Mijn Kifid

Uitspraak 2018-050 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2018-050 d.d. 30 augustus 2018
(mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. A. Smeeing-van Hees, mr. J. Willeumier,
mr. A. Bus en F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Renteafspraken bij hypothecair krediet. Vordering tot vergoeding van te veel betaalde rente. Op grond van de feitelijke gang van zaken concludeert de Commissie van Beroep dat Belanghebbende is gebonden aan de door de Bank in 2008 schriftelijk bevestigde vastlegging van de rente op 6.5 % per jaar voor een periode van tien jaar. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd en heeft vervolgens jaren de rente betaald. De vorderingen tot terugbetaling van te veel betaalde rente en tot boetevrij mogen aflossen zijn niet toewijsbaar. Geen sprake van schending van de zorgplicht door de Bank.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

 

  1. De procedure in beroep

 

1.1       Bij een op 30 november 2017 gedateerd en op 4 december 2017 ontvangen beroepschrift, aangevuld bij brief gedateerd 18 januari 2018 (met bijlagen), heeft Belanghebbende bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) beroep ingesteld tegen een bindend advies van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillen­commissie) van 27 oktober 2017 (dossiernummer [nummer]).

 

1.2       De Bank heeft een op 16 februari 2018 gedateerd verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

 

1.3       De mondelinge behandeling van dit beroep heeft plaatsgehad op 11 juni 2018. Partijen zijn aldaar verschenen en hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de Commissie van Beroep beantwoord. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd.

 

 

  1. De procedure in eerste aanleg

 

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie van 27 oktober 2017.

 

 

  1. Inleiding op de beoordeling van het beroep

 

3.1       De Commissie van Beroep gaat uit van de feiten zoals vermeld in de uitspraak van de Geschillencommissie. Deze weergave van de feiten is niet betwist.

 

3.2       Kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende:

 

  1. Op 1 maart 2007 stuurde de Bank een offerte aan Belanghebbende en zijn echtgenote voor een aflossingsvrije hypothecaire lening ad € 615.000,- met een looptijd van 25 jaar, tegen een vaste rente van 5,80% voor een periode van één jaar en een renteherzieningsdatum van 1 mei 2008, een en ander ter financiering van een woonhuis van Belanghebbende in Frankrijk.
  2. Deze offerte is op 2 maart 2007 door Belanghebbende en zijn echtgenote ondertekend. Tevens is ten overstaan van een Franse notaris een hypotheekakte gepasseerd in welke akte de condities van de geldlening waren vastgelegd en tot zekerheid daarvan een recht van hypotheek werd gevestigd op het woonhuis.
  3. De toepasselijke voorwaarden houden – voor zover van belang – in dat de Bank bevoegd is de rente te herzien op de eerste dag van de kalendermaand nadat de overeengekomen rentevast-periode is verstreken. De Bank dient Belanghebbende minimaal een maand voor de renteherzieningsdatum hiervan in kennis te stellen.
  4. Belanghebbende is bevoegd op de renteherzieningsdatum het restant van de lening of een gedeelte daarvan boetevrij af te lossen. Bij vervroegde aflossing is Belanghebbende een boete verschuldigd indien op het tijdstip van vervroegde aflossing de actuele rente lager is dan het alsdan verschuldigde rentepercentage.
  5. In de loop van 2008, maar ná 1 mei van dat jaar, heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen Belanghebbende en mevrouw [naam] namens de Bank. Partijen verschillen van mening over de vraag op initiatief van wie dit telefoongesprek plaatsvond. Tijdens dit gesprek is (in ieder geval) gesproken over het vastzetten van de rente op de lening voor langere tijd. Dit gesprek resulteerde in een brief van de Bank van 6 oktober 2008 aan Belanghebbende en zijn echtgenote met de volgende inhoud:
  6. Met ingang van 01-11-2008 wordt uw bovengenoemde geldlening gewijzigd in een aflossingsvrije lening met een rentevast-periode van 10 jaar en een rentepercentage
    van 6.5 % welke ineens zal worden afgelost op 01-05-2032″.
  7. Met ingang van voornoemde datum is Belanghebbende 6,5% rente op de lening
    gaan betalen. Hij ontving maandelijkse overzichten van de Bank waarin dit rente-percentage is vermeld.
  8. Bij brief van 24 december 2009 heeft de Bank aan Belanghebbende en zijn echtgenote een wijziging voorgesteld inhoudende dat de lening per 1 februari 2010 zou worden omgezet van een aflossingsvrije lening met een vaste rente in een aflossingsvrije Euriborlening. Aan het eind van de brief werd vermeld: “Bij acceptatie van deze wijziging zullen wij u éénmalig EUR 250,– aan behandelingskosten in rekening brengen.”
  9. Belanghebbende heeft het voorstel van 24 december 2009 niet geaccepteerd.
  10. Bij e-mail van 5 februari 2015 heeft de Bank naar aanleiding van vragen van Belanghebbende over de verschuldigde boete bij vervroegde aflossing bevestigd dat de rente op de lening in 2008, in overleg met Belanghebbende, op tien jaar was vastgezet en dat de boete bij vervroegde aflossing per 1 april 2015 € 51.103,90 bedroeg.
  11. Belanghebbende heeft daarop bij de Bank bezwaar gemaakt tegen haar standpunt dat de rente in 2008 voor tien jaar is vastgezet. Blijkens de overgelegde correspondentie tussen partijen in 2015 en 2016 heeft de Bank haar standpunt gehandhaafd. 3.3       Op 27 maart 2017 heeft Belanghebbende bij Kifid een klacht ingediend tegen de Bank. Belanghebbende heeft terugbetaling gevorderd van de te veel betaalde rente ten bedrage van € 155.085,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 mei 2008, alsmede dat hij de lening onmiddellijk boetevrij zou kunnen aflossen.3.4       Bij de uitspraak van 27 oktober 2017 heeft de Geschillencommissie de vordering van Belanghebbende afgewezen op grond van verjaring. De Geschillencommissie is derhalve niet toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht.               In zijn beroepsschrift heeft Belanghebbende er op gewezen dat hij van de Geschillen-commissie een niet-bindende beslissing had gevraagd, maar dat de Geschillencommissie in de bestreden beslissing heeft vastgesteld dat partijen hebben gekozen voor een bindend advies. Partijen zijn het er over eens dat die constatering onjuist was. 4.2       Tijdens de mondelinge behandeling bij de Commissie van Beroep heeft Belanghebbende desgevraagd verklaard alsnog akkoord te gaan met het bindende karakter van de bestreden uitspraak van de Geschillencommissie en heeft hij medegedeeld dat hij zijn bezwaren op dit punt tegen de uitspraak intrekt. De Bank heeft van haar kant te kennen gegeven dat zij hiertegen geen bezwaar heeft en heeft medegedeeld dat zij daarom haar primaire verzoek om te bepalen dat geen beroep openstaat tegen de uitspraak van de Geschillencommissie eveneens intrekt. De Commissie van Beroep gaat derhalve uit van het bindende karakter van de bestreden uitspraak van de Geschillencommissie. 4.3       In beroep vordert Belanghebbende dat de Bank de vanaf 1 mei 2008 te veel betaalde rente terugbetaalt, te vermeerderen met wettelijke rente en een vergoeding voor gemaakte juridische kosten. Belanghebbende heeft het bedrag aan te veel betaalde rente (nader) berekend op € 135.450,-. Verder vordert hij dat de Bank per 1 maart 2018 (of per de eerstvolgende datum na de uitspraak in dit beroep) een renteherzieningsvoorstel doet en dat de Commissie van Beroep bepaalt dat de lening boetevrij kan worden afgelost.4.4       Belanghebbende heeft onder meer aangevoerd dat de Geschillencommissie ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering is verjaard. De Commissie van Beroep laat uit een oogpunt van efficiency in het midden in hoeverre de door Belanghebbende ingestelde vordering tot terugbetaling van te veel betaalde rente op grond van artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is verjaard. Anders dan de Geschillencommissie overweegt, kunnen namelijk – naar hun aard – niet alle door Belanghebbende ingestelde vorderingen op grond van art. 3:310 BW zijn verjaard.                reeds om deze reden niet toewijsbaar. Dat geldt ook voor de vordering die inhoudt dat Belanghebbende (naar de Commissie van Beroep begrijpt: jaarlijks) boetevrij zou moeten kunnen aflossen en de vordering die inhoudt dat de Bank hem per direct een rentevoorstel zou moeten doen. 4.8       Belanghebbende heeft ook nog aangevoerd dat de Bank in 2008 haar zorgplicht heeft geschonden door van Belanghebbende geen schriftelijke bevestiging te vragen van de mondelinge overeenkomst die partijen (in de visie van de Bank) hadden gesloten. Hoewel achteraf kan worden vastgesteld dat dit geschil mogelijk had kunnen worden voorkomen als de Bank om een bevestiging had gevraagd, betekent dat niet dat de Bank haar zorgplicht heeft geschonden door een dergelijke bevestiging niet te verlangen. 4.9       Belanghebbende heeft zich ook nog beroepen op het Franse consumentenrecht (op grond waarvan hij een bedenktijd van tien dagen had moeten krijgen) en op het niet voldoen aan de vereisten van het Europees Gestandaardiseerd Informatieblad. Belanghebbende heeft echter onvoldoende toegelicht waarom dit een rol zou moeten spelen.   4.10     De Commissie van Beroep komt dan ook tot de slotsom dat de door Belanghebbende naar voren gebrachte bezwaren tegen de uitspraak van de Geschillencommissie tevergeefs zijn opgeworpen en dat die uitspraak moet worden gehandhaafd. 5.        Beslissing
  12.  
  13. 4.7       De conclusie is dat de Commissie van Beroep van oordeel is dat partijen in 2008 hebben afgesproken dat de rente met ingang van 1 november 2008 gedurende tien jaar op 6,5% zou worden vastgezet. De vordering tot terugbetaling van te veel betaalde rente is dus
  14. 4.6       Dat Belanghebbende naar eigen zeggen in 2008 slechts een voorstel verwachtte en al die jaren (kennelijk) geen acht sloeg op deze overzichten en evenmin anderszins actie ondernam om de juistheid van de hoogte van de door hem betaalde rente te verifiëren en bij de Bank te reclameren, zijn omstandigheden die voor rekening van Belanghebbende moeten blijven. Van Belanghebbende mag immers worden verwacht dat hij zorgvuldig kennis neemt van de brieven van de Bank en de aan hem toegestuurde rekeningafschriften. Het feit dat de Bank ongeveer een jaar later een voorstel aan Belanghebbende heeft gestuurd, waarbij wél werd gevraagd om een handtekening, betekent nog niet dat Belanghebbende er (met terugwerkende kracht) redelijkerwijs van kon uitgaan dat er in 2008 geen overeen­stemming was over de tien jaar rentevast-periode tegen 6,5%. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de Bank in dat voorstel geen boete in rekening bracht, hoewel dit (in de visie van Belanghebbende) wel voor de hand lag omdat de actuele rente op dat moment lager lag dan de in rekening gebrachte rente van 6,5%. Anders dan Belanghebbende veronderstelt biedt deze omstandigheid (wat daar verder ook van zij) onvoldoende reden om ervan uit te gaan dat de Bank Belanghebbende niet aan de afspraak van 2008 zou willen houden.
  15. 4.5       De Commissie van Beroep overweegt over de hiervoor genoemde feitelijke grondslag als volgt. De Bank heeft gesteld dat zij met Belanghebbende telefonisch heeft afgesproken dat de rente gedurende tien jaar tegen 6,5% zou worden vastgezet. De Bank heeft die afspraak vervolgens bevestigd in de brief van 6 oktober 2008. Belanghebbende heeft bestreden dat hij een dergelijke mondelinge afspraak met de Bank heeft gemaakt en voert aan dat hij dacht dat het louter ging om een voorstel. Naar het oordeel van de Commissie van Beroep laat de brief van de Bank van 6 oktober 2008 aan duidelijkheid niets te wensen over. Zij behelst een korte mededeling die helder is en er valt geenszins een voorstel of een aanbod in te lezen dat slechts zou gelden bij uitdrukkelijke acceptatie door Belanghebbende. Daar komt bij dat Belanghebbende met ingang van november 2008 ook daadwerkelijk rente ad 6,5% is gaan betalen, zoals ook in de maandelijkse overzichten van de Bank is vermeld. Gezien de inhoud en strekking van die brief, en de uitvoering daarvan, mocht de Bank – die ervan uitging dat zij in de brief van 6 oktober 2008 enkel de reeds eerder gemaakte mondelinge afspraken had neergelegd – redelijkerwijs erop vertrouwen dat Belanghebbende instemde met de weergave van deze afspraak in de brief. De Bank mocht ervan uitgaan dat Belanghebbende, indien hij bezwaren had, met de Bank contact zou opnemen en zijn bezwaren kenbaar zou maken. De Commissie van Beroep neemt hierbij in aanmerking dat deze situatie meerdere jaren heeft voortgeduurd zonder dat Belanghebbende ooit aanleiding heeft gezien terzake bij de Bank bezwaar aan te tekenen.
    Deze houding valt bovendien niet te rijmen met de stellingen van Belanghebbende dat hij
    in de mening verkeerde dat nog steeds een éénjarig vast rentetarief gold en dat de Bank jaarlijks een nieuw rentevoorstel zou moeten doen.
  16. 4.1       De Commissie van Beroep stelt voorop dat ingevolge artikel 5.1 van het Reglement Commissie van Beroep financiële dienstverlening geen beroep openstaat tegen niet-bindende uitspraken van de Geschillencommissie.
  17. 4.        Beoordeling van het beroep

 

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissing van de Geschillencommissie.

Bekijk de volledige uitspraak