Mijn Kifid

Uitspraak 2018-353

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-353
(mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter, mr. E.C. Ruinaard en mr. S.W.A. Kelterman, leden en mr. L.P. Stapel, secretaris)

Klacht ontvangen op : 3 juli 2017
Ingediend door : Consument
Tegen : Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V., namens Non-Life Insurance N.V., gevestigd te Den Haag, verder te noemen Verzekeraar
Datum uitspraak : 6 juni 2018
Aard uitspraak : Niet-bindend advies

Samenvatting

Autoverzekering. Consument heeft zijn precontractuele mededelingsplicht geschonden bij het aangaan van zijn autoverzekering door de vraag naar zijn strafrechtelijk verleden onjuist te beantwoorden. Het argument van Consument dat de betreffende vraag onduidelijk is slaagt niet. De gestelde vraag is helder, duidelijk en niet voor meerdere lezingen vatbaar. De Commissie is van oordeel dat Consument zijn precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden met het opzet Verzekeraar te misleiden met als doel een verzekeringsovereenkomst met Verzekeraar tot stand te laten komen. Om die reden mocht Verzekeraar de schadeclaim van Consument afwijzen en mocht Verzekeraar de persoonsgegevens van Consument zowel intern als extern registreren.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken inclusief bijlagen:

• de klachtbrief van de gemachtigde van Consument;
• het verweerschrift van Verzekeraar;
• de repliek van de gemachtigde van Consument;
• de dupliek van Verzekeraar.

De Commissie bepaalt op grond van het bepaalde in artikel 38.3 juncto 38.4 van het Reglement Geschillencommissie financiële dienstverlening dat deze uitspraak in de vorm van een niet-bindend advies wordt gedaan.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 19 februari 2018 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft op 3 maart 2014 een autoverzekering bij Verzekeraar aangevraagd. Op het aanvraagformulier staat de volgende vraag:

“Bent u of is een andere belanghebbende bij deze verzekering in de laatste vijf jaar in aanraking geweest met de politie en/of justitie in verband met (verdenking van) het plegen van een misdrijf?”

Consument heeft deze vraag ontkennend beantwoord.

2.2 Consument is in 2006 door de politie opgepakt in verband met het bezit van een illegaal vuurwapen. Hij is in juli 2009 veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Deze twee maanden heeft Consument in 2010 uitgezeten.

2.3 Op 24 april 2014 is de auto van Consument gestolen. De partner van Consument heeft hiervan diezelfde dag aangifte gedaan bij de politie. Tevens heeft Consument een claim bij Verzekeraar ingediend.

2.4 Na de schademelding is een onderzoeksbureau ingeschakeld om de toedracht van de schade te onderzoeken. De onderzoeker heeft zijn bevindingen in een rapport van 15 oktober 2014 gerapporteerd. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat Consument onder meer het volgende heeft verklaard:

“Ik [voornaam Consument] ben niet met politie / justitie in aanraking geweest voor een verkeers-, gewelds-, of vermogensmisdrijf”

2.5 Op 26 februari 2015 heeft Verzekeraar Consument een brief gezonden, waarin onder andere het volgende staat:

“Wij hebben (…) onderzoek gedaan. De uitkomsten van dit onderzoek zijn op dit moment niet relevant, omdat wij hebben ontdekt dat u mogelijk niet heeft voldaan aan uw mededelingsplicht. (…)

Uit de door ons ontvangen informatie bleek dat u in 2006 met politie/justitie in aanraking bent geweest voor verboden wapenbezit. Er ligt een arrest van juli 2009 waarin u veroordeeld bent tot
2 maanden gevangenisstraf.

Uw verklaring aan het onderzoeksbureau over uw strafrechtelijk verleden
De onderzoeker van het onderzoeksbureau EMN Forensic heeft bij u en uw partner naar het strafrechtelijk verleden geïnformeerd. U en uw partner verklaarden op 10 september 2014 het volgende:

“Ik [voornaam Consument] ben niet met politie / justitie in aanraking geweest voor een verkeers-, gewelds-, of vermogensmisdrijf Ik [voornaam partner van Consument] ben wel met de politie in aanraking geweest. Dit had te maken met een parkeerconflict in 2012. Dit speelde in Nijmegen. De politie kwam daaraan te pas het speelt nog.”

Onze voorlopige conclusie
Gelet op de wijze waarop de vraag wordt beantwoord, is de vraag goed door u begrepen, zodat hier geen misverstand over kan bestaan. Desondanks geeft u voor de tweede keer een onjuist antwoord op de gestelde vraag over uw strafrechtelijk verleden. De rechtsgang, de veroordeling en het verblijf in detentie van twee maanden in 2009 kunnen u niet ontschoten zijn. Zeker niet nu een parkeer¬conflict wel wordt aangehaald. Wanneer de feiten juist zijn, dan kunnen we niet anders dan concluderen dat u ons bij de aanvraag en tijdens het gesprek met de onderzoeker opzettelijk heeft misleid.”

Verzekeraar heeft Consument onder verwijzing naar de artikelen 7:928 t/m 7:930 Burgerlijk Wetboek (verder: BW) met betrekking tot de mededelingsplicht van de verzekeringnemer bij het sluiten van de verzekering meegedeeld dat wanneer de verzekering bij kennis van de ware stand van zaken niet zou zijn gesloten de overeenkomst met dadelijke ingang zou worden opgezegd en Consument geen recht heeft op enige vergoeding van schade. Consument is in de gelegenheid gesteld om vóór 1 mei 2015 een overzicht te verstrekken van zijn strafzaken uit het verleden.

2.6 De gemachtigde van Consument heeft daarop per e-mail van 1 juni 2015 gereageerd met een verzoek de geleden schade alsnog te vergoeden.

2.7 Verzekeraar heeft Consument bij brief van 25 juli 2016 zijn definitieve standpunt kenbaar gemaakt:

“Wat zijn de gevolgen voor u?
– Geen schade-uitkering
U ontvangt geen schade-uitkering omdat u ons niet de waarheid heeft verteld in de verzekerings-aanvraag. Als u ons wel de waarheid had verteld, dan hadden wij geen verzekeringsovereenkomst met u gesloten.

– Opzeggen verzekeringsovereenkomst
Wij kunnen de verzekeringsovereenkomst per direct beëindigen omdat wij deze verzekering niet zouden hebben gesloten als u de vragen eerlijk had beantwoord. U beëindigde de verzekerings-overeenkomst al per 3 maart 2015.

Uw naam komt in verschillende registers.
(…) hebben uw (persoons)gegevens opgenomen in de gebeurtenissenadministratie en het incidenten¬¬register van Nationale-Nederlanden. (…) Het bovengenoemde gedrag kan een bedreiging vormen voor financiële instellingen. Daarom hebben wij uw (persoons)gegevens opgenomen in het Extern Verwijzingsregister.”

2.8 Uit het door Verzekeraar ingediende verweer in de procedure bij Kifid blijkt dat de persoons¬gegevens van Consument met ingang van 25 juli 2016 voor een periode van acht jaar zijn opgenomen in de gebeurtenissenadministratie en het daaraan gekoppelde Intern Verwijzingsregister (hierna: IVR) en voor een periode van vier jaar in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR).

2.9 In het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: het Protocol) van 23 oktober 2013 is – voor zover relevant – het volgende bepaald.

“2. Begripsbepalingen
In dit protocol wordt verstaan onder:

Incident: een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.

3.1 Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister
3.1.1 Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident.
(…)
3.1.2 Aan het Incidentenregister is een Extern Verwijzingsregister gekoppeld.
(…)

4 Incidentenregister
4.1 Doel Incidentenregister
4.1.1 Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het Incidentenregister te hanteren:

“Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het onder-steunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
– op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
– op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uit-maakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
– op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.”

5 Extern Verwijzingsregister
(…)
5.2 Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1 De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.”

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dat zijn schade wordt uitgekeerd, dat hij wordt geschrapt uit de registers waarin zijn gegevens in verband met deze claim zijn opgenomen en dat Verzekeraar de kosten van de klachtprocedure vergoedt.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. Verzekeraar is op basis van de autoverzekering gehouden de claim van Consument te honoreren en hij heeft geen recht de gegevens van Consument in een register op te nemen. Consument voert ter onderbouwing van zijn stelling de volgende argumenten aan.
• Consument vatte de vraag ‘Bent u of is een andere belanghebbende bij deze verzekering in de laatste vijf jaar in aanraking geweest met de politie en/of justitie in verband met (verdenking van) het plegen van een misdrijf?’ zo op dat Verzekeraar vroeg wanneer hij in aanraking met politie of justitie is gekomen. Dit was in 2006. Consument heeft deze vraag dan ook juist beantwoord. Voor zover Verzekeraar iets anders bedoelde te vragen, heeft hij een vraag gesteld in voor misverstand vatbare termen en dient dat voor zijn eigen rekening te blijven.
• Verzekeraar heeft niet willen vragen naar een misdrijf in verband met verboden wapen-bezit, maar naar verkeers-, gewelds- of vermogensmisdrijven. De diefstal van de auto van Consument staat bovendien niet in verband met het justitiële contact van Consument in 2006. Het is onaannemelijk dat Verzekeraar de verzekeringsaanvraag van Consument zou weigeren indien hij had geweten van het verboden vuurwapenbezit van Consument.

Verweer Verzekeraar
3.3 Verzekeraar heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
Schending mededelingsplicht
• Consument heeft de mededelingsplicht van artikel 7:928 lid 5 BW geschonden. De aan Consument gestelde vraag ‘Bent u of is een andere belanghebbende bij deze verzekering in de laatste vijf jaar in aanraking geweest met de politie en/of justitie in verband met (verdenking van) het plegen van een misdrijf?’ is een zeer ruim opgestelde vraag en niet voor misverstand vatbaar. De zinsnede ‘in aanraking komen met’ moet volgens Wiktionary en Van Dale worden uitgelegd als ‘te maken hebben met’, ‘omgang’ of ‘contact’.

Het is evident dat Consument tijdens zijn rechtszaak en zijn detentie van enkele maanden in 2009 zowel in aanraking is geweest met politie als met justitie. Onder justitie valt ook de rechterlijke macht. Bovendien heeft Consument ook naar de onderzoekers toe geen open kaart gespeeld ten aanzien van zijn strafrechtelijke verleden.
• Verzekeraar zou bij de juiste stand van zaken deze verzekeringsovereenkomst niet hebben gesloten met Consument en heeft daarom het recht de verzekering op te zeggen.
Registratie
• Er bestaat meer dan een redelijk vermoeden dat Consument zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog teneinde Verzekeraar te bewegen tot het doen van een uitkering waarop hij geen recht heeft. Verzekeraar heeft er dan ook belang bij om de persoonsgegevens van Consument te registreren. Mede gelet op het onrechtmatige karakter van de handelingen van Consument, prevaleert het belang van opname van zijn persoonsgegevens boven het belang van Consument voor de mogelijke nadelige gevolgen van de registratie gespaard te blijven. De duur van de registratie in het EVR van vier jaren is gezien de aard van de fraude proportioneel.

4. Beoordeling

Precontractuele mededelingsplicht
4.1 Verzekeraar stelt zich op het standpunt dat Consument zijn mededelingsplicht bij de aanvraag van zijn verzekering niet is nagekomen. Verzekeraar stelt dat Consument voor-afgaand aan het afsluiten van de verzekering bewust een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over zijn strafrechtelijk verleden met het opzet Verzekeraar te misleiden teneinde een verzekeringsovereenkomst tot stand te doen komen. Hij baseert dit op het feit dat Consument de vraag ‘Bent u of is een andere belanghebbende bij deze verzekering in de laatste vijf jaar in aanraking geweest met de politie en/of justitie in verband met (verdenking van) het plegen van een misdrijf’ op 3 maart 2014 ontkennend heeft beantwoord.

4.2 Aan de orde is daarmee de vraag of Consument zijn precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden met het opzet Verzekeraar te misleiden.

4.3 Ingevolge artikel 7:928 lid 1 BW is de verzekeringnemer verplicht om vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, onder welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten hiervan afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen. Wanneer de verzekeringnemer de vragenlijst opzettelijk onjuist heeft ingevuld, is de verzekeraar op grond van artikel 7:930 lid 5 BW niet gehouden tot uitkering over te gaan.

4.4 De Commissie dient de vraag te beantwoorden of Consument bij het sluiten van de verzekering de vraag naar zijn strafrechtelijk verleden juist heeft beantwoord. Meer specifiek gaat het om de vraag of Consument de vraag of hij of een andere belanghebbende bij de verzekering in de laatste vijf jaar in aanraking is geweest met de politie en/of justitie in verband met (verdenking van) het plegen van een misdrijf terecht met ‘Nee’ heeft beantwoord.

Niet ter discussie staat dat Consument binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomst, te weten in 2010, een gevangenisstraf heeft uitgezeten. Consument heeft aangevoerd dat de vraag naar het strafrechtelijk verleden onduidelijk is. Hij dacht dat deze vraag enkel betrekking had op het eerste contact tussen Consument en politie of justitie, welk contact plaats had in 2006.

De Commissie is van oordeel dat Consument ten onrechte de vraag naar zijn strafrechtelijk verleden met ‘Nee’ heeft beantwoord. De vraag naar het strafrechtelijk verleden is naar het oordeel van de Commissie helder, duidelijk en niet voor meerdere lezingen vatbaar. Consument is ook in de periode na 2006, tot en met het uitzitten van zijn gevangenisstraf in 2010, met politie en/of justitie in aanraking geweest. De stelling van Consument dat de zinsnede ‘in aanraking komen’ uitsluitend ziet op het eerste contact tussen Consument en politie of justitie in 2006 volgt de Commissie gelet op het voorgaande dan ook niet.

Opzet tot misleiding
4.5 Vervolgens dient de Commissie de vraag te beantwoorden of Verzekeraar de schadeclaim van Consument mocht afwijzen op grond van artikel 7:930 lid 5 BW. Dit artikel bepaalt dat Verzekeraar geen uitkering verschuldigd is wanneer de verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet om verzekeraar te misleiden. Verzekeraar stelt zich op het standpunt dat hiervan bij het onjuist beantwoorden van de vraag naar het strafrechtelijk verleden, sprake was.

4.6 De Commissie is van oordeel dat de feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van opzet tot misleiding. Hierbij neemt de Commissie in overweging dat de verzekering tot stand is gekomen op de grondslag van een door Consument ingevulde vragen¬lijst en dat Verzekeraar gebruik heeft gemaakt van een eenduidige en scherpomlijnde vraagstelling. De bewoordingen van de vraag die door Consument onjuist is beantwoord laten naar het oordeel van de Commissie – zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.4 is overwogen – geen ruimte voor zijn stelling dat de vraag onduidelijk is.

4.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Consument zijn precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen met het opzet Verzekeraar te misleiden en dat Verzekeraar op grond van artikel 7:930 lid 5 BW geen uitkering onder de verzekering verschuldigd is.

Registratie EVR en Incidentregister
4.8 Verzekeraar is verplicht bij de verwerking van persoonsgegevens in het EVR te handelen conform het Protocol.

Verzekeraar heeft de persoonsgegevens van Consument geregistreerd in het Incidentenregister en in het EVR. Opname van persoonsgegevens in deze registers, en met name de registratie in het EVR, kan voor de betrokkene verstrekkende consequenties hebben. Alle deelnemende financiële instellingen kunnen immers door toetsing in het EVR vaststellen dat sprake is van opname in het Incidentenregister van (een) andere deel-nemer(s). Het gevolg hiervan kan zijn dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het EVR is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun (financiële) diensten aan de betrokkene zullen weigeren. Tegen deze achtergrond is het Commissie van oordeel dat hoge eisen moeten worden gesteld aan de grond(en) van Verzekeraar voor opname van de persoonsgegevens van Consument in de genoemde registers. Zie o.a. Hof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:494, rechtsoverweging 4.3 en uitspraak GC Kifid 2017-717 onder 4.2.

Opname van persoonsgegevens in het Incidentenregister en het EVR kan slechts geschieden indien zij in overeenstemming is met de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) en het Protocol. Blijkens de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van de Wbp is daarbij gedacht aan gegevens in verband met strafbaar of hinderlijk gedrag, die tot gevoelige gegevens behoren omdat de betrokkene in verband wordt gebracht met strafrechtelijk verwijtbaar gedrag. Artikel 5.2.1 onder a en b van het Protocol bepaalt onder welke voor-waarden persoonsgegevens mogen worden opgenomen in het EVR. Het moet gaan om gedragingen van de betrokkene die een bedreiging vormden, vormen of kunnen vormen voor de (financiële) belangen van een financiële instelling, alsmede voor de continuïteit en integriteit van de financiële sector. De strafrechtelijke aard van de te verwerken gegevens brengt mee dat deze gegevens in voldoende mate moeten vaststaan. Het moet gaan om zodanig concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kunnen dragen. Een strafrechtelijke veroordeling is niet vereist, maar anderzijds is de enkele verdenking van betrokkenheid bij een strafbaar feit in de zin van een vermoeden van schuld, zoals dat kan blijken uit een aangifte, niet voldoende. Als maatstaf heeft te gelden of de vast-gestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld op-leveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan. Zie rechtsoverweging 4.4. van HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009: BH4720.

4.9 De Commissie heeft in rechtsoverweging 4.7 overwogen dat Consument zijn pre-contractuele mededelingsplicht heeft geschonden met het opzet om Verzekeraar te mis-leiden zodat Verzekeraar met hem een verzekeringsovereenkomst zou aangaan. Daarmee is aan de vereisten voor registratie in het EVR genoemd in art. 5.2.1 onder a en b van het Protocol voldaan. Overeenkomstig artikel 8 onder f van de Wbp en artikel 5.2.1 sub c van het Protocol, dient te worden beoordeeld of op grond van een en ander opneming in het Incidentenregister en het EVR gerechtvaardigd was en voor welke duur. Verzekeraar dient bij deze proportionaliteitsafweging de belangen van de betrokkene mee te wegen. Vgl. uitspraak GC Kifid 5 juli 2016, 2016-302, onder 4.9. De betrokkene die verwijdering van een registratie wenst, zal moeten onderbouwen op grond waarvan hij disproportioneel wordt geraakt in zijn belangen en waarom zijn belang prevaleert boven dat van Verzekeraar c.q. de financiële sector.

4.10 Verzekeraar heeft aangevoerd dat het belang van de financiële sector bij registratie zwaarder weegt dan het belang van Consument bij het niet-registreren van zijn persoonsgegevens. Verzekeraar heeft dat onderbouwd als volgt. Nu uit het onderzoek volgde dat er sprake was van onrechtmatige/strafbare gedragingen, althans dat daarvoor een voldoende zware verdenking bestaat die een bedreiging vormt voor financiële instellingen, was opname in het EVR voor een duur van vier jaar gerechtvaardigd, temeer nu Consument in het interview met de onderzoeker niets heeft gemeld over zijn strafrechtelijke verleden. De Commissie is van oordeel dat gelet op deze door Verzekeraar aangegeven omstandigheden, de registratie en de duur niet disproportioneel zijn. Omstandigheden die een verkorting van de duur van de registratie zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken.

4.11 Gelet op het bovenstaande dient ook de Incidentenregistratie voor een periode van vier jaar te worden gehandhaafd. Het EVR is gekoppeld aan het Incidentenregister (artikel 5.1.1 van het Protocol). Dit brengt mee dat zolang registratie in het EVR terecht en proportioneel is, de gegevens ook in het Incidentenregister mogen blijven staan. Nu beide registraties van gelijke duur zijn, leidt dit tot de conclusie dat Verzekeraar de registratie in het Incidentenregister voor de duur van vier jaar mag continueren.

Registratie Gebeurtenissenadministratie en IVR
4.12 Consument heeft voorts doorhaling van registratie van zijn gegevens in het IVR gevorderd. Het IVR is gekoppeld aan de Gebeurtenissenregistratie. Deze registers vormen het interne waarschuwingssysteem van Verzekeraar en de groep financiële ondernemingen waar Verzekeraar deel van uitmaakt. De Gebeurtenissenadministratie is een register van (persoons)gegevens, die daarin zijn verwerkt omdat zij van belang zijn voor de veiligheid en integriteit van de financiële instelling en om die reden speciale aandacht behoeven (artikel 2, aanhef en sub k GVPFI).
De Gebeurtenissenadministratie wordt beheerd en is in te zien door de Afdeling Veiligheidszaken. In het IVR kunnen de verwijzingsgegevens van de betrokkene worden op-genomen zodat de eigen organisatie opmerkzaam wordt gemaakt op de persoon die was betrokken bij een ‘gebeurtenis’. Op deze registers is de GVPFI van toepassing en opname in deze registers is toestaan indien aan de vereisten die de GVPFI daarvoor stelt, is voldaan.

4.13 Ingevolge artikel 4.1 GVPFI worden persoonsgegevens in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerkt. Van een zorgvuldige gegevensverwerking is sprake als de desbetreffende gegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verwerkt. Dit vereiste is nader uitgewerkt in artikel 4.3 en artikel 5 GVPFI. Ingevolge artikel 5.5.1 GVPFI kunnen, ten behoeve van de veiligheid en integriteit van de financiële sector, persoonsgegevens die betrekking hebben op (onder meer) gebeurtenissen die de zorg en aandacht behoeven van de financiële instelling, worden opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie.

4.14 De Commissie heeft hiervoor onder 4.10 en 4.11 overwogen dat de feiten in onderlinge samenhang een registratie in het Incidentenregister en EVR rechtvaardigen. De daar genoemde omstandigheden brengen met zich dat van een gebeurtenis in de zin van artikel 5.5.1. GVPFI sprake is. Dit betekent dat Verzekeraar de gegevens ook heeft mogen opnemen in de Gebeurtenissenadministratie en het daaraan gekoppelde IVR.

4.15 Op grond van artikel 4.3 sub f GVPFI dient de registratie in het IVR proportioneel te zijn. Dit houdt in dat het belang van de financiële sector bij registratie moet worden afgewogen tegen de nadelige gevolgen voor de betrokken consument.

4.16 De duur van deze registratie van acht jaar acht de Commissie niet buitenproportioneel. De Commissie neemt daarbij in aanmerking dat de gevolgen van vermelding in het IVR beperkt zijn, omdat zij uitsluitend werkt binnen de organisatie van de desbetreffende financiële instelling en deze Consument niet belet een relatie aan te gaan met andere financiële instellingen. De vordering tot doorhaling van de registratie in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR dient derhalve eveneens te worden afgewezen.

4.17 Alles overwegende is de Commissie van oordeel dat Consument niet heeft voldaan aan de op hem rustende precontractuele mededelingsplicht door opzettelijk onjuiste informatie te verstrekken teneinde een verzekeringsovereenkomst met Verzekeraar tot stand te doen komen. Om die reden was Verzekeraar niet gehouden tot uitkering over te gaan. Voorts mocht Verzekeraar overgaan tot het registreren van de persoonsgegevens van Consument in het EVR en het Incidentenregister, en in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR. De vordering van Consument wordt afgewezen.

5 Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak