Mijn Kifid

Uitspraak 2019-043 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-043
(mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. P.M. Arnoldus – Smit, mr. W.F.C. Baars leden en
mr.
C.I.S. Dankelman – de Vogel, secretaris)

 

Klacht ontvangen op        : 23 oktober 2017

Ingediend door               : Consument

Tegen                             : F. van Lanschot Bankiers N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank

Datum uitspraak             : 21 januari 2019

Aard uitspraak                : Bindend advies

Samenvatting

De Bank kan niet verplicht worden om mee te werken aan de door Consument gewenste mogelijkheid tot het vooruitbetalen van zes maanden hypotheekrente. De Commissie wijst de vordering af.

 

  • Procesverloop

 

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

  • het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier met bijlagen;
  • het verweerschrift van de Bank;
  • de repliek van Consument.

 

De Bank heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op de repliek van Consument.

 

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

 

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 15 maart 2017 en zijn aldaar verschenen.

 

Na de mondelinge behandeling heeft Consument bij Kifid ook een klacht tegen de Bank ingediend vanwege de afwijzing van het verzoek tot vooruitbetaling van de hypotheekrente in het jaar 2017 (dossiernummer [nr.1]). De Commissie zal beide klachtdossiers in deze uitspraak gevoegd behandelen.

 

Vervolgens heeft de Commissie besloten de uitspraak aan te houden in afwachting van de uitslag in het tegen een beslissing van de Commissie in een andere samenstelling (nr. 2017-414) ingestelde beroep. Nadat de Commissie van Beroep in die zaak bij uitspraak van 22 mei 2018 (CvB 2018-037) had beslist, is Consument in de gelegenheid gesteld deze uitspraak van haar commentaar te voorzien. Bij brief van 5 september 2018 heeft Consument om verlenging van het haar eerdere gegeven uitstel tot 1 juni 2019 voor beraad verzocht.
De Commissie heeft besloten om Consument tot 19 oktober 2018 in de gelegenheid te stellen om de uitspraak van de Commissie van Beroep van haar commentaar te voorzien. Consument heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt en de Commissie heeft bepaald dat uitspraak zou worden gedaan.

 

  • Feiten

 

Bij de beoordeling van de klacht gaat de Commissie uit van de volgende feiten.

 

    1. Consument heeft een hypothecaire geldleningsovereenkomst gesloten met de Bank. Op grond van de overeenkomst heeft Consument zich verplicht maandelijks achteraf rente te betalen.
    2. Sinds enige jaren staat de Belastingdienst het toe de hypotheekrente tot maximaal zes maanden vooruit te betalen.
    3. Consument heeft in 2014 en 2015 de rente van haar hypothecaire geldlening vooruitbetaald. De Bank heeft Consument in beide jaren bericht dat deze faciliteit bij wijze van uitzondering werd toegestaan. De Bank heeft Consument op 27 oktober 2015 per
      e-mail, voor zover relevant, bericht:

 

“Voorts dien ik nog wel te melden dat rente niet meer op deze manier betaalt zal kunnen worden bij ons. Aangezien er in juni 2015 wel een toezegging is gedaan aan u zullen wij dit deze keer nog met hoge uitzondering voor u uitvoeren. Echter, in de toekomst is niet meer mogelijk.”

 

  • Vordering, klacht en verweer

 

 

Vordering, grondslag en argumenten daarvoor

    1. Consument vordert dat de Bank vooruitbetaling van de rente van een periode van zes maanden in het jaar 2016 en 2017 toestaat dan wel haar compenseert voor de gemiste belastingaftrek. De gemiste belastingaftrek is door Consument begroot op € 7.500,– voor het jaar 2016 en € 5.000,– voor het jaar 2017. Daarnaast vordert Consument wettelijke rente over € 5.000,– vanaf 23 oktober 2017. Zij heeft een beroep gedaan op de uitspraak van de Geschillencommissie 2016-314 waar in een soortgelijke klacht is geoordeeld dat de Bank de Consument in de gelegenheid dient te stellen zijn hypotheekrente over maximaal zes maanden vooruit te betalen.

 

Verweer van de Bank

    1. De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
  • uit de wet noch uit de overeenkomst volgt dat de Bank verplicht is om haar klanten in staat te stellen om de rente van de hypothecaire financiering vooruit te betalen;
  • in het verleden heeft de Bank het vooruitbetalen van de hypotheekrente als service aan haar klanten aangeboden, maar vanwege de daaraan verbonden – onevenredig hoge – kosten heeft zij deze mogelijkheid afgeschaft. De Bank stelt dat zij de vrijheid heeft haar beleid te wijzigen en niet kan worden verplicht het vooruitbetalen van de rente toe te staan;
  • in genoemde uitspraak nr. 2016-314 heeft de Geschillencommissie een te beperkte lezing van artikel 6:39 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) gegeven. De tijdsbepaling met betrekking tot het betalen van rente over de geldlening is mede in het belang van de schuldeiser (de Bank) opgesteld. Uit de strekking van artikel 6:39 lid 1 BW volgt dat een schuldenaar de termijn in acht moet nemen, tenzij de Bank ermee in stemt dat de schuldenaar bevrijdend betaalt. De functie van een tijdsbepaling met betrekking tot een overeenkomst van geldlening is onder meer dat een bank zicht heeft op de geldstromen. De bankadministratie is erop ingericht dat rekening wordt gehouden met het ontvangen van rente op bepaalde data. Het faciliteren van het vooruitbetalen van rente is hiermee in strijd en bovendien bewerkelijk en foutgevoelig. Verder is de Bank verplicht om klanten met een betalingsachterstand te monitoren en de Bank kan dit nagaan door de tijdsbepaling;
  • een verplichting om vooruitbetaling van rente toe te staan zou verstrekkende gevolgen hebben voor de Bank. De kosten van het administratiekantoor om een dergelijke faciliteit mogelijk te maken worden geschat op ongeveer € 100.000,– eenmalige kosten en
    € 15.000,– jaarlijkse beheerskosten. Daarnaast zal de Bank aanpassingen in haar eigen systemen moeten doorvoeren. Deze kosten staan niet in verhouding tot de voordelen van een individuele klant.

 

  • Beoordeling

 

 

    1. Centraal staat de vraag of de Bank gehouden is om Consument toe te staan, bijvoorbeeld met het oog op een door haar te behalen fiscaal voordeel, nog niet opeisbaar geworden hypotheekrentetermijnen te betalen. De Commissie is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt hiertoe als volgt.

 

    1. Vaststaat dat tussen partijen is overeengekomen dat de hypotheekrente maandelijks

achteraf dient te worden betaald. Consument verzoekt de Bank desondanks toe te staan dat zij de hypotheekrente voor zes maanden vooruit betaalt. Zij doet een beroep op art. 6:39 lid 1 BW. Dit artikel luidt als volgt: “Is wel een tijd voor nakoming bepaald, dan wordt vermoed dat dit slechts belet dat eerdere nakoming wordt gevorderd”. Aldus is er volgens Consument sprake van een vermoeden dat een overeengekomen tijd voor nakoming slechts in het belang is van de schuldenaar. Consument verwijst voorts naar uitspraak 2016-314 van de Geschillencommissie waarin – kort gezegd – is geoordeeld dat sprake is van het nakomen van een nog niet opeisbare betaling en dat een eerdere betaling door een schuldeiser niet geweigerd kan worden.

 

    1. Vaststaat eveneens dat sprake is van een bestaande (nog niet opeisbare) vordering en dat art. 6:39 lid 1 BW van toepassing is omdat er een tijd voor nakoming is bepaald. Partijen twisten echter over de vraag of de tussen hen gesloten overeenkomst het op grond van dit artikel geldende vermoeden terzijde stelt.

 

    1. De Bank heeft gesteld dat de Geschillencommissie in haar eerdere uitspraak art. 6:39 lid 1 BW te beperkt heeft uitgelegd. Zij stelt dat de overeengekomen tijdsbepaling eveneens in haar belang is en dat als gevolg daarvan Consument de termijn in acht moet nemen. Slechts met instemming van de Bank kan bevrijdend betaald worden. De Commissie overweegt dat art. 6:39 lid 1 BW in beginsel betekent dat niet wordt belet dat eerder wordt betaald, tenzij blijkt dat de termijn mede in het belang van de schuldeiser (in dit geval de Bank) is gesteld. In dat geval moet de schuldenaar de overeengekomen termijn in acht nemen. De Bank heeft gemotiveerd gesteld (zie hiervoor 3.2) dat en waarom de termijn ook in haar belang is gesteld en zij in haar belang wordt geschaad indien zij haar klanten het vooruitbetalen van de rente zou moeten toestaan.

 

    1. De Commissie volgt het standpunt van de Bank en haar uitleg van de overeenkomst met Consument. Naar het oordeel van de Commissie is de bewuste tijdsbepaling inderdaad mede opgenomen in het belang van de Bank dat pas op het overeengekomen tijdstip wordt betaald. Het is immers een gerechtvaardigd belang dat, zoals de Bank stelt, zij gelet op haar positie zicht wil houden op de geldstromen. De bankadministratie is er op gericht dat de rente op vastgestelde data wordt betaald en dat daaraan ter voorkoming van fouten vastgehouden mag worden. In zoverre is er dus sprake van een afwijking van het vermoeden uit artikel 6:39 BW. Voorgaand oordeel is inmiddels door de Commissie van Beroep (in de onder 1. genoemde zaak CvB 2018-037 van 22 mei 2018) bevestigd.

 

    1. De Commissie overweegt voorts dat Consument geen argumenten naar voren heeft gebracht waaruit volgt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de Bank met een beroep op de bepaling in de kredietovereenkomst betaling van een nog niet opeisbare hypotheekrente weigert.

 

    1. Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de Bank niet verplicht kan worden mee te werken aan de door Consument gewenste mogelijkheid tot het vooruitbetalen van zes maanden hypotheekrente. Nu van een tekortkoming van de Bank geen sprake is, wordt het verzoek van Consument tot schadevergoeding afgewezen.

 

  • Beslissing

 

 

De Commissie wijst de vorderingen in de zaken met dossiernummers [nr.2] en [nr.1] af.

 

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/in-beroep-gaan-bij-kifid.

 

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak