Mijn Kifid

Uitspraak 2018-047 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2018-047 d.d. 24 juli 2018
(mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Smeeing-van Hees, mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, mr. A. Bus en drs. J.C.H. Kars AAG CERA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Het standpunt van Belanghebbende dat met de Bank een variabel rentetarief is afgesproken vindt voldoende steun in het feitenmateriaal. De Bank is gehouden desbetreffende afspraak na te komen. Geen schending klachtplicht door Belanghebbende.

 

 

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

 

  1. De procedure in beroep

 

    1. Bij een op 28 november 2017 ontvangen beroepschrift heeft Belanghebbende bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) beroep ingesteld tegen een bindend advies van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van 19 oktober 2017 (dossiernummer [nummer]).

 

    1. De Bank heeft een op 30 januari 2018 gedateerd verweerschrift ingediend.

 

    1. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2018. Partijen zijn aldaar verschenen en hebben hun standpunten toegelicht, mr. [naam] namens Belanghebbende mede aan de hand van een pleitnota. Voorts hebben zij vragen van de Commissie van Beroep beantwoord. 
    2. 2.        De procedure in eerste aanleg
    3.  

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep

naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

 

 

  1. Inleiding op de beoordeling van het beroep

 

3.1       De Commissie van Beroep gaat uit van de niet bestreden feiten die de Geschillencommissie onder 2.1 tot en met 2.19 van het bestreden bindend advies heeft vermeld. Samengevat en voor zover in dit stadium van de procedure van belang komen de feiten neer op het volgende.

 

(i)        Belanghebbende, althans haar echtgenoot [naam echtgenoot], heeft in 1998 een kredietfaciliteit bij de Bank afgesloten voor een totaalbedrag van ƒ 565.000,- tegen een rentepercentage van 5,1% met een rentevastperiode van vijf jaar.

 

(ii)       Op de kredietfaciliteit zijn het “Clausuleblad – voorwaarden kredietfaciliteit(en)”, de Algemene Voorwaarden, opgesteld door de Nederlandse Bankiersvereniging, met daarbij de Bepalingen betreffende de bewaarneming van Effecten van toepassing verklaard.

 

(iii)      Bij brief van 3 februari 2005 heeft de Bank het volgende medegedeeld:

Op 15 november 2004 loopt de rentevastperiode van uw Rentevastlening onder rekeningnummer [rekeningnummer 1] af. Daarom doen wij u hierbij een voorstel voor de condities van de nieuwe rentevastperiode:

 

Rente:                                  3,25% per jaar.

 Per maand achteraf te voldoen, voor het eerst op 1 maart 2005.

 Voor de berekening van de rente wordt de maand gesteld op het
juiste aantal dagen en het jaar op 360 dagen.

Rentevastperiode:                12 maanden, tot 15 november 2005.

Behandelingskosten:                        EUR 0,00

 

Indien u akkoord gaat met dit voorstel, hoeft u niet te reageren.

Met ingang van de nieuwe rentevastperiode zullen op deze lening de Algemene Bepalingen van Kredietverlening van toepassing zijn, die al naar gelang u terzake overeenkomst of een offerte heeft getekend in de plaats treden van de voorwaarden en bedingen behorende bij die overeenkomst dan wel het clausuleblad behorende bij die
offerte
.

(…)”

(iv)       De Bank heeft bij brief van 23 november 2007 een renteaanbod toegezonden. In die brief is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:


“Hierbij ontvangt u de verlengingstarieven voor uw rentevastlening onder nummer [rekeningnummer 1].

 

Soort lening:                             :Rentevast

Rekeningnummer                    :[rekeningnummer 1]

Oorspronkelijke hoofdsom        :EUR 256.385,82

Restant hoofdsom                    :EUR 256.385,82

 

Rentevastperiode                     Tarief

 

Variabel (o.b.v. Euribor)            1% boven Euribor (1,2,3,6 of 12 maands)

5 jaar                                      5,40%

10 jaar                                    5,60%

 

Bovenstaande aanbieding is geldig tot 30-11-2007. Wilt u mij laten weten voor welke rentevastperiode u kiest?”

