondergetekende vordert, met inachtneming van bovenvermeld maximum bedrag.”

2.4 Consument en zijn partner hebben de bankgarantie ondertekend.

2.4 Op 18 februari 2014 heeft de verhuurder de bankgarantie ingeroepen.

2.5 Op dat moment heeft de Bank ontdekt dat zij had verzuimd haar pandrecht op de spaarrekening te controleren. De spaarrekening kwam niet meer in haar boeken voor. Zij heeft de verplichting uit de bankgarantie toen uit eigen middelen voldaan.

2.6 Consument is ervan uitgegaan dat het surplus dat ontstond nadat de verhuurder vanuit de bankgarantie uitgekeerd werd, aan hem zou toekomen, althans dat dit bedrag op de rekening tot zijn beschikking zou staan.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dat de Bank wordt veroordeeld tot vergoeding:
(i) van de contractuele rente over het bedrag van € 4.033,53 over de periode 18 januari 2002 tot heden;
(ii) van de rente die over dat bedrag, na het uitbetalen van de bankgarantie aan de verhuurder resteerde, is opgebouwd; en
(iii) van de kosten voor juridische bijstand van € 196,-.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Aan deze vordering legt Consument kort gezegd ten grondslag onzorgvuldig heeft gehandeld door de spaarrekening op te heffen terwijl hier nog gelden op aanwezig waren. Daarnaast is zij niet voldoende transparant en verwijst zij naar de wettelijke bewaartermijn en stelt zij dat zij de rekening niet meer in haar administratie kan traceren. Uit de rekeningoverzichten van de betaalrekening van wijlen de moeder van Consument blijkt dat in het jaar 2008 geen rente van de spaarrekening op haar betaalrekening is gestort.

Verweer
3.3 De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

4.1. Vaststaat dat Consument tezamen met zijn moeder in 2002 een spaarrekening bij de Bank heeft geopend. Vaststaat ook dat het de bedoeling was dat op deze rekening een bedrag van € 4.033,54 zou worden gestort. Tevens staat vast dat dit bedrag aan de Bank is verpand en partijen hiervoor een pandakte hebben ondertekend.

4.2. Consument stelt zich op het standpunt dat zijn moeder bedoeld bedrag in 2002 daadwerkelijk op de spaarrekening heeft gestort en dat de Bank nimmer rente over dit bedrag heeft uitgekeerd. De vraag die nu ter beoordeling ligt, is of Consument aanspraak kan maken op de rente over het saldo van de spaarrekening vanaf 2002.

4.3. De Bank heeft de stelling van Consument gemotiveerd betwist. Ze heeft betoogd dat zij geen enkele informatie meer in haar administratie heeft aangetroffen over de spaarrekening. Zij heeft geen boekingsstukken gevonden waaruit blijkt dat het bedrag gestort is op de rekening. Zij heeft derhalve niet kunnen achterhalen of het bedrag in 2002 daadwerkelijk is gestort. Evenmin is voor haar te herleiden of de spaarrekening tussentijds is opgeheven. Op grond van art. 2:10 van het Burgerlijk Wetboek is een Bank verplicht om boekingsstukken zeven jaar te bewaren. Deze termijn is ruimschoots verstreken. Uit haar interne stukken blijkt verder dat de moeder van Consument de rente jaarlijks op haar betaalrekening wenste te ontvangen. Ook op de kerkhofrekening heeft de Bank dit bedrag niet aangetroffen. Tot slot geldt voor de vordering tot uitbetaling van de rente op grond van artikel 3:308 BW een verjaringstermijn van vijf jaar. De vordering van Consument is daarmee (grotendeels) verjaard.

4.4. De Commissie stelt vast dat niet meer te reconstrueren valt wat exact met de spaarrekening van Consument en zijn moeder is gebeurd. Enkel staat vast dat de Bank heeft verzuimd haar pandrecht op de spaarrekening te controleren. Uit de interne administratie van de Bank blijkt dat de moeder van Consument de rente van de spaarrekening op haar betaalrekening wenste te ontvangen en uit de door
Consument ingestuurde rekeningafschriften van de betaalrekening over 2008 blijkt dat over dat jaar in elk geval geen rente is bijgeschreven op de betaalrekening van de moeder van Consument. Dat leidt tot de voorzichtige conclusie dat het bedrag ofwel nooit op de rekening is bijgeboekt, ofwel dat het bedrag tussentijds is opgenomen.
Gelet op het tijdsverloop, staat aan deze conclusie niet in de weg dat moeder inmiddels is overleden en zij partijen over een dergelijke uitbetaling van het saldo niet meer kan informeren en ook Consument in een periode van ruim vijftien jaar niet bij de Bank heeft geïnformeerd naar de spaarrekening. Van de Bank kan, gelet op datzelfde tijdsverloop, niet worden verwacht dat zij inzicht geeft in de exacte wijze van het rekeningverloop. Voldoende is dat de Bank duidelijk maakt dat het in haar systeem onmogelijk is dat een spaarrekening met een openstaand saldo zou zijn opgeheven of op andere wijze zou zijn verdwenen. Aan die verantwoordingsplicht heeft de Bank voldaan.
De Commissie neemt hierbij in aanmerking dat de Bank op grond van artikel 2:10 BW een bewaarplicht van zeven jaar heeft als het gaat om het bewaren van onder meer boekingsstukken. De Bank heeft dan ook naar het oordeel van de Commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat het saldo van de spaarrekening ofwel nooit is bijgeboekt op de rekening, ofwel op enig moment moet zijn uitgekeerd.

4.5. Nu de Bank de stelling van Consument voldoende gemotiveerd heeft betwist en Consument zijn stelling niet heeft kunnen bewijzen, moet de vordering van Consument worden afgewezen. In die situatie kan in het midden blijven of de vordering van Consument al dan niet verjaard is.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak