Mijn Kifid

Uitspraak 2019-003 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2019-003 d.d. 15 januari 2019
(mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. A. Bus, J.C.H. Kars AAG CERA, mr. A. Smeeing-van Hees en
mr. J.B.M.M. Wuisman, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Voorgenomen aankoop bitcoins. Betaalopdracht aan Bank. Blokkade betaalrekening door Bank. Vordering wegens inkomstenderving.

Belanghebbende verstrekt in november 2014 in verband met het voornemen om 10 bitcoins aan te kopen via internetbankieren opdracht aan de Bank om een bedrag naar de bitcoin-handelaar over te maken. Na een vergeefse poging om Belanghebbende per telefoon te bereiken blokkeert de Bank de betaalrekening. De Bank stelt hiertoe over te zijn gegaan om Belanghebbende te beschermen tegen mogelijk misbruik door een ander van diens betaalrekening (fraude). Volgens Belanghebbende is de Bank tot het blokkeren overgegaan omdat haar handel in bitcoins niet welgevallig was. Na contact enige dagen later is de blokkade opgeheven. Belanghebbende is toen niet alsnog tot aankoop van 10 bitcoins overgegaan. Als reden hiervoor voert hij aan dat hij ervan mocht uitgaan dat de Bank geen medewerking aan bitcoin transacties wenste te verlenen. Hij acht de opstelling van de Bank jegens hem onrechtmatig. Na stijging van de koers van de bitcoin vordert hij op die grond van de Bank een vergoeding wegens inkomstenderving. Evenals de Geschillencommissie oordeelt de Commissie van Beroep dat Belanghebbende niet genoegzaam heeft aangetoond dat hij in november 2014 heeft mogen aannemen dat de Bank geen medewerking aan de aankoop van bitcoins wilde verlenen en hij om die reden van het alsnog aankopen van
10 bitcoins heeft mogen afzien, en dat de gestelde inkomstenderving derhalve voor zijn rekening dient te blijven.

 

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

 

 

  • Verloop van het beroep1.1       Bij een op 27 juli 2018 bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna: Kifid) binnengekomen brief heeft Belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak die de Geschillencommissie van Kifid op 29 juni 2018 heeft gedaan.1.2       De Bank heeft bij een brief, die op 21 september 2018 bij Kifid is binnengekomen, verweer gevoerd tegen het door Belanghebbende ingestelde beroep.1.3       Het beroep is behandeld op een op 12 november 2018 gehouden hoorzitting. Partijen zijn aldaar verschenen en hebben hun standpunt in beroep nader toegelicht, Belanghebbende aan de hand van een ter zitting overgelegde pleitnota. Verder hebben partijen de vragen beantwoord die hen door de Commissie van Beroep zijn gesteld.  

 

  1. Inleiding tot de beoordeling van het beroepDe vaststaande feiten
  2. 2.1       In beroep kan van na te melden feiten worden uitgegaan. Deze feiten zijn door de Geschillencommissie onbestreden vastgesteld en/of deze feiten zijn gesteld dan wel blijken uit de overgelegde stukken en zijn onweersproken gebleven.
  1. Op 13 november 2014 heeft Belanghebbende in verband met het voornemen om
    10 bitcoins aan te kopen bij een handelaar in bitcoins een deelbestelling geplaatst.
    In verband hiermee heeft hij via internetbankieren aan de Bank de opdracht gegeven om een bedrag van € 339,- naar de rekening van de bitcoin-handelaar over te maken. Die opdracht heeft de Bank niet uitgevoerd. Naar aanleiding van de betaalopdracht blokkeerde de Bank voor Belanghebbende de weg van internet-bankieren. Na telefonisch contact op
    18 november 2014 van Belanghebbende met de Bank over de blokkade heeft deze laatste de blokkade opgeheven.
  2. Op 13 november 2014 heeft een betalingsopdracht via het betalingssysteem iDEAL aan ABN AMRO Bank N.V., welke opdracht ook verband hield met de aankoop van bitcoins, ook geleid tot het blokkeren door die bank van de weg van internetbankieren. Na een contact, eveneens op 18 november 2014, met die bank is ook die blokkade opgeheven.
  3. Na de opheffing door de betrokken banken van de twee zojuist genoemde blokkades is Belanghebbende niet overgegaan tot het alsnog aankopen van 10 bitcoins.
  4. De procedure bij de Geschillencommissie
      1. Met een begin juli 2017 bij Kifid binnengekomen brief heeft Belanghebbende bij de Geschillencommissie een procedure tegen de Bank aanhangig gemaakt waarin hij tegen de Bank een vordering tot schadevergoeding heeft ingesteld. Aan die vordering heeft hij, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Nadat als gevolg van de blokkade geen uitvoering was gegeven aan de betaalopdracht aan de Bank, heeft ook de beoogde aankoop van 10 bitcoins voor € 339,- per bitcoin geen doorgang gevonden. Zou die aankoop wel hebben plaatsgevonden dan zou, nu de koerswaarde van een bitcoin inmiddels is opgelopen naar € 2.500,-, elke bitcoin voor een bedrag van € 2.500,- verkocht hebben kunnen worden. Er is derhalve voor een bedrag van (€ 25.000,- – € 3.390,- =) € 21.610,- aan inkomsten gederfd. Ter rechtvaardiging van de blokkade heeft de Bank aangevoerd dat de blokkade uit hoofde van fraudepreventie heeft plaatsgevonden. Dat is echter niet de reden, althans niet de echte reden, geweest. De reden was dat de handel in bitcoins de Bank – evenals andere banken – niet welgevallig was. De Bank heeft na de opheffing van de blokkade ook niet alsnog uitvoering aan de verstrekte betaalopdracht gegeven. Het zonder goede reden frustreren van de aankoop in november 2014 van 10 bitcoins is een onrechtmatig handelen van de Bank jegens Belanghebbende geweest. In een brief van
        4 september 2017 aan Kifid heeft Belanghebbende naar aanleiding van het gestegen zijn van de koers van een bitcoin naar € 4.100,- de schadevordering verhoogd naar
        (€ 41.000,- – € 3.390,- =) € 37.610,-. Toen de koerswaarde van een bitcoin was opgelopen naar € 14.000,- heeft Belanghebbende bij brief van 12 december 2017 het te vergoeden bedrag opnieuw verhoogd, nu naar (€ 144.250,- – € 3.390,- =) € 140.860,-.
      2. De Bank heeft de schadevordering bestreden, waarbij zij mede verwijst naar een brief
        d.d. 1 juni 2017 van haar aan Belanghebbende. Met een beroep op artikel 19.2 Algemene Bankvoorwaarden voert zij als eerste verweer aan dat Belanghebbende zijn klacht tegen de Bank te laat heeft ingediend. Verder bestrijdt de Bank dat zij in november 2014 tot het blokkeren van de betaalrekening is overgegaan omdat de handel in bitcoins haar als bank onwelgevallig zou zijn. Tot het blokkeren van de betaalrekening is de Bank overgegaan, omdat bij haar rekening werd gehouden met de mogelijkheid van fraude, zij mede in het belang van Belanghebbende eerst wilde vaststellen of de betaalopdracht inderdaad van hem afkomstig was en zij dit niet aanstonds via telefonisch contact kon vaststellen. Toen bij een op 18 november 2014 door Belanghebbende geïnitieerd contact bleek dat er geen sprake was van fraude, is het gebruik van de betaalrekening in het kader van het internetbankieren weer vrijgegeven. Een en ander brengt mee dat de Bank niet onrechtmatig jegens Belanghebbende heeft gehandeld en derhalve niet voor de gestelde schade aansprakelijk is te houden. Ook voert de Bank nog het verweer dat Belanghebbende zijn uit artikel 19.2 Algemene Bankvoorwaarden voortvloeiende verplichting tot beperking van de schade niet is nagekomen door niet, zoals hij had kunnen doen, op 18 november 2014 alsnog tegen nagenoeg dezelfde koers bitcoins te kopen.2.4       Bij brief van 26 februari 2018 heeft Belanghebbende op het verweer van de Bank gereageerd. Hij bestrijdt dat hij met zijn klacht te laat is. Verder blijft hij bij zijn standpunt dat het door de Bank geen uitvoering geven aan de op 13 november 2014 verleende betaalopdracht zijn verklaring vindt in de onwil destijds van de Bank om betaalopdrachten in verband met bitcoin-transacties uit te voeren. De Bank geeft ook niet aan waarop het gestelde vermoeden van fraude was gebaseerd. Belanghebbende betwist voorts de verplichting tot schadebeperking niet te zijn nagekomen. Hij had, zo betoogt hij, een goede reden om aan te nemen dat de Bank geen uitvoering zou geven aan betaalopdrachten ter zake van aankoop van bitcoins.2.5       Na conform de uitlatingen van partijen daaromtrent te hebben besloten dat een mondelinge behandeling niet nodig was, heeft de Geschillencommissie op 29 juni 2018 een uitspraak gedaan. Hierin verwerpt de Geschillencommissie eerst het beroep van de Bank op het te laat ingediend zijn van de klacht. Vervolgens oordeelt zij, na in het midden te hebben gelaten of de Bank in november 2014 wel rechtsgeldig gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om geen uitvoering te geven aan de haar verstrekte betaalopdracht, dat de schadevordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. Belanghebbende had na de opheffing van de blokkade van de betaalrekening de 10 bitcoins alsnog kunnen kopen. Hij heeft niet voldoende bewijs aangevoerd voor zijn stelling dat hij mocht aannemen dat de Bank een nieuwe betaalopdracht in verband met aankoop van bitcoins opnieuw niet zou uitvoeren. De vertraging in de opheffing van de blokkade van de betaalrekening in november 2014 komt voor risico van Belanghebbende omdat hij destijds geen telefonisch contact met de Bank op initiatief van de Bank wenste. Onder toepassing van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek komt de Geschillencommissie tot het oordeel dat genoemde omstandigheden aan de kant van Belanghebbende een verval van de vergoedingsplicht van de Bank meebrengen.
  • Beoordeling van het beroep3.1       In beroep bestrijdt Belanghebbende het oordeel van de Geschillencommissie dat de gestelde schade voor zijn rekening komt, omdat hij na de opheffing van de blokkade van zijn betaalrekening heeft nagelaten alsnog 10 bitcoins te kopen. Met dit oordeel miskent de Geschillencommissie, zo stelt Belanghebbende, dat het alsnog aankopen van bitcoins niet mogelijk was omdat de Bank transacties in bitcoins niet toestond. Bovendien, indien de Bank in november 2014 wel bereid was om aan transacties in bitcoins medewerking te verlenen, dan heeft zij toen ten onrechte nagelaten dit aan Belanghebbende mee te delen en ook ten onrechte de aanvankelijk tegengehouden betaalopdracht niet alsnog uitgevoerd.    

 

    1. 3.4       Nu het hiervoor in 3.1 genoemde oordeel van de Geschillencommissie tevergeefs wordt bestreden, blijft ook de op dat oordeel gestoelde afwijzing van de schadevordering in stand. Het beroep baat Belanghebbende derhalve niet.
    2. 3.3       Het beroep op het feit dat de Bank na het opheffen van de blokkade van de betaalrekening niet alsnog de aanvankelijk geblokkeerde betaalopdracht heeft uitgevoerd, kan Belang-hebbende ook niet baten. Indien hij toen nog steeds het voornemen had om 10 bitcoins te kopen, dan had het bij het uitblijven van de uitvoering van de op 13 november 2014 verstrekte betaalopdracht op de weg van Belanghebbende gelegen om over de uitvoering van die betaalopdracht met de Bank contact op te nemen.
    3. 3.2       Belanghebbende bestrijdt genoemd oordeel van de Geschillencommissie tevergeefs. Voor zover die bestrijding hierop stoelt dat hij heeft mogen aannemen dat de Bank rondom november 2014 transacties in bitcoins niet mogelijk wilde maken (en daarom geen uitvoering wenste te geven aan daarmee verband houdende betaalopdrachten) is die stelling onvoldoende onderbouwd. Belanghebbende beroept zich op een tweet van 20 november 2013, overgelegd als bijlage 4 bij de op 29 juni 2017 bij Kifid ingediende klacht. Of hij in november 2014 van die tweet kennis droeg, maakt Belanghebbende niet duidelijk. Bovendien wordt in de tweet niet met stelligheid beweerd dat banken betalingen in verband met aankopen van bitcoins blokkeren, omdat zij niet aan dergelijke aankopen willen meewerken. In de tweet wordt dat slechts als een mogelijke reden voor het blokkeren van dergelijke betalingen aangevoerd. In de tweet wordt ook als mogelijke reden voor het blokkeren genoemd dat een aantal fraudezaken aan het licht waren gekomen en dat banken, nu het iDEAL-systeem in combinatie met niet goed beveiligde computers van cliënten van banken ruimte boden voor het plegen van fraude, cliënten daartegen wilden beschermen. De tweet eindigt met de opmerking dat de meeste problemen voorlopig opgelost lijken te zijn. Verder zijn in november 2013, zo heeft Belanghebbende in zijn repliek bij de Geschillencommissie gesteld, betalingsopdrachten van hem in verband met aankoop van bitcoins probleemloos door de Bank uitgevoerd. Ook wijst het feit dat Belanghebbende op 13 november 2014 een betaalopdracht in verband met de aankoop van bitcoins aan de Bank heeft verstrekt erop dat hij op dat moment niet uitging van onwil bij de Bank om een dergelijke betaalopdracht uit te voeren. Gezien het voorgaande, is ervan uit te gaan dat Belanghebbende rondom november 2014 niet werkelijk een steekhoudende reden had om aan te nemen dat de Bank toen niet bereid was om mee te werken aan de uitvoering van betaalopdrachten die verband hielden met de aankoop van bitcoins. Mede daarom valt ook niet in te zien waarom de Bank hem bij gelegenheid van het contact over de blokkade nog nadrukkelijk erop had moeten wijzen dat zij bereid was betaalopdrachten in verband met de aankoop van bitcoins uit te voeren.
    4.  
  • BeslissingDe Commissie van Beroep handhaaft het bindend advies van de Geschillencommissie.

 

Bekijk de volledige uitspraak