Mijn Kifid

Uitspraak 2018-476 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-476
(mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. D.B. Holthinrichs, secretaris)

 

Klacht ontvangen op        : 3 november 2017

Ingediend door               : Consument

Tegen                           : ARAG SE, gevestigd te Leusden, verder te noemen Rechtsbijstanduitvoerder

Datum uitspraak             : 1 augustus 2018

Aard uitspraak                : Bindend advies

 

Samenvatting

 

Consument vordert vergoeding van advocaatkosten in verband met een civiele procedure. Voor ingang van de verzekering is Consument overgestapt van lokale politieke partij. De Fractievoorzitter van haar voormalige partij heeft namens de fractie in een brief zich op aangezette toon uitgelaten over het functioneren van Consument. Eveneens voor ingangsdatum van de verzekering heeft een ander partijlid van de voormalige partij zich in een interview uitgesproken over de Fractievoorzitter, waarbij Consument door de journalisten als bron is gebruikt. Tijdens de looptijd van de verzekering start de Fractievoorzitter een civiele procedure wegens smaad en laster. Consument stelt in de procedure een tegenvordering in, eveneens op grond van smaad en laster. De rechtbank wijst de respectievelijke vorderingen af. De Commissie oordeelt dat beide conflicten (de vorderingen) zijn gebaseerd op gebeurtenissen voor ingang van de verzekering. De vordering wordt afgewezen.

  • Procesverloop

 

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken met bijlagen:

 

  • het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier;
  • het verweerschrift van Rechtsbijstanduitvoerder;
  • de repliek van Consument;
  • de dupliek van Rechtsbijstanduitvoerder.

 

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

 

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

 

  • Feiten

 

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

 

    1. Consument heeft op 1 maart 2015 een rechtsbijstandverzekering (hierna: ‘Verzekering’) gesloten bij Noordhollandsche van 1816, waarvan de rechtsbijstand is overgedragen aan Rechtsbijstanduitvoerder. Op de Verzekering zijn van toepassing de voorwaarden ARAG Flexpolis juli 2015 (hierna: ‘Verzekeringsvoorwaarden’) waarin, voor zover relevant, is bepaald:

 

9. Aan welke eisen moet het conflict altijd voldoen voordat u

juridische hulp krijgt?

U krijgt juridische hulp als u die nodig heeft bij een conflict. En als dat een conflict is

waarvoor u bij ons verzekerd bent. We hebben een paar eisen voordat we u helpen:

(…)

— Er is altijd een moment waarop een conflict ontstaat. Maar daarvóór gebeuren er

dingen die leiden tot een conflict. Dat zijn de gebeurtenissen. De eerste van die

gebeurtenissen zien we als de oorzaak van het conflict. Onze eis is dat u deze

verzekering of het extra onderdeel al had afgesloten en dat daarna pas die eerste

gebeurtenis plaatsvond.

— De eerste gebeurtenis én het conflict moeten na het begin van de verzekering

plaatsvinden. En vóór de einddatum. Alleen dan krijgt u juridische hulp.”

 

    1. Consument is actief in de lokale politiek. Omstreeks 29 september 2014 heeft zij besloten om uit de lokale politieke partij (Partij A) te stappen, waarvan zij op dat moment lid was. Zij is overgestapt naar een andere lokale politie partij (Partij B). Op 30 september 2014 is namens de fractie en het bestuur van partij A door onder meer de fractievoorzitter (hierna: ‘Fractievoorzitter’) van de partij een open brief gestuurd. Voor zover relevant luidt deze brief:

 

“Aan:

– de leden van de gemeenteraad van [Plaatsnaam 1],

– het college van Burgemeester en Wethouders,

– de burgers van [Plaatsnaam 1].

 

Betreft: [Partij A] reactie op overstap raadslid [Consument]

 

Geachte lezer,

 

In deze open brief geeft de fractie van [Partij A] haar reactie op de recente

ontwikkeling van maandag 29 september jl. dat [Consument] heeft besloten over te stappen naar de fractie van [Partij B].

 

Allereerst moet ons van het hart dat wij buitengewoon onprettig verrast, maar ook   teleurgesteld zijn in de beslissing van [Consument].

