Mijn Kifid

Uitspraak 2018-633 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018- 633
(
mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. R.E. van Lambalgen, secretaris)

 

Klacht ontvangen op        : 22 november 2017

Ingediend door               : Consument

Tegen                           : Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank

Datum uitspraak             : 10 oktober 2018

Aard uitspraak                : Bindend advies

 

Samenvatting

 

Bij het afsluiten van de hypothecaire geldlening in 2003 hebben Consument en de Bank afgesproken dat een deel van de geldlening zou worden afgelost met de uitkering uit een gemengde verzekering. Om die reden is er een pandrecht gevestigd op de rechten uit de gemengde verzekering. De onderhavige zaak draait om de vraag of de Bank een inkomenstoets als voorwaarde mocht stellen voor het vrijgeven van het pandrecht op de rechten uit de verzekering. De Commissie overweegt als volgt. Door te verlangen dat de Bank het pandrecht vrijgeeft, verlangt Consument in essentie dat er wordt afgeweken van de afspraken die in 2003 zijn gemaakt. De Bank is niet verplicht om hieraan mee te werken. Dat de Bank voorwaarden stelt aan vrijgave van het pandrecht en dat de Bank op basis van een inkomenstoets wil beoordelen of vrijgave van het pandrecht verantwoord is, komt de Commissie niet onredelijk voor. De vordering van Consument wordt afgewezen.

  1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

 

  • de klachtbrief van Consument met bijlagen,
  • de brief van Consument van 4 april 2018 met een uitbreiding van zijn klacht,
  • het verweerschrift van de Bank,
  • de repliek van Consument,
  • de dupliek van de Bank en
  • de verklaring van Consument met diens keuze voor bindend advies.

 

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

 

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

 

  1. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

 

  • In 2003 heeft Consument een aflossingsvrije hypothecaire geldlening van € 830.000,- afgesloten bij de Bank. In de aan de geldlening ten grondslag liggende offerte is de geldlening als volgt omschreven: “Geldlening die in beginsel gedeeltelijk wordt afgelost met de uitkering van een Gemengde verzekering. (…)”.

 

  • De in de offerte genoemde “Gemengde verzekering” betreft de gemengde verzekering van Consument bij Hooge Huys Levensverzekeringen N.V. met een beoogd eindkapitaal van € 62.145,- (hierna: “de verzekering”). In de offerte is eveneens bepaald dat de rechten uit deze verzekering aan de Bank worden verpand. Op 4 juli 2003 is er een akte van verpanding opgesteld, waarbij de Bank als eerste begunstigde is aangemerkt. Tevens is de verzekeraar op de hoogte gesteld van de verpanding.

 

  • In de periode 2003-2017 heeft Consument onverplicht een bedrag van € 129.000,- afgelost op zijn aflossingsvrije hypothecaire geldlening. De totale schuld uit hoofde van de hypothecaire geldlening bedraagt daarmee € 701.000,-.

 

  • In juni/juli 2017 is Consument in overleg getreden met de Bank over de mogelijkheid om het pandrecht op de uitkering uit de verzekering vrij te geven. Consument wil namelijk een bedrag van € 50.000,- gebruiken voor verbetering van zijn woning. De Bank heeft aangegeven alleen over te gaan tot vrijgave van het pandrecht indien Consument inkomensgegevens overlegt op basis waarvan beoordeeld kan worden of een vrijgave verantwoord is. Consument heeft echter geen inkomensgegevens overgelegd.

 

  • In het kader van een eventuele vrijgave van het pandrecht had de Bank Consument aanvankelijk ook om een nieuwe taxatie van de woning verzocht. Later bleek dat deze taxatie niet noodzakelijk was. De Bank heeft toegezegd om uit coulance de taxatiekosten van € 500,66 te vergoeden. Dit bedrag is door de Bank op 24 november 2017 op de betaalrekening [nummer] van Consument gestort.

 

  • Op 25 februari 2018 eindigde de verzekering van Consument. De Bank heeft nog geen opdracht gegeven aan de verzekeraar om het vrijgevallen bedrag aan haar – als eerste begunstigde – uit te keren. Het vrijgevallen bedrag staat thans geparkeerd bij de verzekeraar op een renteloze rekening.

 

 

  1. Vordering, klacht en verweer

 

      Vordering Consument

  • In de eerste plaats vordert Consument dat de Bank wordt veroordeeld om zonder nadere voorwaarden het pandrecht op de rechten uit de verzekering vrij te geven. Consument wijst erop dat hij al (geheel onverplicht) € 129.000,- heeft afgelost, terwijl de uitkering uit de verzekering slechts € 62.145,- zou zijn. Het verplicht stellen van een inkomenstoets (als voorwaarde voor het vrijgeven van het pandrecht) is volgens Consument daarom onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

 

  • In de tweede plaats vordert Consument dat de Bank wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden. De verzekering is inmiddels tot een einde gekomen en het vrijgevallen bedrag staat thans renteloos bij de verzekeraar geparkeerd, omdat de Bank nog geen opdracht heeft gegeven aan wie dit bedrag kan worden uitgekeerd. Consument stelt dat hij schade lijdt doordat het vrijgevallen bedrag op een renteloze rekening staat, terwijl hij wel rente betaalt voor de hypothecaire geldlening.

 

  • In de derde plaats vordert Consument dat de Bank wordt veroordeeld om het bedrag van de taxatiekosten van € 500,66 naar de (juiste) rekening van Consument over te maken. Volgens Consument heeft de Bank het bedrag van € 500,66 in feite in mindering gebracht op de hypothecaire geldlening door het bedrag over te maken naar de betaalrekening [nummer]. Consument kan deze betaalrekening namelijk enkel gebruiken voor het laten afschrijven van de hypotheekproducten die hij bij de Bank heeft lopen.

 

  • Tot slot vordert Consument dat de Bank veroordeeld wordt in de kosten van de onderhavige procedure.

 

      Verweer van de Bank

  • De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.
  1. Beoordeling

 

      Eerste vordering: vrijgave van het pandrecht

  • Mocht de Bank een inkomenstoets als voorwaarde stellen voor het vrijgeven van het pandrecht op de rechten uit de verzekering? De Commissie is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en overweegt daartoe als volgt.

 

  • Bij het afsluiten van de hypothecaire geldlening in 2003 hebben Consument en de Bank afgesproken dat een deel van de geldlening zou worden afgelost met de uitkering uit de gemengde verzekering.
    Om die reden hebben partijen eveneens afgesproken dat er een pandrecht gevestigd zou worden op de rechten uit de gemengde verzekering. Beide afspraken blijken onder meer uit de offerte van 2003. Door te verlangen dat de Bank het pandrecht vrijgeeft, verlangt Consument in essentie dat er wordt afgeweken van de afspraken die in 2003 zijn gemaakt. De Bank is niet verplicht om hieraan mee te werken. Met andere woorden: de Bank is niet verplicht om het pandrecht vrij te geven.

 

  • Dat de Bank het pandrecht alleen wil vrijgeven onder bepaalde voorwaarden is daarom niet onredelijk. Deze voorwaarden mogen evenwel niet onaanvaardbaar zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (in de zin van artikel 6:248 van het Burgerlijk Wetboek). Daar is in het onderhavige geval evenwel geen sprake van. De Bank is namelijk bereid om mee te werken aan vrijgave van het pandrecht, maar alleen als Consument inkomensgegevens overlegt op basis waarvan beoordeeld kan worden of een vrijgave verantwoord is. Dat de Bank op basis van een inkomenstoets wil beoordelen of vrijgave van het pandrecht verantwoord is, komt de Commissie niet onredelijk voor.

 

  • Het argument van Consument dat hij in de periode 2003-2017 onverplicht al € 129.000,- heeft afgelost, kan niet tot een andere conclusie leiden. Consument voert aan dat de restschuld door deze onverplichte aflossing thans € 701.000,- bedraagt en dat dit lager is dan € 767.855,-, te weten het bedrag van de restschuld in de situatie waarin enkel de uitkering uit de verzekering (€ 62.145,-) gebruikt zou worden voor de aflossing. Consument wijst er weliswaar terecht op dat het risico voor de Bank is gedaald door deze onverplichte aflossing, maar dit betekent nog niet dat daarmee is komen vast te staan dat vrijgave van het pandrecht verantwoord is. Of vrijgave van het pandrecht op dit ogenblik verantwoord is, hangt immers ook af van het huidige inkomen van Consument. Met andere woorden: het feit dat er onverplicht € 129.000,- is afgelost, is weliswaar van belang voor de beoordeling van de vraag of vrijgave van het pandrecht verantwoord is, maar het is niet doorslaggevend. Dat de Bank aanvullende gegevens (namelijk actuele inkomensgegevens) verlangt, is dan ook niet onredelijk.

 

  • Kortom: aangezien de Bank niet verplicht was om het pandrecht vrij te geven en de door de Bank gestelde voorwaarde van een inkomenstoets niet onaanvaardbaar is, dient de eerste vordering van Consument te worden afgewezen.

 

     Tweede vordering: schade doordat het vrijgevallen bedrag op een renteloze rekening staat

  • Het vrijgevallen bedrag staat thans renteloos bij de verzekeraar geparkeerd en Consument stelt hierdoor schade te lijden. Kan de Bank hiervoor aansprakelijk worden gehouden?

 

  • De Commissie is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.

    Het feit dat de Bank de verzekeraar nog niet de opdracht heeft gegeven om het vrijgevallen bedrag aan de Bank of aan Consument uit te keren, is namelijk de consequentie van het feit dat Consument een klachtprocedure is gestart. Dat de Bank de uitkomst van deze procedure afwacht en in de tussentijd geen stappen neemt met mogelijk onomkeerbare gevolgen, is geenszins onredelijk.

 

  • De Commissie ziet dan ook geen gronden om de tweede vordering van Consument toe te wijzen.

 

      Derde vordering: vergoeding van de taxatiekosten

  • Heeft de Bank verwijtbaar gehandeld door – zoals Consument stelt – het bedrag van de taxatiekosten (van € 500,66) in mindering te brengen op de hypothecaire geldlening in plaats van dit bedrag direct aan Consument uit te keren?

 

  • Ook deze vraag moet naar het oordeel van de Commissie ontkennend beantwoord worden. Consument heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het bedrag van € 500,66 in mindering is gebracht op de hypothecaire geldlening. Het staat vast dat het bedrag op de betaalrekening [nummer] van Consument is gestort. Consument stelt weliswaar dat hij geen gelden kan afschrijven of opnemen van deze betaalrekening, maar dit wordt door de Bank betwist en Consument heeft dit niet kunnen aantonen. Het feit dat deze rekening enkel en alleen gebruikt wordt voor de afschrijving van de hypotheekproducten die Consument bij de Bank heeft lopen, betekent immers nog niet dat deze rekening alleen maar voor dit doel gebruikt kan worden.

 

  • Aangezien niet is komen vast te staan dat de Bank het bedrag van € 500,66 in feite in mindering heeft gebracht op de hypothecaire geldlening, ziet de Commissie geen gronden om de derde vordering van Consument toe te wijzen.

 

      Slotoverweging

  • Aangezien geen van de klachtonderdelen slaagt en de vorderingen derhalve worden afgewezen, komt Consument niet in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten.
  1. Beslissing

 

De Commissie wijst de vordering van Consument af.

 

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.
U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

 

Bekijk de volledige uitspraak