Mijn Kifid

Uitspraak 2022-0031 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening nr. 2022-0031
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, P.G. Polstra AA RB, W.J. Steenhoven, mr. R.J.F. Thiessen, mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, leden en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Beroepschrift ontvangen op : 1 maart 2022
Ingediend door : Interbank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Interbank
Wederpartij : De consumenten
Datum uitspraak : 18 juli 2022

Samenvatting

Behandelbaarheid in beroep. Ook als partijen wensen dat het beroep wordt behandeld, is er geen bevoegdheid om beroep te behandelen als het reglement daarvoor geen grondslag biedt. Beroep op grond van art. 2.2, aanhef en onder c, van het reglement dat gold tot 1 april 2022. Niet aannemelijk gemaakt dat de specifieke beslissingen in de uitspraak van de Geschillencommissie tot financiële gevolgen voor de bank leiden die de grens van € 5.000.000,- overschrijden. Ook in het geval beroep is ingesteld op grond van art. 2.2, aanhef en onder c, van het reglement, maar niet aan de eisen van die bepaling is voldaan, geldt de regeling van art. 2.3 van het reglement over het vergoeden van kosten.

1. De procedure in beroep

1.1 De Geschillencommissie financiële dienstverlening (verder: de Geschillencommissie) heeft op 18 januari 2022 een uitspraak gegeven over een klacht van de consumenten tegen Interbank (dossiernummer [nummer], gepubliceerd onder nummer 2022-0029).

1.2 Bij beroepschrift van 1 maart 2022 heeft Interbank bij de Commissie van Beroep financiële dienstverlening (verder: de Commissie van Beroep) beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Geschillencommissie.

1.3 De consumenten hebben een verweerschrift ingediend, gedateerd op 17 maart 2022.

1.4 De mondelinge behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 27 juni 2022. Interbank werd vertegenwoordigd door [naam 1], [naam 2] en haar gemachtigden mr. V.H. Affourtit en
mr. T. Hendriks, beiden advocaat te Amsterdam. Namens de consumenten is daar verschenen R. Goedhart, voorzitter van de Stichting Geldbelangen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht en vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

1.5 Na de mondelinge behandeling hebben partijen nog diverse berichten aan de Commissie van Beroep toegezonden:
– e-mails van 4 juli 2022 van de consument over het overleg tussen partijen
– e-mail van 6 juli 2022 van Interbank over het overleg tussen partijen
– e-mail van 6 juli 2022 van de consument over het overleg tussen partijen
– e-mail van 6 juli 2022 van de consument over het vergoeden van kosten
– e-mails van 7 juli 2022 van de consument over het vergoeden van kosten
– e-mail van 8 juli 2022 van Interbank over het vergoeden van kosten

2. De procedure bij de Geschillencommissie

Voor het verloop van de procedure bij de Geschillencommissie verwijst de Commissie van Beroep naar de uitspraak van de Geschillencommissie van 18 januari 2022.

3. Behandelbaarheid van het beroep

3.1 In deze zaak is het reglement van de Commissie van Beroep van toepassing, zoals dit gold van 1 april 2019 tot 1 april 2022.

3.2 Het beroep kan alleen worden behandeld als het reglement dit toelaat. Ook als partijen dit wensen, komt de Commissie van Beroep niet de bevoegdheid toe om een klacht of beroep te behandelen als het reglement daarvoor geen grondslag biedt (vergelijk uitspraak 2020-013). De enkele omstandigheid dat de consumenten hun verweer, dat het beroep niet kan worden behandeld, hebben laten varen, brengt niet mee dat de Commissie van Beroep het beroep kan behandelen.

3.3 Volgens art. 2.1 van het toepasselijke reglement staat beroep open tegen uitspraken van de Geschillencommissie, indien het belang van de vordering waarover de Geschillencommissie oordeelde, ten minste € 25.000,- beliep. Maatstaf voor het bepalen van het belang van de vordering van de consument is het bedrag dat de consument bij de Geschillencommissie heeft gevorderd, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het financiële belang in werkelijkheid lager is. Een verlangde vergoeding voor kosten van de procedure, maakt geen deel uit van het belang van de vordering in de zin van art. 2.1 van het reglement.

3.4 De consumenten hebben in hun klacht bij de Geschillencommissie vermeld dat zij volgens hun indicatieve berekening € 21.500,- te veel aan rente hebben betaald. Uit de stellingen van partijen blijkt dat zij ervan uitgaan dat het belang van de vordering van de consumenten waarover de Geschillencommissie oordeelde, niet ten minste € 25.000,- beliep. Er staat dus geen beroep open tegen de uitspraak van de Geschillencommissie op grond van art. 2.1 van het reglement.

3.5 Tegen de uitspraak van de Geschillencommissie staat desondanks volgens art. 2.2, aanhef en onder c, van het reglement beroep open, wanneer de Commissie van Beroep van oordeel is dat Interbank aannemelijk heeft gemaakt dat de uitspraak zo principieel moet worden geacht, dat het daarmee gemoeide belang voor Interbank of de bedrijfstak waartoe Interbank behoort, de grens van € 5.000.000,- zal overschrijden. Interbank heeft aangevoerd dat het beroep op grond van deze bepaling behandelbaar is en zij heeft dit nader toegelicht.

3.6 In deze zaak gaat de klacht van de consumenten over de variabele rente op een doorlopend krediet dat Interbank aan de consumenten heeft verstrekt. Over dergelijke kredieten met variabele rente heeft de Commissie van Beroep reeds eerder uitspraken gegeven. Indien en voor zover de bestreden uitspraak slechts toepassing geeft aan hetgeen de Commissie van Beroep in de eerdere uitspraken over dergelijke kredieten heeft beslist, zal in beginsel niet kunnen worden aangenomen dat de bestreden uitspraak een principieel karakter heeft, met vergaande financiële gevolgen voor Interbank of de bedrijfstak (uitspraken 2021-0040 en 2021-0041).

3.7 Wat betreft het financiële belang van de bestreden uitspraak heeft Interbank alleen in het algemeen gewezen op het belang dat is gemoeid met het compenseren van kredietnemers. Dat de specifieke beslissingen die in de bestreden uitspraak zijn gegeven, tot financiële gevolgen voor Interbank of de bedrijfstak leiden die de grens van € 5.000.000,- overschrijden, is niet toegelicht noch aannemelijk gemaakt of geworden. Reeds hierom kan niet worden aangenomen dat beroep openstaat op grond van art. 2.2, aanhef en onder c, van het reglement.

3.8 Daar komt nog bij dat Interbank in het beroep beslissingen naar aanleiding van drie geschilpunten aan de orde stelt. Over twee daarvan, de compensatie over de periode vóór 1 januari 2008 en de compensatie in geval de kredietvergoeding lager is geweest dan de referentierente, heeft de Commissie van Beroep reeds eerder beslist in recente uitspraken. De bestreden uitspraak geeft in zoverre slechts toepassing aan die beslissingen. Er blijkt niet van (nieuwe) argumenten die reden kunnen geven om van deze beslissingen terug te komen.

3.9 Wat betreft de vraag of Interbank kredietnemers heeft mogen uitsluiten van deelname aan de compensatieregeling, om de reden dat jegens hen een rechterlijk vonnis is verkregen, geldt dat het volgens opgaaf van Interbank gaat om niet méér dan ‘honderdtallen’. Dat de compensatie van deze honderdtallen een belang vertegenwoordigt van meer dan € 5.000.000,-, is niet aannemelijk. Gesteld noch gebleken is verder dat ook andere financiële dienstverleners om deze reden kredietnemers van compensatie uitsluiten, zodat evenmin aannemelijk is dat met dit geschilpunt voor de bedrijfstak een belang is gemoeid van meer dan € 5.000.000,-.

3.10 De conclusie is dat Interbank niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bestreden uitspraak zo principieel moet worden geacht, dat het daarmee gemoeide belang voor Interbank of de bedrijfstak waartoe Interbank behoort, de grens van € 5.000.000,- zal overschrijden. Dit brengt mee dat het beroep niet behandelbaar is op grond van het bepaalde in art. 2.2, aanhef en onder c, van het reglement. Ook voor het overige zijn geen gronden aangevoerd die het beroep behandelbaar maken.

Kosten

3.11 De bank heeft beroep ingesteld op grond van het bepaalde in art. 2.2, aanhef en onder c, van het toepasselijke reglement. Indien aan de eisen van deze bepaling was voldaan en de Commissie van Beroep het beroep had toegelaten, zouden de kosten voor rechtsbijstand en de proceskosten die met het beroep samenhangen, op grond van art. 2.3 van het reglement voor rekening van Interbank zijn gekomen, mits deze kosten redelijk zijn (uitspraak 2020-020). Aan deze bepaling ligt het uitgangspunt ten grondslag dat een consument niet behoort te worden belast met de kosten van een beroep in een zaak die vanwege het relatief geringe financieel belang volgens de regel van art. 2.1 van het reglement niet vatbaar zou zijn voor beroep, maar waarin de financiële dienstverlener vanwege een groot zaaksoverstijgend belang voor hemzelf of de bedrijfstak toch beroep mag instellen. Dit uitgangspunt gaat ook op als de financiële dienstverlener vanwege een gesteld groot zaaksoverstijgend belang beroep instelt op grond van art. 2.2, aanhef en onder c, van het reglement, maar dit belang niet aannemelijk maakt. Een redelijke uitleg van het reglement brengt dan mee dat ook in dat geval de financiële dienstverlener alle kosten van de consument draagt die met de behandeling van het beroep samenhangen, mits deze redelijk zijn.

3.12 De consumenten hebben Interbank verzocht om een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand van hun gemachtigde. Daarbij is uitdrukkelijk verklaard dat zij geen verzoek doen aan de Commissie van Beroep om een beslissing over de kosten te geven, omdat zij menen dat Interbank ook zonder een dergelijke beslissing verplicht is de kosten te vergoeden. De Commissie zal daarom geen beslissing geven over de kosten. Interbank heeft overigens meegedeeld de kosten voor rechtsbijstand door de gemachtigde van de consumenten te zullen vergoeden, maar van de kosten nog een specificatie te verlangen. De Commissie van Beroep neemt aan dat Interbank met het laatste tot uitdrukking wil brengen dat zij wil kunnen vaststellen dat de opgegeven kosten redelijk zijn.

3.13 Het voorgaande leidt tot de hierna te noemen beslissing.

4. Beslissing

De Commissie van Beroep bepaalt dat het beroep niet kan worden behandeld en laat het beroep verder buiten behandeling.

Bekijk de volledige uitspraak