 

(v)        Bij brief van 16 december 2007 is van de zijde van Belanghebbende het volgende aan de Bank medegedeeld:

 

“Ondergetekende heeft bij uw bank een totale hypothecaire schuld van € 619.410,00 waar een totale waarde van het onroerend goed van € 1.589.000,00 tegenover staat op basis van de taxaties voor de ozb.

 

Toen wij een groot aantal jaren terug overstapten van de Rabobank naar uw bank kregen wij via uw medewerker de heer [naam medewerker] steeds een goede aanbieding met betrekking tot rente en voorwaarden. Het laatste keer dat wij een afspraak met hem hadden gemaakt zouden alle leningen na afloop van de termijn worden omgezet naar een variabele lening op basis van Euribor met een opslag van 0,8 % of er moest een goede aanbieding komen voor een rente vast periode.

 

Op het moment dat ongeveer twee jaar geleden één van de leningen vrij kwam en de rente op dat moment voor langere tijd erg laag stond werd ons geadviseerd te wachten, tot alles vrij kwam, met vast zetten. Achteraf geen geweldig advies, zeker als je dit afzet tegen uw huidige aanbiedingen. Wat u sinds die tijd in rekening heeft gebracht is ronduit absurd en tegen alle afspraken in. Het is dat wij te druk waren met onze werkzaamheden anders waren wij hier al veel eerder in gedoken.

 

Gezien het risico (de lening is minder dan 40 % van de waarde) voor uw bank en de wijze waarop wij aan onze verplichtingen hebben voldaan zou je een andere aanbieding verwachten. Ik verwacht van u, mits u ons als klant wilt behouden, een zeer veel betere aanbieding. Deze verwacht ik binnen 7 dagen.

 

Aangezien sinds het vertrek van de heer [naam medewerker] overleg veel stroever verloopt kunt u alle leningen, in afwachting van onze beslissing, voorlopig op variabele rente gebaseerd op Euribor met een opslag van naar ik aanneem van 0,8 % zetten. Dit is namelijk de afspraak zoals die met de heer [naam medewerker] is gemaakt.

(…)”

 

(vi)       Naar aanleiding van de brief van 16 december 2007 heeft de Bank aan Belanghebbende bij brief van 21 januari 2008  – voor zover relevant – het volgende medegedeeld:

Onderwerp

Renteherziening

(…)

Hierbij ontvangt u de verlengingstarieven voor uw rentevastlening onder nummer [rekeningnummer 1].

 

Rentevastlening:

Soort lening                              : Rentevast

Rekeningnummer                    : [rekeningnummer 1]

Oorsp[r]onkelijke hoofdsom     : EUR 256.385,82

Restant hoofdsom                    : EUR 256.385,82

 

Voorstel voor variabel tarief o.b.v. 1 maands-euribor met een opslag van 0,8% = 5,0060%

 

Particuliere hypotheek:      

Soort lening                              : particuliere hypotheek

Rekeningnummer                     : [rekeningnummer 2]

Hoofdsom                                : EUR 106.638,35

Rekeningnummer                     : [rekeningnummer 3]

Hoofdsom                                : EUR 256.385,82

 

Variabel 1 maand euribor         :5,088%

10 jaar                                    :5,30%

20 jaar                                    :5,60%

 

De hypotheek staat nu voor beide leningdelen op een variabel tarief o.b.v. het 1 maands euribor.

 

Wilt u ons voor 31 januari 2008 berichten of u akkoord bent met de aangeboden rente?

(…)

(vii)      Bij brieven van 10 februari 2014 heeft de Bank aan Belanghebbende, in verband met het aflopen van de rentevastperiode van rentevastlening [rekeningnummer 1], twee qua rentepercentages afwijkende renteherzieningsvoorstellen toegezonden.

 

(viii)     Bij brief van 3 maart 2014 heeft de Bank aan Belanghebbende het volgende medegedeeld:

“Onlangs heeft u van ons een aanbod ontvangen voor de condities van de nieuwe Rentevastperiode van uw Rentevastlening. Hierbij bevestigen wij de door u gekozen condities:

 

Rente                         4,82% per jaar

                                                           Debetrentevoet 5,0% op jaarbasis.

                                                           Per maand achteraf te voldoen, voor het eerst op 1 april 2014.

Rentevastperiode:    60 maanden, tot 1 maart 2019.”

 

(ix)      Belanghebbende heeft bij brief van 3 september 2014 geklaagd over een onjuist gehanteerd rentetarief.

 

(x)       De Bank heeft bij brief van 13 oktober 2014 als volgt gereageerd:

‘’In uw brief van 3 september 2014 geeft u aan dat wij een onjuist tarief hanteren op uw Rentevaste lening [rekeningnummer 1]. U vraagt ons het tarief aan te passen naar een Euribor-rente met een vaste opslag van 0,8%. Ook geeft u aan dat u meerdere keren contact met ons hierover heeft gezocht, zonder dat u een reactie heeft gehad. Ik heb het voor u uitgezocht en wij kunnen u geen ander tarief aanbieden. Voor de late reactie op uw brief, bied ik u onze excuses aan. U heeft immers een Rentevaste lening. Een Euribor rente is een variabele rente en kan conform het door u ondertekende Clausuleblad (zie artikel 2) uitsluitend op een krediet in rekening courant van toepassing zijn. Hieronder ontvangt u een toelichting.

[…]

Renteherziening

Wij stellen vast dat de rente sinds 5 november 1998 twee maal is herzien voor een periode van 5 jaar. Naar aanleiding van deze herzieningen heeft u niet gereageerd op het vaste tarief. U heeft ook niet gereageerd op de maandelijkse renteafrekeningen die ten laste van uw betaalrekening [rekeningnummer 4] zijn geboekt met de omschrijving: afrekening debetrente rentevastlening [rekeningnummer 1].


Eerste reactie in laatste renteherzieningsperiode

U heeft op 29 november 2013 een vooraankondiging ontvangen dat uw rentevaste periode op
1 maart 2014 afloopt. In deze vooraankondiging zijn de omstandigheden die van belang zijn voor de nieuwe rentevastperiode en de betekenis daarvan kenbaar gemaakt.

– Op 10 februari 2014 een voorstel ontvangen met 2 opties, te weten 5 jaar en 3 jaar.

– Op 6 maart 2014 heeft u per email gereageerd dat u een Euroflexlening zou hebben. Zoals gezegd heeft u volgens onze administratie een Rentevaste lening. Conform dit artikel was u in de gelegenheid om deze overeenkomst algeheel boetevrij af te lossen. Immers er was geen overeenstemming bereikt met de bank. U heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

– Daarom hebben wij u op 13 maart 2014 conform artikel 5 Clausuleblad bevestigd dat een volgende rentevaste periode van vijf jaar is ingegaan.

 

Wij zijn echter bereid u tot 1 maart 2015 geheel onverplicht, in de gelegenheid te stellen deze lening ineens en boetevrij vervroegd af te lossen. (…)”

 

(xi)     Belanghebbende heeft op 2 december 2014 een klacht bij de Bank ingediend.

 

(xii)     Bij brief van 13 januari 2015 heeft de Bank als volgt gereageerd:

 

“In 1998 heeft u op uw woon-winkelpand bij de ING Bank een Rentevastlening afgesloten waarbij gekozen is voor een rentevaste periode van 5 jaar. U geeft aan dat u bij de renteherziening in 2008 akkoord bent gegaan met een wijziging naar het variabele 1-maands Euribortarief.

 

Wij hebben vastgesteld dat aan u op 21 januari 2008 een voorstel is gedaan om beide leningdelen van uw Rentevastlening om te zetten naar het variabele 1-maands Euribortarief. In dit voorstel wordt u verzocht om ons voor 31 januari 2008 te berichten of u akkoord bent met de aangeboden rente. In onze administratie hebben wij geen bevestiging van uw keuze aangetroffen. Helaas hebben wij ook niet kunnen achterhalen hoe destijds de mondelinge contacten zijn verlopen.

