Mijn Kifid

Uitspraak 2017-272 (Bindend)

Hersteluitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening op grond van artikel 46.6 Reglement Ombudsman en Geschillencommissie financiële dienstverlening (Kifid) nr. 2017-272
(mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. A. Kanhai, secretaris)

Klacht ontvangen op : 8 juli 2015
Ingediend door : Consumenten
Tegen : ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 3 januari 2017 als hersteld op 28 april 2017
Aard uitspraak : bindend advies

Samenvatting

Toerekenbare tekortkoming. Als gevolg van een in 2002 door Consumenten verzochte, maar door de Bank niet doorgevoerde verhoging van het doelkapitaal van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde Meegroeiverzekering, zullen Consumenten aan het einde van de looptijd van de hypothecaire geldlening worden geconfronteerd met een restschuld. Consumenten zijn er pas in 2014 achter gekomen dat de gevraagde wijziging niet heeft plaatsgevonden en hebben daarna direct actie ondernomen. De Bank stelt zich op het standpunt dat Consumenten te laat hebben geklaagd en tevens dat de vordering is verjaard. De Commissie verwerpt dit beroep. Uit de door Consumenten gestelde feiten en omstandigheden blijkt dat Consumenten geen aanleiding hadden om te veronderstellen dat de Bank was tekortgeschoten. Ook het beroep op verjaring van de vordering gaat niet op. Consumenten waren niet bekend met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Op het moment dat zij hier kennis van hadden genomen hebben zij de Bank formeel aansprakelijk gesteld. Gelet op het feit dat niet ter discussie staat dat er een fout is gemaakt door de Bank, wijst de Commissie de vordering gedeeltelijk toe. Omdat Consumenten eerder hadden kunnen ontdekken dat het doelvermogen niet was gewijzigd en daardoor de schade hadden kunnen beperken, is de Commissie van oordeel dat 1/3 van de schade voor rekening van Consumenten dient te blijven.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument ingediende klachtformulier;
• het verweer van de Bank;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank;
• de verklaring van Consumenten met hun keuze voor bindend advies.
• de over en weer gevoerde mailcorrespondentie die na de hoorzitting heeft plaatsgevonden.

1.1 De Commissie heeft aanleiding gezien haar eerdere uitspraak van 3 januari 2017 op enkele punten aan te vullen c.q. te wijzigen. In de navolgende tekst zijn de aanvullingen dan wel de wijzigingen cursief gemaakt (let op: citaten waren reeds cursief).
• op 3 januari 2017 heeft de Commissie een uitspraak gedaan inzake de klacht van Consumenten tegen de Bank;
• bij mail van 12 januari 2017 heeft de vrouw het Kifid bericht dat de Commissie, volgens haar, heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde. Zij heeft de Commissie verzocht de uitspraak te herstellen dan wel aan te vullen;
• bij brief van 27 januari 2017 heeft de Voorzitter van de Geschillencommissie de Bank geïnformeerd over het verzoek van Consumenten en haar in de gelegenheid gesteld om op het door Consumenten ingenomen standpunt te reageren;
• bij mail van 9 februari 2017 heeft de Bank haar inhoudelijke reactie gegeven;
• de Commissie heeft het dossier en de uitspraak bestudeerd en zij heeft besloten gehoor te geven aan voornoemd verzoek van Consumenten om de uitspraak te herstellen c.q. aan te vullen.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.
Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 31 maart 2016 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Op 16 januari 1998 hebben Consumenten ieder een aanvraag ingediend voor een Meegroeiverzekering. De aan de Meegroeiverzekeringen gekoppelde lening bedroeg
€ 54.454,- (Fl. 120.000,-). Uit de door ABN AMRO Levensverzekering N.V. (hierna: de Verzekeraar) op 27 april 1998 aan Consumenten verstrekte polisbladen blijkt dat de maandpremie Fl. 176,94 (€80,29) bedroeg voor de man en dat de vrouw een maandpremie van Fl. 194,83 (€ 88,41) was verschuldigd.

2.2 Op 18 februari 2002 heeft de toenmalige adviseur van Consumenten (hierna: de Adviseur) middels een mutatieformulier bij de Verzekeraar een verzoek ingediend om het doelkapitaal voor beide verzekeringen te verhogen naar € 182.000,- (in totaal
€ 364.000,-).

2.3 In een interne fax d.d. 21 maart 2002 aan de Adviseur schrijft de Verzekeraar het volgende:
“Middels deze fax willen wij het volgende onder uw aandacht brengen.
Op het mutatieformulier hebben cliënten aangegeven het doelvermogen te willen verhogen naar
€ 182.000,- per polis (in totaal € 364.000,-.) Met bovengenoemde polissen wordt er 100%
gespaard. Volgens de productvoorwaarden mag het maximale tegoed op de hypotheekrenterekening nooit hoger zijn dan het opstaande bedrag van de (Meegroei)geldlening! De Meegroeihypotheek bedraagt
€ 54.454,-. Wij kunnen derhalve uw verzoek, verhogen van het doelvermogen, niet uitvoeren. Het totaal doelvermogen voor beide polissen blijft € 54.454,-. De aangepaste polissen n.a.v. de overige mutaties wordt een dezer dagen opgestuurd.”

2.4 Uit de door de verzekeraar op 22 maart 2002 aan Consumenten verstrekte polisbladen blijkt dat de premie voor de Meegroeiverzekering per 1 maart 2002 is verhoogd van €80,29 naar €114,33 voor de man, en van €88,41 naar €130,02 voor de vrouw. Als mutatiereden wordt vermeld dat er een wijziging van de verzekeringsgegevens heeft plaatsgevonden. Een doelkapitaal wordt niet genoemd. 
2.5 Op 8 augustus 2002 hebben Consumenten een offerte voor een hypothecaire geldlening
d.d. 7 augustus 2002 ondertekend waarin -voor zover relevant- het volgende wordt vermeld:

Over de Meegroeiverzekering is niets vermeld in deze offerte.

2.6 Op 15 oktober 2002 is de hypotheekakte met betrekking tot de verstrekte lening gepasseerd.

2.7 Vanaf april 2008 heeft de Bank jaarlijks een overzicht verstrekt over de (opgebouwde) waarde van de Meegroeiverzekering. Tevens wordt hierin de hoogte van het doelkapitaal vermeld:

2.8 Op 10 augustus 2011 heeft de Bank opnieuw een offerte voor een hypothecaire geldlening uitgebracht. Deze is door Consument op 11 augustus 2011 ondertekend. Met het ondertekenen van deze offerte kwam de topopslag van 0,2% op het rentetarief te vervallen. Met betrekking tot de Meegroeiverzekering vermeldt de offerte op p. 7 het volgende:


Op pagina 8 is het volgende opgenomen:

2.9 Op 12 augustus 2014 om 18:13 uur heeft de Bank Consumenten het volgende bericht:
“[…] Betreft de Meegroeipolis,
Zoals afgesproken stuur ik u hierbij de overzichten van de meegroeipolissen toe. Beide polissen hebben een doelkapitaal van 27.227 euro[…].Conclusie: de 2 polissen zullen niet voldoende zijn om de meegroeihypotheek volledig af te lossen op 01-04-2028.”
Naar aanleiding van dit bericht hebben Consumenten op 12 augustus 2014 om 22:18 uur vragen gesteld aan de Bank over de hoogte van het doelkapitaal. Daarin is toegelicht dat zij van verscheidene adviseurs van de Bank altijd de bevestiging hebben gehad dat de Meegroeihypotheek aan het einde van de looptijd volledig zal worden afgelost met de in de verzekering opgebouwde waarde.

2.10 Hierna volgt correspondentie over en weer. Consumenten menen dat de Bank een fout heeft gemaakt en zij verwachten dat de Bank bijdraagt aan een oplossing in de zin van een schadevergoeding. Zij geven aan zich te realiseren dat zij jarenlang te weinig premie hebben betaald en dat zij dus eveneens een financiële bijdrage zullen moeten leveren.

2.11 Bij mail van 26 september 2014 om 17:35 uur heeft de Bank voorgesteld dat Consumenten alvast beginnen met dichten van het ‘gat’ door de komende jaren de boetevrije aflosmogelijkheden te benutten. De Bank heeft niet aangeboden een (financiële) bijdrage te leveren aan een oplossing van de klacht.

2.12 Bij mail van dezelfde datum om 20:20 uur hebben Consumenten aangegeven dat zij dit geen oplossing vinden van het ontstane probleem en dat de Bank daarin geen verantwoordelijkheid neemt.

2.13 Op 29 september 2014 om 16:22 uur heeft de medewerker van de Bank de klacht doorgezonden naar de afdeling die afdeling Services. Deze afdeling heeft de klacht op
5 december 2014 afgewezen. In de brief wordt erkend dat de omzetting in 2002 niet juist is verlopen. Echter de Bank heeft van Consumenten nimmer bericht ontvangen dat het verzoek niet conform de aanvraag is verwerkt.

