Mijn Kifid

Uitspraak 2018-357 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-357

(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. A.C. de Bie, secretaris)

 

Klacht ontvangen op        : 3 november 2016

Ingediend door               : Consument

Tegen                            : Aegon Bank N.V., gevestigd te ‘s-Gravenhage, verder te noemen: ‘de Bank’

Datum uitspraak             : 11 juni 2018

Aard uitspraak                : Bindend advies

 

Samenvatting

 

De Commissie is van oordeel dat de klacht niet-behandelbaar is, omdat deze te laat is ingediend.

 

  • Procesverloop

     

 

  1. De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
  • het door Consument ingediende klachtformulier;
  • het verweerschrift van de Bank;
  • de repliek; en
  • de dupliek.
  • Op 11 januari 2018 heeft een bemiddelingszitting plaatsgevonden, waarbij Consument en de Bank aanwezig waren. Partijen zijn niet gekomen tot een oplossing van de onderhavige klacht. Na de bemiddelingszitting hebben de Commissie en behandelend secretaris die zitting hielden zich verschoond en is de procedure vervolgd.
  • De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.
  • Feiten

     

    1. Consument heeft met de Bank een effectenleaseovereenkomst (genaamd SprintPlan) af­gesloten met een looptijd van 1 februari 2001 tot en met 31 januari 2006. De maandelijkse rentevergoeding bedroeg € 226,89, op basis waarvan een bedrag van € 34.033,52 is belegd in het Aegon Garantiefonds.
    2. Op 31 januari 2006 is de effectenleaseovereenkomst geëindigd en de totale waarde van het Aegon Garantiefonds was op dat moment lager dan op de ingangsdatum. Consument heeft daarom geen uitkering ontvangen.
    3. Op 5 maart 2007 heeft Consument de Bank bericht dat de in het kader van de effectenlease­overeenkomst betaalde inleg onder protest heeft plaatsgevonden. De Bank heeft bij brief van 25 mei 2007 op die brief gereageerd.
    4. Op 5 juni 2012 heeft Consument opnieuw de Bank bericht dat de in het kader van de effectenleaseovereenkomst betaalde inleg onder protest heeft plaatsgevonden. De Bank heeft hier bij brief van 13 juni 2012 op gereageerd.
    5. Op 2 november 2016 heeft Consument de onderhavige klacht bij Kifid ingediend.

 

    1. De Commissie gaat uit van de volgende feiten.
  • Vordering, klacht en verweerVordering Consument
    1. Consument vordert € 27.800. Dit bedrag bestaat uit de volgende drie onderdelen:

 

  1. Inleg ad € 13.613;
  2. Wettelijke rente over inleg vanaf aanvang en per betalingstermijn; en
  3. Rechtsbijstandkosten ad € 5.000.Grondslagen en argumenten daarvoor
    1. Deze vordering steunt op de schending van de bijzondere zorgplicht van de Bank. Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.
  • De effectenleaseovereenkomst is tot stand gekomen met tussenkomst van een cliënten­remisier die Consument beleggingsadvies heeft gegeven, zonder dat deze daarvoor de juiste vergunning had, terwijl de Bank hiervan op de hoogte was of kon zijn. Alle door consumenten geleden schade komt derhalve voor vergoeding in aanmerking. Zie Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015.
  • De effectenleaseovereenkomst legde een onaanvaardbare zware financiële last op Consument, waardoor voor vergoeding in aanmerking komt tweederde deel van de schade, die bestaat uit de betaalde inleg. Zie Hof Amsterdam 1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4978, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4982 en ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4983.Verweer van de Bank
      1. De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.
  • Beoordeling Behandelbaarheid
    1. De Bank heeft gesteld dat de klacht van Consument niet-ontvankelijk is op grond van artikel 15 van het op dat moment, de Commissie begrijpt dat de Bank hiermee bedoelt 2012, geldende Reglement Ombudsman en Geschillencommissie Financiële Dienstverlening
      (tot 1 oktober 2014), omdat Consument zijn klacht niet binnen een redelijke termijn aan het Klachteninstituut heeft voorgelegd. Alvorens de Commissie tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan komen, dient derhalve allereerst te worden beslist op het door de Bank gevoerde verweer omtrent de ontvankelijkheid van de klacht van Consument.
    2. Consument heeft op 5 maart 2007 en 5 juni 2012 bij brief kenbaar gemaakt dat de in het kader van de effectenleaseovereenkomst betaalde inleg onder protest heeft plaatsgevonden, waarop de Bank heeft gereageerd. Op de brief van de Bank heeft Consument niet meer gereageerd. Dit niet reageren komt voor rekening en risico van Consument. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 15.2 van het Reglement is dus in ieder geval gaan lopen vanaf 2012. Nu Consument pas in 2016 voor het eerst bij Kifid heeft geklaagd, is de Commissie van oordeel dat daarmee de redelijke termijn als bedoeld in artikel 15.2 is overschreden. Daarbij is van belang dat het hier toepasselijke Reglement uitgaat van een termijn van één jaar. Er is dus sprake van een forse termijnoverschrijding. Er is niet van voldoende gewichtige omstandigheden gebleken, die deze forse termijnoverschrijding zouden kunnen recht­vaardigen. Sterker, Consument heeft bij repliek in zijn geheel niet gereageerd op de stelling van de Bank dat sprake is van een termijnoverschrijding.
    3. De Commissie merkt nog op dat ook op basis van het op het moment van indienen van de onderhavige klacht (3 november 2016) van toepassing zijnde Reglement Ombudsman en Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (geldig tot april 2017) tot eenzelfde conclusie zou zijn gekomen, omdat de (strekking van) op basis van de in dat Reglement staande artikelen inzake de termijn van indiening (art 12.1 t/m 12.3) overeenkomen met artikel 15.1 en 15.2 van het in punt 4.1 en 4.2 bedoelde Reglement.Conclusie
    4. Een en ander leidt tot de conclusie dat de klacht niet behandelbaar is.

 

  • BeslissingDe Commissie stelt vast dat Kifid de klacht niet kan behandelen.In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

 

  1.  
Bekijk de volledige uitspraak