 

Los van hetgeen wij bovenstaande hebben gesteld, hebben wij van de afdeling Maatwerkkredieten begrepen dat u geen nadeel heeft ondervonden van het vastzetten van de rente voor 5 jaar. In 2008 kwam het variabele tarief namelijk hoger uit dan het vaste tarief voor 5 jaar. Wij sluiten dan ook niet uit dat er destijds alsnog bewust voor is gekozen om voor meer zekerheid omtrent het tarief te kiezen. Ook momenteel is de vaste rente lager dan het Euribortarief. De rente-opslagen zijn namelijk op een niveau die het nominaal te betalen tarief doet stijgen boven de vaste rente tarieven. Door de rente vast te zetten, loopt u geen (variabel) renterisico waarbij u voor een onverwachte lastenstijging kunt komen te staan .

 

Indien u zich niet kunt vinden in de mogelijkheden die de afdeling Maatwerkkrediet thans biedt voor het vernieuwen van het tarief, dan bieden wij u de mogelijkheid om tot 1 maart 2015 het krediet algeheel boetevrij af te lossen.”

 

(xiii)    Bij e-mails van 22 januari 2015 en 31 maart 2015 heeft Belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de Bank.

 

(xiv)     De Bank heeft de bezwaren van Belanghebbende bij brieven van 20 maart 2015 en
20 april 2015 afgewezen. De Bank heeft Belanghebbende wel de mogelijkheid geboden om de hypothecaire geldlening tot 1 maart 2016 boetevrij over te sluiten dan wel af te lossen.

 

(xv)      Bij brief van 1 mei 2015 heeft de gemachtigde van Belanghebbende (verder: ‘de Gemachtigde’) de Bank verzocht de rente met terugwerkende kracht om te zetten naar een variabele rente op basis van het 1 maands Euribortarief met een opslag van 0,8%. Voorts heeft de Gemachtigde de Bank aansprakelijk gesteld voor de door Belanghebbende geleden en te lijden schade.

 

(xvi)     De Bank heeft het verzoek van Belanghebbende bij brief van 5 juni 2015 afgewezen.

3.2       Belanghebbende vordert vergoeding van, naar zij stelt, sedert 1 februari 2008 door haar te veel betaalde rente die volgens haar ten tijde van het indienen van het klachtformulier naar schatting € 50.000,- beliep. Zij stelt dat zij met de Bank is overeengekomen dat zij met ingang van 1 februari 2008 een variabele rente op basis van het 1 maands Euribortarief met een opslag van 0,8% verschuldigd zou zijn en verwijst in dit verband onder meer naar de hierboven onder 3.1 sub v en vi vermelde correspondentie. Volgens Belanghebbende mocht zij er in de gegeven omstandigheden van uitgaan dat de vaste rente conform het door haar in de brief van 16 december 2007 gedaan verzoek was omgezet in een variabele rente. Het feit dat zij de Bank niet, conform het door de Bank aan het slot van de brief van 21 januari 2008 gedaan verzoek, voor 31 januari 2008 heeft bericht dat zij akkoord ging met de aangeboden rente maakt dit niet anders.

 

3.3       De Bank voert verweer. Zij wijst er met name op dat met betrekking tot de toepassing van het variabel tarief op de rentevastlening (met rekeningnummer [rekeningnummer 1]), in tegenstelling tot de hypothecaire leningen (met rekening­nummers [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3]), in de brief van 21 januari 2008 slechts een voorstel is gedaan, dat haar aanbod is komen te vervallen omdat Belanghebbende daarop niet reageerde en dat zij vervolgens de over eerstbedoelde lening in rekening gebrachte rente eerst voor een periode van een jaar en daarna voor een periode van vijf jaar heeft vastgezet. De Bank stelt voorts dat Belanghebbende geen nadeel heeft ondervonden als gevolg van het vastzetten van de rente en daarover ook te laat bij de Bank heeft geklaagd.

 

3.4       De Geschillencommissie heeft, kort samengevat, overwogen dat de bewijslast met betrekking tot het door Belanghebbende aan haar vordering ten grondslag gelegde standpunt dat partijen begin 2008 een variabele rente zijn overeen­gekomen op basis van het 1 maands Euribor tarief met een opslag van 0,8% op Belanghebbende rust en dat Belanghebbende tegenover de betwisting door de Bank onvoldoende (schriftelijk) bewijs van haar standpunt heeft geleverd.

 

Daarnaast heeft de Geschillencommissie opgemerkt dat, uitgaande van een voor wijziging vatbaar opslagpercentage en in aanmerking nemend de in de des­betreffende periode geldende opslagen, niet is gebleken dat Belanghebbende nadeel heeft ondervonden van het feit dat de Bank een vaste rente heeft gehanteerd.

De Geschillencommissie heeft het door de Bank gedane beroep op de klacht­plicht onbesproken gelaten omdat haar – hiervoor vermelde – overwegingen al tot afwijzing van de vordering van Belanghebbende leiden.

 

 

  1. Beoordeling van het beroep

 

4.1       Belanghebbende voert in beroep, kort samengevat, aan dat de Geschillen­commissie heeft miskend dat tussen partijen wel degelijk overeenstemming is bereikt over de te hanteren variabele rente, althans dat zij bij gebreke van een andersluidende mededeling van de Bank ervan mocht uitgaan dat haar een rente op basis van het 1 maands Euribortarief met een opslag van 0,8 % in rekening werd gebracht. Volgens Belanghebbende had de Bank – mede in verband met haar zorgplicht – in ieder geval bij haar moeten informeren of zij een andere rente dan de in haar brief van 16 december 2007 genoemde variabele rente van toepassing wilde laten zijn. Zij stelt dat de Bank haar in de periode 2008 tot en met 2014 niet geïnformeerd heeft over het hanteren van een vaste rente en de hoogte daarvan en dat zij dit ook niet uit de aan haar toegezonden bankafschriften heeft kunnen opmaken, te minder nu de in rekening gebrachte bedragen varieerden. Zij bestrijdt dat zij te laat heeft geklaagd. Pas toen zij op 29 november 2013 een brief van de Bank ontving waarin de Bank meedeelde dat de (beweerdelijk overeen­gekomen) rentevastperiode op 1 maart 2014 zou aflopen, heeft zij zich gerealiseerd dat de Bank een andere rente hanteerde. De door haar als gevolg van het in rekening brengen van een te hoge rente geleden schade begroot zij over de periode 1 januari 2008 tot het tijdstip van indienen van het beroepschrift (eind november 2017) op een bedrag van € 73.788,27.

 

In beroep houdt de Bank vast aan het door haar in eerste instantie gevoerde verweer. Zij wijst in dit verband nogmaals op de inhoud van de door haar op 21 januari 2008 aan Belanghebbende toegezonden brief en beroept zich op schending van de klachtplicht door Belanghebbende. De Bank stelt voorts dat Belanghebbende bij de berekening van de volgens haar te veel betaalde rente ten onrechte ervan uitgaat dat de opslag niet zou zijn gewijzigd.

 

4.2.1    Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij met de Bank de hiervoor genoemde variabele rente is overeengekomen (nadat de Bank eerder in haar brief van 23 november 2007 onder meer een variabele rente van 1% boven Euribor had aangeboden) verwezen naar een afspraak die zij met een medewerker van de Bank, [naam medewerker] (verder: [naam medewerker]), heeft gemaakt en die inhield “dat alle leningen na afloop van de termijn worden omgezet naar een variabele lening op basis van Euribor met een opslag van 0,8%” tenzij er een goede aanbieding voor een rentevastperiode zou komen. Belanghebbende refereert in haar brief aan de Bank van 16 december 2007 uitdrukkelijk aan de door haar met [naam medewerker] gemaakte afspraak en vraagt overeenkomstig die afspraak te handelen.

 

4.2.2    In haar reactie daarop van 21 januari 2008 bestrijdt de Bank niet dat Belanghebbende met [naam medewerker] deze afspraak heeft gemaakt en geeft de Bank er blijk van bereid te zijn om, zoals Belanghebbende verlangt, voor alle leningen het naar Belanghebbende stelt met [naam medewerker] afgesproken variabele rentetarief te hanteren. De Commissie van Beroep wijst in dit verband met name op de eerste zin van bedoelde brief (“Hierbij ontvangt u de verlengingstarieven voor uw rentevastlening onder nummer [rekeningnummer 1]’’) waarna slechts een (variabel) tarief wordt vermeld.

 

4.3       De Commissie van Beroep is van oordeel dat Belanghebbende de inhoud van de brief van 21 januari 2008 onder de hiervoor onder 4.2.1 en 4.2.2 beschreven omstandigheden redelijkerwijze in die zin mocht begrijpen dat het door haar bij brief van 16 december 2007 gedaan verzoek door de Bank werd ingewilligd en dat in ieder geval vanaf de daaropvolgende maand het in die brieven vermelde variabele tarief zou gaan gelden. Weliswaar valt in de brief van 21 januari 2008 te lezen dat het wat de rentevastlening betreft om een voorstel ging en dat aan Belanghebbende werd verzocht om te berichten of zij akkoord was met de aangeboden rente, maar dit behoefde Belanghebbende, mede gelet op de voorgeschiedenis, niet op een andere gedachte te brengen. De Bank mocht dit laatste in de gegeven omstandigheden in redelijkheid ook niet van Belang­hebbende verwachten en had indien bij haarzelf nog enige twijfel over de wensen van Belanghebbende bestond daarnaar bij Belanghebbende moeten informeren. Het feit dat de Bank dit laatste niet heeft gedaan komt voor haar rekening en kan er niet toe leiden dat Belanghebbende de Bank niet aan de kennelijk reeds door [naam medewerker] toegezegde omzetting naar een variabel rentetarief zou mogen houden.

 

4.4       Ter onderbouwing van haar beroep op, kort gezegd, schending van de klachtplicht heeft de Bank erop gewezen dat Belanghebbende maandelijks bankafschriften ontving waaruit haar moet zijn gebleken dat de Bank met betrekking tot de onderhavige lening een vaste rente in rekening bracht en met betrekking tot de hypothecaire lening(delen) een variabele rente (die als gevolg van de almaar dalende Euribor-rente steeds verder terugliep). Zij wijst ook op het feit dat Belanghebbende op grond van artikel 12 van de Algemene Bankvoorwaarden verplicht was deze afschriften direct na de ontvangst daarvan te controleren.

De Commissie van Beroep verwerpt dit betoog. Zolang Belanghebbende van de zijde van de Bank niet anders werd medegedeeld (van dit laatste is met betrekking tot de periode tot eind 2013 niets gebleken) mocht Belanghebbende ervan uitgaan dat de Bank conform de eind 2007/begin 2008 gemaakte afspraak rente in rekening bracht. Niet valt in te zien dat van Belanghebbende in de gegeven omstandigheden op straffe van verval van rechten mocht worden verwacht dat zij de renteposten die blijkens de door de Bank maandelijks aan haar toegezonden bankafschriften in rekening werden gebracht (en die, naar uit op verzoek van de Geschillencommissie nagezonden informatie blijkt, in hoogte varieerden) zou narekenen of zou vergelijken met rente betreffende andere leningen. Daarbij komt dat de Bank onvoldoende feitelijk heeft toegelicht dat zij als gevolg van het feit dat Belanghebbende eerst begin 2014 heeft geklaagd over te hoge in rekening gebrachte rente relevant nadeel heeft ondervonden met betrekking tot haar bewijspositie betreffende de achtergrond en totstandkoming van de afspraak met betrekking tot de variabele rente. Van de Bank mocht immers worden verwacht dat zij bij twijfel over de juistheid van de mededeling van Belanghebbende in de brief van 16 december 2007 over hetgeen destijds met [naam medewerker] zou zijn afgesproken die afspraak reeds eind 2007/begin 2008 zou hebben geverifieerd.