2.14 Op 10 maart 2015 wordt de klacht in tweede instantie afgewezen door de afdeling Klachtenmanagement.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 De Commissie begrijpt de klacht aldus als volgt. Consumenten vorderen de schade welke is ontstaan doordat de Bank de Meegroeiverzekering(en) niet overeenkomstig de wens en behoefte van Consumenten heeft aangepast.
3.1.1 Consumenten hebben gesteld dat zij ten onrechte een opslag van 0.2% per jaar hebben betaald en nog altijd betalen over een bedrag ad € 128.419,-.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. De Bank is toerekenbaar tekortgeschoten in de overeenkomst van opdracht en de daarbij behorende zorgplicht. Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.
• Consumenten hebben in 2002 verzocht om een verhoging van het doelkapitaal van de Meegroeiverzekering naar een bedrag van € 182.873,-. Dit is niet gebeurd. Consumenten zien zich aan het einde van de looptijd van de Meegroeihypotheek geconfronteerd met een restschuld van €128.419,- omdat er in de verzekering onvoldoende waarde is opgebouwd om de lening geheel mee af te lossen.
• Gelet op de omstandigheid dat er in 2002 een premieverhoging heeft plaatsgevonden hebben Consumenten verondersteld dat het doelkapitaal van de Meegroeiverzekering was verhoogd.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Consumenten hebben te laat geklaagd in de zin van artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (hierna; BW).
• De klacht van Consumenten ruimschoots is verjaard ex artikel 3:310 lid 1 BW. Gelet op de geringe verhoging van de maandelijkse premie mochten Consumenten er redelijkerwijs niet op vertrouwen dat het doelkapitaal was aangepast. Voorts hadden zij er in ieder geval per april 2008 van op de hoogte kunnen zijn dat het doelkapitaal van de Meegroeiverzekering niet was aangepast omdat de Bank vanaf dat moment jaarlijks een verzekeringsoverzicht verstrekte.

• In haar inhoudelijke reactie van 9 februari 2017 heeft de Bank laten weten dat in de uitspraak reeds rekening is gehouden met de opslag van 0,2%. Terugbetaling hiervan zou dubbelop zijn.

4. Beoordeling

Behandelbaarheid
4.1 Allereerst zal worden ingegaan op het door Aangeslotene gevoerde verweer omtrent de behandelbaarheid van de klacht van Consument. In dit kader overweegt de Commissie als volgt.

Klachtplicht ex 6:89 BW
4.2 De Bank heeft zich beroepen op artikel 6:89 BW. In dit artikel staat dat een
schuldeiser (in dit geval: Consumenten) geen beroep meer kan doen op een gebrek in een prestatie als hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar (hier: de Bank) heeft geprotesteerd. Volgens de Bank hebben Consumenten te laat geklaagd en kunnen daarom geen beroep meer doen op een gebrek in de prestatie.

4.3 In zijn arrest van 8 februari 2013, LJN BY4600 heeft de Hoge Raad enkele algemene gezichtspunten heeft gegeven voor de toepassing van dit voorschrift. Bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd op de voet van artikel 6:89 BW dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waarbij een belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij rekening dient te worden gehouden met enerzijds het voor Consumenten ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in 6:89 BW vermeld
(verval van rechten ter zake van de tekortkoming) en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop door Consumenten is geklaagd.

4.4 De Bank stelt dat zij door het late klagen van Consumenten een bewijsnadeel lijdt omdat niet meer is na te gaan wat er tijden het adviesgesprek in januari 2002 is besproken en welke informatie toen ter hand is gesteld. De Commissie wijst het beroep van de Bank op artikel 6:89 BW in casu af. De Commissie motiveert haar beslissing als volgt. Vaststaat dat Consumenten zich in januari 2002 voor advies tot de Bank hebben gewend en dat toen door hen is verzocht het doelvermogen van de Meegroeiverzekering te verhogen naar € 182.000,- per verzekering. Op 21 maart 2002 heeft de toenmalige adviseur een intern bericht ontvangen dat de gevraagde verhoging geen doorgang kon vinden omdat de openstaande schuld van de Meegroeihypotheek lager was dan het verzochte doelkapitaal. Volgens de productvoorwaarden is dit niet toegestaan. De inhoud van dit bericht is kennelijk niet met Consumenten gedeeld. Omdat de overlijdensrisico-dekking wel is verhoogd, is de verschuldigde premie van de Meegroeiverzekering met circa € 30,- voor de man, respectievelijk € 40,- voor de vrouw, gestegen. In dat kader hebben Consumenten beiden een nieuw polisblad ontvangen.