Het is pas vanaf gisterenavond dat de [Partij A] op de hoogte werd gesteld van de op handen zijnde ontwikkeling en de mate van in kennisstelling heeft zich nochtans beperkt tot een drie zinnen lange brief waarin [Consument], naast de transitie, rept over wantrouwen, tegenwerking en het niet tot uiting kunnen laten komen van haar idealen.

(…)

Ondanks de inspanningen van de fractie heeft zij gedurende de afgelopen 7 maanden weinig vooruitgang bij [Consument] geconstateerd. [Consument] is gebleken een uitstekend veldwerker te zijn, maar ontbeert, naar mening van de fractie, nog steeds de competenties om de functie van gemeenteraadslid in [Plaatsnaam 1] – de [X] stad in Nederland – naar voldoening te kunnen vervullen.

 

“De lat hoeft niet op 8 meter te liggen, 2 meter mag ook, maar de [Partij A] en het [Partij A] bestuur weigeren – ook voor [Consument] – om de lat op de grond te leggen “.”

 

    1. Op 15 november 2014 verscheen een artikel in de lokale krant over het uittreden van een ander partijlid uit [Partij A]. Het artikel gaat in op de verhouding tussen dit lid (hierna: ‘Lid’) en de Fractievoorzitter. Voor zover relevant staat in het krantenartikel vermeld:

 

“Maar ik [het Lid, Commissie] kon het niet meer opbrengen. [Fractievoorzitter] gedroeg zich de maanden ervoor steeds vreemder. Hij las geen stukken meer en hij liet zomaar verstek gaan bij vergaderingen. Ook weigerde hij de rest van de partij inzage te geven in de campagne bestedingen. [Fractievoorzitter] beheert als penningmeester de rekeningen. Hij is ook de enige met een betaalpas van [Partij A]. Hij ging zwaar over het verkiezingsbudget van 8000 euro heen, maar niemand die hem kon stoppen.

(…)

Er was al meer gebeurd. Omdat er in eerste instantie geen vrouwen stonden op onze kieslijst, begon ik in november met de actie Partij zoekt Vrouw. [Fractievoorzitter] droeg een kandidate voor die met haar kwaliteiten zo de gemeenteraad in kon. Ik kreeg haar echter maar niet over de streep getrokken. Wat bleek: [Fractievoorzitter] had zich in een café aan haar opgedrongen. Ze zag er daarom uiteindelijk vanaf. Ik vond dit vreselijk.

(…)

Wanneer [Consument, die 200 euro van haar raadsvergoedingen moet storten in de fractiekas, bij Fractievoorzitter] blijft hameren op inzage in de campagnebestedingen, wordt de sfeer grimmiger.

(…)

Tekenend zijn volgens [het Lid] ook de enveloppen met krantenknipsels die sinds haar overstap naar de fractie van [Partij B] bij [Consument] en haar omgeving in de bus vallen.

“[Fractievoorzitter] weet van geen ophouden. De man van [Consument] kreeg nota bene op zijn verjaardag een brief met negatieve typeringen over zijn vrouw. Als [Fractievoorzitter] niet kan winnen, dan grijpt hij naar intimidatie.”

    1. Consument is door de journalisten die dit artikel hebben geschreven als bron gebruikt.

 

    1. Op 3 juli 2015 deed Fractievoorzitter aangifte tegen Consument vanwege haar medewerking aan het artikel. Daarna heeft Fractievoorzitter het Lid en Consument voor de civiele rechter gedaagd en schadevergoeding gevorderd op grond van smaad en laster. Consument heeft in deze gerechtelijke procedure een tegenvordering ingesteld, eveneens op grond van smaad en laster. Bij vonnis van 19 april 2017 heeft de rechtbank einduitspraak gedaan en beide partijen in hun vorderingen in het ongelijk gesteld. Daartoe wordt wat betreft de beoordeling van de rechtbank onder meer overwogen:

 

Ten aanzien van de vordering van Fractievoorzitter

4.5 [Fractievoorzitter] stelt dat hij door de uitlatingen in het artikel [het krantenartikel van 15 november 2015] in een kwaad daglicht is gesteld, waardoor zijn eer en goede naam zijn aangetast. (…)”

(…)

Volgens [Fractievoorzitter] moet [het Lid] de informatie van [Consument] hebben gehoord (hear say). De journalisten hebben haar namelijk thuis bezocht om het verhaal van [het Lid) te verifiëren. [Consument] heeft dus meegewerkt aan het artikel en daarin ligt het verwijt dat hij haar maakt.

 

4.21. [Consument] voert aan dat [Fractievoorzitter] niet duidelijk maakt welke informatie zij aan [het Lid] heeft gegeven en waarom dit onrechtmatig is. Als zij al informatie aan [het Lid] heeft gegeven, dan valt dit onder haar recht op vrije meningsuiting. Omdat [Fractievoorzitter] geen nadelige gevolgen ondervindt van de onder punt D en E genoemde informatie, althans niet heeft gesteld welke dat dan zijn, geldt – zo begrijpt de kantonrechter – haar recht op vrije meningsuiting zwaarder. Dat geldt temeer omdat zij nooit informatie met [het Lid] heeft gedeeld met het doel dat deze in een interview zou worden gepubliceerd.

 

4.22 Vaststaat dat het interview in AD/[Plaatsnaam 1] Courant niet door [Consument] is gegeven. De journalisten hebben met [het Lid] gesproken en zijn daarna bij [Consument] op bezoek geweest om het verhaal van [het Lid] te verifiëren. [Naam journalist 1], een van de journalisten, heeft daarover als volgt verklaard:

 

“Na het interview heb ik daarover contact gehad met [Consument]. Dat contact was een gesprek bij haar thuis van ongeveer anderhalf uur waaraan mijn collega [Naam journalist 2] ook deelname. Het gesprek vond plaats om de uitlatingen van [het Lid] te verifiëren.

(…)

Het staat mij niet bij dat wij aan [Consument] inzage in, dan wel een samenvatting van het te publiceren interview hebben gegeven.

 

Ten aanzien van de onderwerpen betreffende de uitlatingen van [het Lid] die wij met [Consument] besproken hebben, herinner ik mij dat zij een deel van die uitlatingen kon bevestigen.

Ik kan mij niet voorstellen dat de tekst van het artikel zoals dat uiteindelijk is gepubliceerd, voorafgaand aan de publicatie aan [Consument] ter goedkeuring is voorgelegd. Dat is bij ons niet gebruikelijk.”

(…)

In het artikel staat onder meer dat [Consument] de lezing van [het Lid] volledig bevestigt. Daarmee hebben wij bedoeld aan te geven de lezing betreffende de feiten voor zover wij die met [Consument] hebben besproken. Daaronder vallen dus niet de persoonlijke grieven van de [het Lid] jegens [Fractievoorzitter].”

 

[Naam journalist 2], de andere journalist, heeft verklaard:

“In de derde kolom onderaan van het artikel schrijven wij dat [Consument] de lezing van [het Lid] volledig bevestigt. Daarmee hebben wij bedoeld dat [Consument] de lezing van [het Lid] bevestigd heeft daar waar [het Lid] heeft verklaard over de frictie tussen [Fractievoorzitter] en [Consument]. De persoonlijke aantijgingen van [het Lid] aan het adres van [Fractievoorzitter] zijn met [Consument] niet besproken.

 

Ten aanzien van de vordering van Consument

“4.27 [Consument] stelt zich op haar beurt op het standpunt dat [Fractievoorzitter] onrechtmatig heeft gehandeld door het geven van twee interviews, waarvan de ene op
8 juli 2015 op de website van RTV [Plaatsnaam 2] is verschenen (zie 2.5) en de andere op dezelfde dag op de site De Stad [Plaatsnaam 1].nl (zie 2.6).

Verder heeft [Fractievoorzitter] onrechtmatig gehandeld door het publiceren dan wel het ter beschikking stellen van een brief met “knipsels” van 30 september 2014.

(…)”

 

    1. Consument heeft Rechtsbijstanduitvoerder om vergoeding van de in verband met de rechtszaak gemaakte juridische kosten (onder meer advocaatkosten) verzocht. Rechtsbijstanduitvoerder heeft dit verzoek afgewezen op de grond dat het geschil voor ingang van de Verzekering reeds was ontstaan. Consument heeft zich hierover beklaagd, onder meer met het argument dat een medewerker van Rechtsbijstanduitvoerder (hierna: ‘Medewerker A’) zou hebben toegezegd dat de kosten van rechtsbijstand alsnog werden vergoed als zij in rechte in het gelijk werd gesteld. In het kader van de interne klachtenprocedure schrijft Rechtsbijstanduitvoerder hierover op 7 augustus 2017 onder meer:

 

“Dekkingsbelissing van [Medewerker A]

Op 25 oktober 2016 heeft [Medewerker A] zowel u als uw advocate laten weten dat de kwestie niet onder de dekking van de polis valt. Zij heeft dit in twee e-mails van die datum uitgelegd en toegelicht. Zij stelt dat er al diverse gebeurtenissen van het geschil voor ingangsdatum van de polis hebben plaatsgevonden. Reden waarom de gemaakte kosten niet kunnen worden vergoed.

(…)

Toezegging kostenvergoeding door ARAG

U geeft aan dat zowel door [Medewerker A] als de heer [andere medewerker Rechtsbijstanduitvoerder] aan u is toegezegd dat áls u de procedure tegen [Fractievoorzitter] zou winnen, u de gemaakte kosten van ARAG vergoed zou krijgen. Ook zou dit als zodanig tegen uw advocate mevrouw [naam advocate] zijn bevestigd. Ik kan daar in het dossier niets van terugvinden. Wel zie ik voornoemde e-mails van
25 oktober 2016 waarin klip en klaar wordt verwoord dat er géén kostenvergoeding zal plaatsvinden, eenvoudigweg omdat er geen dekking op de polis is voor dit geschil.

 

U gaf aan dat u het daar absoluut niet mee eens bent. Het is u wel degelijk toegezegd. Zoals gezegd vind in het dossier geen enkele aanwijzing waaruit blijkt dat zoiets zou zijn gezegd. Ik zie enkel de e-mails waarin duidelijk wordt gezegd dat dit niet het geval zou zijn.”

 

    1. De advocate van Consument heeft Consument ten aanzien van de vermeende toezegging van Medewerker A in een e-mail van 29 oktober 2017 geschreven:

 

“Goedemiddag [Consument],

 

Dat is prima hoor; de toezegging was telefonisch en hield in dat de proceskosten vergoed zouden worden als we zouden winnen. En dat hebben we ook, met de conventionele vordering vanuit [Fractievoorzitter] (want die is afgewezen).”

 

  • Vordering, klacht en verweer

 

 

     Vordering Consument

    1. Consument vordert dat Rechtsbijstanduitvoerder dekking verleent en de gemaakte juridische kosten met betrekking tot de gevoerde civiele rechtszaak ten bedrage van
      € 7.500,- vergoedt.

 

     Grondslagen en argumenten daarvoor

    1. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. Rechtsbijstanduitvoerder is op grond van de Verzekering gehouden de juridische kosten van Consument inzake het geschil met de Fractievoorzitter te vergoeden. Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.
  • Ten onrechte stelt Rechtsbijstanduitvoerder dat het geschil met Fractievoorzitter is ontstaan voor ingang van de Verzekering. De rechtszaak die tegen Consument werd aangespannen, staat op zichzelf en startte pas tijdens de looptijd van de Verzekering. Het conflict waardoor Consument in september 2014 Partij A verliet, betrof puur een politiek meningsverschil. Vervolgens heeft een ander partijlid, het Lid, van Partij A een interview gegeven en een boekje opengedaan over Fractievoorzitter. Hier stond Consument buiten. De journalisten die het Lid interviewden hebben onder ede verklaard dat Consument niets met het interview had te maken.
  • Medewerker A die het verzoek om rechtsbijstand oorspronkelijk behandelde, zegde    Consument en haar advocate toe dat de juridische kosten zouden worden vergoed wanneer Consument de zaak tegen Fractievoorzitter zou winnen. Die afspraak wordt niet nagekomen.

 

     Verweer Rechtsbijstanduitvoerder

    1. Rechtsbijstanduitvoerder heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

 

  • Beoordeling
    1. In deze zaak ligt de vraag voor of het geschil dat Consument bij Rechtsbijstanduitvoerder heeft gemeld, een conflict met Fractievoorzitter, is ontstaan voor ingang van de Verzekering. Ter beantwoording van die vraag is van belang hetgeen in artikel 9 van de Verzekeringsvoorwaarden is bepaald:

 

 

— Er is altijd een moment waarop een conflict ontstaat. Maar daarvóór gebeuren er

dingen die leiden tot een conflict. Dat zijn de gebeurtenissen. De eerste van die

gebeurtenissen zien we als de oorzaak van het conflict. Onze eis is dat u deze

verzekering of het extra onderdeel al had afgesloten en dat daarna pas die eerste

gebeurtenis plaatsvond.

— De eerste gebeurtenis én het conflict moeten na het begin van de verzekering

plaatsvinden. En vóór de einddatum. Alleen dan krijgt u juridische hulp.

 

    1. Partijen verschillen in deze in wezen van mening over de uitleg van begrip ‘gebeurtenissen’, dat relevant is voor het bepalen voor het ontstaansmoment van het geschil. Consument bestrijdt namelijk dat haar rol als bron ten behoeve van het artikel van 30 september 2014 als gebeurtenis in de zin van de Verzekeringsvoorwaarden geldt. Zij stelt, zo begrijpt de Commissie, dat de rechtszaak op zichzelf staat en geldt als gebeurtenis, die het conflict heeft veroorzaakt. Nu Rechtsbijstanduitvoerder een ander uitgangspunt hanteert van de relevante gebeurtenissen, verschillen partijen van mening over de uitleg van het begrip gebeurtenissen in de zin van artikel 9 Verzekeringsvoorwaarden.

 

    1. Bij de uitleg van verzekeringsvoorwaarden is bepalend de uitleg die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het gaat dan in de eerste plaats om de bedoeling van partijen. Dit vloeit voort uit een uitspraak van de Hoge Raad van 13 maart 1981 (de zogeheten Haviltex-uitspraak, NJ 1981, 635 – ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
      Bij de uitleg van verzekeringsvoorwaarden is niet de zuiver taalkundige uitleg van een bepaling doorslaggevend. Bij de uitleg moet rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat het gaat om voorwaarden waarover niet onderhandeld is tussen partijen. Dat is aan de orde in het geschil tussen Consument en Rechtsbijstanduitvoerder. Onder de voornoemde omstandigheden moeten de voorwaarden in beginsel objectief worden uitgelegd. De Commissie verwijst in dezen naar overweging 16 van het arrest van het Gerechtshof Leeuwarden van 3 augustus 2010 ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3280.

 

    1. De Commissie stelt vast dat het begrip ‘gebeurtenissen’ in artikel 9 van de Verzekeringsvoorwaarden een oorzakelijk verband met het conflict, waarvoor Consument een beroep op de Verzekering doet, verlangt. Daarbij legt artikel 9 een ruim verband aan, omdat wordt gespecificeerd dat de eerste van de gebeurtenissen die leidt tot het geschil als oorzaak wordt gezien (de meest ver verwijderde schadeoorzaak).

 

    1. De Commissie overweegt dat de uitleg van Consument, waarbij de rechtszaak zelf als gebeurtenis wordt aangemerkt, in ieder geval niet redelijk is. Met de rechtszaak was immers reeds sprake van een conflict, dat voordien was ontstaan en waarvan de rechtszaak het gevolg was.

 

    1. Vervolgens is het de vraag of Rechtsbijstanduitvoerder wel een redelijke uitleg hanteert van het begrip ‘gebeurtenissen’. Hij wijst op de uitleg waarbij de gebeurtenissen bestaan uit de voorvallen en omstandigheden die partijen in de rechtszaak ter onderbouwing van hun vordering hebben aangevoerd. De Commissie overweegt dat die uitleg juist is, in zoverre dat een zekere objectivering noodzakelijk is. Gezien de aard van de verzekering en de tekst van artikel 9 Verzekeringsvoorwaarden is het niet redelijk dat ook als gebeurtenis, oorzaak, wordt aangemerkt een voorval dat objectief bezien in het geheel losstaat van het conflict maar slechts door de tegenpartij (subjectief) als zodanig wordt aangemerkt. De Commissie zal in het licht van de hier voorgestane uitleg ingaan op de vraag of de gebeurtenissen vóór ingangsdatum van de Verzekering plaatsvonden.

 

    1. Voorop moet worden gesteld dat het in deze zaak in wezen om twee conflicten gaat: de aansprakelijkstelling van Consument door de Fractievoorzitter (vordering in conventie in de rechtszaak) en de aansprakelijkstelling van de Fractievoorzitter door Consument (vordering in reconventie in de rechtszaak). Van beide conflicten moet afzonderlijk worden beoordeeld welke de relevante gebeurtenis is.

 

    1. Ten aanzien van de vordering in conventie in de rechtszaak, als het vervolg op de aansprakelijkstelling van Consument, overweegt de Commissie als volgt.Anders dan Consument voorstaat, kan het als bron fungeren voor het artikel van
      15 november 2014 als gebeurtenis en schadeoorzaak in de zin van artikel 9 Verzekerings- voorwaarden worden aangemerkt. Vaststaat immers dat de Fractievoorzitter deze omstandigheid aangreep om Consument in rechte te betrekken. Het als bron fungeren kan niet in alle opzichten los worden gezien van de procedure in conventie, zoals Consument stelt. De Commissie stelt vast dat Consument ter gelegenheid van de broncheck inzake het artikel van 15 november 2014 bevestigde dat de Fractievoorzitter haar echtgenoot en haar lastig viel met diens gedrag. Het was objectief bezien daarmee niet geheel onwaarschijnlijk, met name gezien de voorgaande voorvallen tussen haar en de Fractievoorzitter, dat Consument aansprakelijk zou worden gesteld voor haar rol bij de totstandkoming van het artikel. De Commissie is daarom van oordeel dat deze omstandigheid als gebeurtenis moet worden aangemerkt die tot het conflict leidde (de aansprakelijkstelling ter zake smaad en laster).

 

    1. Ook ten aanzien van de vordering in reconventie van Consument tegen de Fractievoorzitter is de Commissie van oordeel dat die haar oorzaak vindt in een gebeurtenis van vóór ingang van de Verzekering. Consument heeft, zo blijkt uit het vonnis van de rechtbank, aan haar vordering onder meer de brief van 30 september 2014 ten grondslag gelegd (zie alinea 2.6). Deze omstandigheid moet daarmee als eerste gebeurtenis en oorzaak van het conflict in de zin van artikel 9 Verzekeringsvoorwaarden gelden.

 

    1. De Commissie komt daarmee tot de slotsom dat de beide conflicten die in de rechtszaak zijn beslecht berusten op gebeurtenissen die dateren van vóór ingang van de Verzekering.

 

    1. Consument heeft verder nog gesteld dat haar en haar advocate door Medewerker A is toegezegd dat alsnog dekking zou bestaan wanneer zij in rechte gelijk kreeg. Consument heeft deze stelling niet uitgewerkt anders dan een verwijzing naar de     e-mail van haar advocate waarin deze stelt dat de kosten van de conventionele vordering onder de toezegging vallen. Niet duidelijk wordt welke bewoordingen precies zijn gebruikt en wanneer die toezegging(en) precies is(/zijn) gedaan. Daar tegenover staat dat Rechtsbijstanduitvoerder met verwijzing naar de interne klachtenprocedure onbetwist heeft gesteld dat in de schriftelijke correspondentie tussen Medewerker A en Consument zonder voorbehoud is gewezen op het ontbreken van dekking op de grond dat gebeurtenissen vóór ingang van de Verzekering plaatsvonden (zie alinea 2.7). In dit licht wordt geoordeeld dat Consument onvoldoende heeft gesteld dat een toezegging is gedaan op grond waarvan alsnog (gedeeltelijke) dekking bestaat voor de gemaakte juridische kosten. Aan eventuele bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.

 

      1. De conclusie is dat Rechtsbijstanduitvoerder op juiste gronden dekking heeft ontzegd.
  • Beslissing

 

 

De Commissie wijst de vordering af.

 

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

 

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

 

 

 

 

Bekijk de volledige uitspraak