 

4.5       De Bank heeft nog betoogd dat Belanghebbende bij de berekening van het door haar geleden nadeel ten onrechte ervan is uitgegaan dat de afgesproken opslag van 0,8% niet zou kunnen wijzigen.

 

De Commissie van Beroep is van oordeel dat in dit verband van belang is dat uit de eind 2007/begin 2008 door partijen gevoerde correspondentie valt op te maken dat het uitgangspunt toen was dat voor alle door de Bank aan Belang­hebbende verstrekte leningen eenzelfde variabel rentetarief zou gelden. Ter zitting is door de vertegenwoordiger van de Bank medegedeeld dat in geval van particuliere hypothecaire leningen zoals die aan Belanghebbende zijn verstrekt (en onder rekeningnummers [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] worden geadmi­nistreerd) geen wijziging van de opslag heeft plaatsgevonden, zulks omdat in de toepasselijke documenten de indruk is gewekt dat het om een vaste opslag ging. De Commissie van Beroep is van oordeel dat dit, bezien tegen de geschetste achtergrond, ook heeft te gelden voor de variabele rente die met betrekking tot de onderhavige lening is overeengekomen. De Bank heeft onvoldoende feitelijk toegelicht dat Belanghebbende had moeten begrijpen dat het bepaalde in artikel 15 van de Algemene Bepalingen van Kredietverlening (eerder artikel 2 van het Clausuleblad) ertoe zou kunnen leiden dat ten aanzien van de ene lening de opslag wel zou kunnen wijzigen terwijl met betrekking tot de andere twee leningen een vaste opslag gold. Het betoog van de Bank dat Belanghebbende ten onrechte van een vaste opslag van 0,8 % is uitgegaan wordt derhalve verworpen.

 

4.6       Uit het voorgaande volgt dat het beroep slaagt. De uitspraak van de Geschillen­commissie kan niet in stand blijven. De vorderingen van Belanghebbende zullen worden toegewezen als hierna zal worden vermeld. De kosten van de deskundige, [naam accountskantoor], acht de Commissie van Beroep toewijsbaar op de voet van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek.

 

 

 

 

 

 

 

  1. Beslissing

 

De Commissie van Beroep:

 

stelt de volgende beslissing in de plaats van het bindend advies van de
Geschillencommissie:

 

verstaat dat Belanghebbende met ingang van 1 maart 2008 over de lening rente verschuldigd is op basis van het 1 maands Euribortarief met een opslag van 0,8 %;

bepaalt dat de Bank binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak aan Belanghebbende een berekening zal verstrekken van het verschil tussen de door haar vanaf 1 maart 2008 met betrekking tot de lening geadministreerd onder nummer [rekeningnummer 1] daadwerkelijk in rekening gebrachte rente en de rente die op basis van het 1 maands Euribortarief met een opslag van 0,8% verschuldigd zou zijn geweest en voorts dat de Bank het door haar berekende verschil binnen dezelfde termijn aan Belanghebbende zal vergoeden,

 

bepaalt dat de Bank binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak aan
Belanghebbende zal vergoeden de kosten van de procedure in eerste aanleg begroot op € 1.500,- voor rechtsbijstand alsmede de kosten van de procedure in beroep begroot op € 500,- voor de eigen bijdrage die Belanghebbende heeft betaald en op € 3.000,- voor rechtsbijstand;

 

bepaalt dat de Bank aan Belanghebbende voorts binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak zal vergoeden de kosten van het inschakelen van een deskundige ter berekening van de ten onrechte in rekening gebrachte rente ten belope van € 701,80.

 

 

 

Bekijk de volledige uitspraak