4.5 De stelling van de Bank, dat Consumenten redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat een verdrievoudiging van het doelvermogen niet zou kunnen worden gerealiseerd met een dergelijke (geringe) premiestijging, en dat zij dus hadden kunnen vermoeden dat het doelkapitaal niet was verhoogd, volgt de Commissie niet. Zoals Consumenten terecht opmerken kan niet van hen worden verwacht dat zij bekend zijn met welk bedrag de premie dient te stijgen om een bepaald doelkapitaal te realiseren. De berekeningen die aan een levensverzekering ten grondslag liggen zijn doorgaans complex.
Consumenten mogen er in beginsel vanuit gaan dat de Bank de door hen verzochte wijzigingen doorvoert en dat, indien de wijziging om wat voor reden dan ook niet mogelijk is, dit aan hen wordt gecommuniceerd. Gelet op de schriftelijke communicatie die in dat kader aan Consumenten is verstrekt hadden zij geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de door hen gevraagde wijziging niet correct is uitgevoerd.

Zo wordt in de uitgereikte polisbladen enkel vermeld dat een wijziging van de verzekering heeft plaatsgevonden, echter wordt niet aangegeven wat voor wijziging het betreft en evenmin wordt een doelkapitaal van de verzekering genoemd. Ook in de door Consumenten ondertekende offerte van 7 augustus 2002 wordt onder het kopje
‘Meeneem Meegroeihypotheek’ geen doelkapitaal genoemd.

4.6 Voorts acht de Commissie van belang dat Consumenten tijdens de onderhoudsgesprekken met adviseurs en Preferred Bankers vanaf 2007 altijd hebben geïnformeerd naar de status van de hypotheek en of zij geen risico liepen op een restschuld aan het einde van de looptijd van de hypothecaire geldlening. De Commissie stelt vast dat Consumenten verificatievragen hebben gesteld en dat de adviseurs van de Bank deze bevestigend hebben beantwoord. Als de Bank zich op een juiste wijze van haar taak had gekweten, dan had was de fout waarschijnlijk eerder ontdekt. Consumenten mochten in het kader van de in artikel 6:89 BW besloten onderzoeksplicht en de aard van de rechtsverhouding, waarbij de Bank heeft te gelden als deskundige partij, afgaan op de geruststellende mededelingen van de Bank.

4.7 Voorts ziet de Commissie het gestelde bewijsnadeel van de Bank niet. Dat de Bank dergelijke informatie uit 2002 in een nog lopende overeenkomst niet meer kan reproduceren komt, gelet op haar rol als professionele partij bij de overeenkomst, voor haar rekening. Gelet op deze feiten en omstandigheden verwerpt de Commissie het beroep op artikel 6:89 BW.

Verjaring ex 3:310 lid 1 BW
4.8 De Commissie stelt voorop dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart op grond van artikel 3:310 lid 1 BW door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon
betreft een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat (HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1688; HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6241). De Commissie stelt vast dat Consumenten in augustus 2014, op het moment dat door de Bank in een e-mailbericht de hypothecaire geldlening werd aangehaald, de Bank kort daarna aansprakelijk hebben gesteld. Niet valt in te zien dat er bij Consumenten op eerder tijdstip sprake was van bekendheid met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, zodat geoordeeld moet worden dat hun aanspraak op schadevergoeding is verjaard. Dat aan Consumenten jaarlijks overzichten zijn verstrekt, maakt dit niet anders. Consumenten zijn immers afgegaan op de bewoordingen van adviseurs van de Bank die hebben verklaard dat de hypothecaire geldlening aan het einde van de looptijd volledig zou worden afgelost.
Zij waren derhalve niet bekend met de schade (en de daarvoor aansprakelijke persoon). Het beroep van Aangeslotene op verjaring slaagt dan ook niet.

Inhoudelijke behandeling en schadevergoeding
4.9 Niet in geschil is dat de Bank in 2002 bij de uitvoering van de aan haar verstrekte opdracht een fout heeft gemaakt door de door Consumenten gevraagde wijziging niet uit te voeren en dat Consumenten als gevolg hiervan schade hebben geleden of nog zullen lijden.
4.10 Tijdens de hoorzitting van 31 maart 2016 is aan de Bank de opdracht gegeven een berekening te maken van de premie die Consumenten vanaf 2002 bij de gewenste mutatie dienden te betalen maar die zij, als gevolg van de niet doorgevoerde mutatie, niet hebben betaald. Tevens is verzocht de door Consumenten gederfde rente over dat bedrag te berekenen. De premie voor de overlijdensrisicodekking is hierbij buiten beschouwing gelaten.

4.11 De Commissie maakt bij haar beoordeling het onderscheid tussen in het verleden geleden schade en toekomstige schade. Wat betreft de schade die Consument in het verleden heeft geleden, overweegt de Commissie dat uit de door de Bank overgelegde berekeningen volgt dat Consumenten in totaal €27.261,71 aan extra premie hadden moeten inleggen om het doelkapitaal van €182.000,- per verzekering te realiseren. Indien een en ander correct was verlopen, dan zouden Consumenten over die extra inleg van € 27.261,71, € 17.854,94 extra aan rente hebben ontvangen. Dit laatstgenoemde bedrag kwalificeert de Commissie als de door Consumenten geleden schade. Daarbij houdt zij rekening met het feit dat Consumenten als het ware geld hebben ‘bespaard’ omdat zij minder premie hebben afgedragen. Met betrekking tot de opslag die de Bank nog in rekening brengt over het deel van de Meergroeihypotheek dat feitelijk niet als zodanig kan worden aangemerkt ad € 128.420,-, overweegt de Commissie dat het verweer dat de Bank ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft gevoerd, ten dele opgaat. Het is juist dat de opslag is besloten in de reeds betaalde schadevergoeding. De Bank gaat er echter aan voorbij dat deze schadevergoeding ziet op de periode maart 2002 – dag van algehele voldoening. Daarbij is geen rekening gehouden met het feit dat Consumenten in de toekomst 0,2% opslag verschuldigd zijn over een bedrag ad
€ 128.873,-. Op grond van het vorenstaande oordeelt de Commissie dat de Bank Consumenten dient te compenseren voor de door hen teveel betaalde rente als gevolg van de opslag van 0,2%.

4.12 Voorts dient de Commissie te beoordelen of er ten aanzien van de schade ook sprake is van ‘eigen schuld’ in de zin van artikel 6:101 BW. De stelling van de Bank, inhoudende dat Consumenten de fout eerder hadden kunnen ontdekken wordt door de Commissie onderschreven. Bij een eerdere constatering van de fout had de schade beperkt kunnen worden, dan wel had de fout kunnen worden hersteld. De Commissie acht het daarom niet redelijk om de gehele schade voor rekening van de Bank te laten komen. Met toepassing van artikel 6:101 lid 1 BW, stelt de Commissie vast dat 1/3 van de tot datum van vergoeding geleden schade voor eigen rekening van Consumenten blijft. Uitgaande van de berekeningen die op 22 april 2016 door de Bank zijn verstrekt zou dat leiden tot de vergoeding van een bedrag ad €11.903,29. Echter, gelet op de tijd die is verstreken tussen de berekening uit april 2016 en heden, verzoekt de Commissie de Bank een herberekening te maken van de tot datum van vergoeding gederfde rente en daarvan 2/3 aan Consumenten te vergoeden. Met betrekking tot de toekomstige schade verzoekt de Commissie de Bank te berekenen hoeveel Consumenten tot aan het einde van de looptijd teveel betalen aan rente in verband met de opslag van 0,2% over het bedrag van € 128.420,-. Dit bedrag dient contant te worden gemaakt tegen 2%. De uitkomst hiervan dient wederom ex art 6:101 lid1 BW te worden verminderd met
1/3 deel en aan Consumenten te vergoeden.

4.13 De conclusie is dat de Bank toerekenbaar is tekortgeschoten en dat de vordering van Consumenten gedeeltelijk wordt toegewezen.

5. Beslissing

De Commissie beslist dat de Bank binnen vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan Consumenten in ieder geval vergoedt een bedrag ter hoogte van € 11.903,29. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met 2/3 van het bedrag aan door Consumenten gederfde rente over de extra inleg in de periode van
1 april 2016 tot aan de dag van algehele voldoening, welk bedrag door de Bank nog dient te worden berekend.

En voorts:
De Commissie beslist dat de Bank binnen vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan Consumenten vergoedt het bedrag dat volgt uit de bovenstaande berekening: 0,2% per jaar x € 128.420,- over de nog resterende looptijd, verdisconteerd tegen een rente van 2% per jaar. De uitkomst hiervan dient te worden verminderd met 1/3 deel wegens ‘eigen schuld’ van Consumenten. Zij dienen tevens schadeloos te worden gesteld voor de tussen de uitspraak en de datum van vergoeding verstreken periode.

De Commissie bepaalt dat deze hersteluitspraak in de plaats treedt van de eerdere uitspraak.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak