Mijn Kifid

Uitspraak 2017-514

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2017-514
(mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mw. M. Nijland, secretaris)

Klacht ontvangen op : 15 januari 2017
Ingediend door : Consument
Tegen : Rabobank Nederland, gevestigd te Utrecht,
verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 4 augustus 2017
Aard uitspraak : Niet-bindend advies

Samenvatting

De Bank heeft Consument toegestaan jaarlijks 20% van de hoofdsom per leningdeel af te lossen. Dit geeft de Consument een recht, niet de plicht tot boetevrije aflossing over te gaan. Op het moment dat Consument tot aflossing overgaat, zijn aflossingen in toekomstige jaren nog zuiver hypothetisch. Om die reden kan de Bank er niet toe gehouden worden de toekomstige boetevrije ruimte mee te nemen in haar berekening van de boeterente. Dat dit niet expliciet in de voorwaarden is opgenomen betekent niet dat de Bank de boete op deze manier zou moeten berekenen. Daarnaast blijkt uit de uitspraak dat de Geschillencommissie de nieuwe boeteregels (art. 81c BGfo) niet met terugwerkende kracht toepast op zaken van vóór 14 juli 2016.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
• het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier met bijlagen;
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank

De Commissie stelt vast dat Consument heeft gekozen voor een niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet-bindend.

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft drie hypothecaire geldleningen afgesloten bij de Bank.
2.2 Op leningdeel I en II zijn de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen van de Rabobankorganisatie 2005 van toepassing. Op leningdeel III zijn de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen van de Rabobankorganisatie 2008 van toepassing.
2.3 Eind 2015 heeft Consument besloten de lopende rentecontracten open te laten breken en te kiezen voor een nieuwe rentevaste periode.
2.4 De Bank heeft hiervoor een vergoedingsrente in rekening gebracht.
2.5 Voor de berekening van de vergoedingsrente heeft de Bank rekening gehouden met eenmalig een boetevrije aflossingsmogelijkheid van 20% van de hoofdsom van de geldleningen.
2.6 De resterende rentevast perioden van de leningen waren op dat moment enkele, respectievelijk 16 maanden. De Bank heeft vergelijkingsrenten gehanteerd voor perioden die naar beneden zijn afgerond ten opzichte van de resterende rentevaste perioden.
2.7 Art. 22 sub e van de Voorwaarden 2005:
“U mag zonder vergoeding per kalenderjaar maximaal een van de volgende bedragen vervroegd aflossen:
-twintig procent (20%) van de oorspronkelijke hoofdsom van de geldlening, of
-een bedrag gelijk aan het bedrag dat u in het lopende kalenderjaar verplicht dient af te lossen.
Als u in een kalenderjaar niet vervroegd hebt afgelost, dan mag de voor dat kalenderjaar toegestane aflossing zonder vergoeding in een later kalenderjaar niet meer plaatsvinden.“
2.8 Artikel 22 sub d van de voorwaarden 2008:
“U mag zonder vergoeding per kalenderjaar maximaal een van de volgende bedragen vervroegd aflossen:
– twintig procent (20%) van de oorspronkelijke hoofdsom van de geldlening, of
– een bedrag gelijk aan het bedrag dat u in het lopende kalenderjaar dient af te lossen.
Als u in een kalenderjaar niet vervroegd hebt afgelost, dan mag de voor dat kalanderjaar toegestane aflossing zonder vergoeding in een later kalenderjaar niet meer plaatsvinden.”

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dat de Bank wordt veroordeeld tot vergoeding van een bedrag
van € 3.997,-.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag.
De Bank heeft haar vergoedingsrente op onjuiste grondslagen gebaseerd:
(i) Zij had in haar berekening rekening moeten houden met de jaarlijkse boetevrije aflossingsmogelijkheid van 20% van de hoofdsom op de geldleningen voor de gehele resterende looptijd, in plaats van eenmalig in mindering brengen van het bedrag dat nog boetevrij afgelost mag worden in het kalenderjaar waarin de rente wordt gewijzigd. Uit de Algemene voorwaarden blijkt niet, althans niet eenduidig dat rechten tot boetevrij vervroegde aflossing van volgende jaren, binnen de resterende rentevaste periode, niet behoren te worden meegenomen.
(ii) Ten tweede had de Bank vergelijkingsrenten moeten hanteren voor hele jaren naar boven afgerond. Immers renten van langere rentevaste perioden zijn hoger, waardoor het verschil ten opzichte van de nieuwe rente kleiner is, hetgeen leidt toe een lagere boete. Consument verzoekt de Bank bij repliek tot herberekening van de boete in lijn met de Leidraad van de AFM van maart 2017.

Verweer
3.3 De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

4.1 De klacht van Consument bestaat uit twee onderdelen welke de Commissie hieronder afzonderlijk zal bespreken.

4.2 Jaarlijks boetevrije aflossingsmogelijkheid van 20% als grondslag voor boeteberekening
Consument stelt zich op het standpunt dat de Bank bij de berekening van de boete rekening had moeten houden met de jaarlijkse boetevrije aflossingsmogelijkheid van 20% van de hoofdsom op de geldleningen voor de gehele resterende looptijd, in plaats van eenmalig in mindering brengen van het bedrag dat nog boetevrij afgelost mag worden in het kalenderjaar waarin de rente wordt gewijzigd. Volgens Consument blijkt niet, althans niet eenduidig uit de toepasselijke voorwaarden dat rechten tot boetevrij vervroegde aflossing van volgende jaren, binnen de resterende rentevaste periode, niet behoren te worden meegenomen.

4.3 In lijn met haar vaste jurisprudentie op dit punt volgt de Commissie het verweer van de Bank. Bij het openbreken van de rentecontracten vindt er (fictief) eenmalig een (algehele) aflossing op de geldlening plaats. De Bank heeft Consument toegestaan jaarlijks 20% van de hoofdsom per leningdeel af te lossen. Dit geeft de Consument een recht, niet de plicht tot boetevrije aflossing over te gaan. Op het moment dat Consument tot aflossing overgaat, zijn aflossingen in toekomstige jaren nog zuiver hypothetisch. Om die reden kan de Bank er niet toe gehouden worden de toekomstige boetevrije ruimte mee te nemen in haar berekening van de boeterente. Dat dit niet expliciet in de voorwaarden is opgenomen betekent niet dat de Bank de boete op deze manier zou moeten berekenen.

4.4 Referentierente berekening boete
Daarnaast stelt Consument zich op het standpunt dat de Bank in haar boeteberekening vergelijkingsrenten had moeten hanteren voor hele jaren naar boven afgerond. De Bank heeft hiermee in strijd gehandeld met de Leidraad van de AFM van maart 2017 over de aflossing van hypothecaire geldleningen. De Commissie stelt vast dat bedoelde Leidraad een nadere uitwerking is van de Richtlijn 2014/17/EU (Hypothecair krediet) en meer in het bijzonder artikel 81c BGfo.

4.5 De Commissie overweegt als volgt. In artikel 25 lid 3 van de richtlijn hypothecair krediet is bepaald dat lidstaten kunnen voorschrijven dat de kredietgever in voorkomend geval recht heeft op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing verbonden zijn, met dien verstande dat de vergoeding het door de kredietgever geleden financiële nadeel niet overschrijdt. De Nederlandse wetgever heeft deze bepaling geïmplementeerd in artikel 81c BGfo; in lid 2 van dit artikel is bepaald dat de aanbieder van hypothecair krediet geen vergoeding voor vervroegde aflossing rekent die hoger is dan het financiële nadeel dat de aanbieder bij vervroegde aflossing heeft. In haar Leidraad heeft de AFM nader toegelicht dat dit meebrengt dat de naastgelegen vergelijkingsrente dien te kiezen.

4.6 In de voorliggende zaak komt de Commissie echter niet toe aan het toetsen van de door de Bank berekende boeterente aan het BGfo. Reden hiervoor is dat de boeterente aan Consument in rekening is gebracht nog voordat artikel 81c BGfo in werking is getreden. Het definitieve bedrag van de boeterente is immers vastgelegd in de definitieve terugbetaalnota van eind 2015 door Consument betaald, terwijl artikel 81c BGfo pas daarna is ingevoerd, bij Koninklijk Besluit van 30 juni 2016 gepubliceerd en op 14 juli 2016 in werking getreden. Zie Geschillencommissie Kifid 2017/499.

4.7 Dit betekent dat de voorwaarden uit de Leidraad niet van toepassing zijn. Gezien het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de nieuwe regels niet van toepassing zijn op onderhavige kwestie. Dit houdt in dat een Bank naar eigen inzicht voorwaarden aan het kiezen van de vergelijkingsrente mag stellen, voor zover deze de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet te buiten gaan. de Bank een zekere vrijheid de vergelijkingsrente te bepalen. Dat de Bank hierbij aansluiting heeft gezocht bij een reguliere vervroegde aflossing van de geldlening acht de Commissie niet onredelijk.

4 Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak