Mijn Kifid

Uitspraak 2015-183 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-183 d.d.
25 juni 2015
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. E.J. Heck, secretaris)

Consument,

tegen

SRLEV N.V., gevestigd te Amstelveen, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de brief van gemachtigde van Consument d.d. 26 juni 2014;
– het door Consument ondertekende vragenformulier van 20 augustus 2014;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.

Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 1 juni 2015 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

3.1. Op 9 juni 2005 is door de partner van Consument, [naam], hierna de partner, en zijn werkgever een Aanvraag Windex Pensioen bij een rechtsvoorganger van Aangeslotene ondertekend. Daarop is onder meer vermeld:
“Burgerlijke staat: Ongehuwd”. Andere mogelijkheden waren “Gehuwd”,
“Geregistreerd partner” en “Samenwonend”. Deze mogelijkheden zijn niet aangekruist.

Onder het kopje Dekking is achter het woord Overlijdensdekking geen van de aldaar vermelde keuzemogelijkheden aangevinkt, noch is elders aangegeven dat een overlevingsrente moest worden verzekerd.

Bij “Partner (voor overlevingsrente)” zijn geen persoonsgegevens ingevuld.

3.2. Op 24 juni 2005 is door de rechtsvoorganger van Aangeslotene een polis van levensverzekering afgegeven waar op het polisblad onder meer het volgende is vermeld:

“Verzekeringnemer [naam]”

“Kapitaal bij leven De waarde in euro’s van het aantal participaties in de gekozen
beleggingsfondsen beschikbaar te stellen op 1 juni 2021 als de
verzekerde dan in leven is.”

“Gegarandeerd kapitaal Het kapitaal bij leven zal minimaal € 101.846,- bedragen.”

“Premiebetaling De voor deze verzekering verschuldigde premies worden
voldaan door [X]”

3.3. Op Aanhangsel C11 wordt onder meer vermeld:
“Pensioen- en Dit is een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 2,
spaarfondsen wet vierde lid, onder C, van de pensioen- en spaarfondsenwet.
(…..)”

“Begunstigde(n): bij leven de verzekerde zelf;
bij overlijden:
1. de echtgenoot of pensioengerechtigde partner (….)”

3.4. Op Aanhangsel C30 wordt onder meer vermeld:
“Dekking bij overlijden Een meeverzekerd overlijdensrisico is volledig gedekt
tenzij (…..)”

3.5. De partner is op 1 november 2006 uit dienst getreden bij werkgever. Naar aanleiding daarvan is met wijzigingsdatum 1 november 2006 door de rechtsvoorganger van Aangeslotene op 20 december 2006 een nieuw polisblad afgegeven waarop onder meer staat vermeld:

“Gegarandeerd kapitaal Het kapitaal bij leven zal minimaal € 9.433,- bedragen.”

3.6. De partner is op 24 februari 2012 overleden.

4. De vordering, grondslagen en verweer

4.1. Consument vordert dat Consument als (standaard)begunstigde van de verzekeringspolis bij (de rechtsvoorganger van) Aangeslotene wordt aangemerkt.
Ter zitting vult gemachtigde van Consument haar vordering aan in die zin dat zij primair van Aangeslotene verlangt dat deze haar alsnog voorziet van een nabestaandenpensioen.
De hoogte daarvan dient later te worden uitgerekend door een pensioendeskundige. Subsidiair verlangt zij van Aangeslotene premierestitutie.

4.2. Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:

– Alle in de polis opgenomen clausules zijn met instemming van de partner en (de rechtsvoorganger van) Aangeslotene overeengekomen, zodat zij een onlosmakelijk deel vormen van de overeengekomen Levensloopverzekering van de partner bij (de rechtsvoorganger van) Aangeslotene.
– Er is geen sprake van een verklaring in overeenstemming met de wil van de partner omdat de verklaring zoals die in het aanvraagformulier is opgenomen niet overeenkomt met de feitelijke (samenwonings)situatie.

4.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:

De verzekeringsovereenkomst is tot stand gekomen zonder dekking bij overlijden. Derhalve kan er ook geen uitkering volgen nu verzekerde is komen te overlijden.
Consument heeft verder niet aangegeven welke overlijdensdekking van toepassing zou moeten zijn (kapitaal of rente, hoogte).

5. Beoordeling

5.1. Wat betreft de primaire vordering van Consument dat zij als (standaard)begunstigde dient te worden aangemerkt, constateert de Commissie dat dit gezien de tekst van Aanhangsel C11 reeds het geval is omdat zij pensioengerechtigde partner is.

5.2. De Commissie heeft vervolgens te oordelen over de vraag of Aangeslotene Consument na het overlijden van de verzekerde partner al dan niet terecht een uitkering heeft onthouden.

5.3. In het kader van de in r.o. 5.2 genoemde vraag heeft de Commissie zich allereerst gebogen over de vraag of de tekst van de aanhangsels C11 en C30 bij Consument een gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen opwekken dat er aanspraak bestond op een verzekerde uitkering bij overlijden. Aangeslotene heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat het haar niet bekend is waarom haar rechtsvoorganger de desbetreffende teksten in de aanhangsels heeft opgenomen en dat deze mogelijk verwarrend kunnen werken.

Hoewel de tekst van de aanhangsels C11 en C30 enige verwarring hebben kunnen opleveren bij Consument, is de Commissie van oordeel dat voor de vraag welke gebeurtenissen verzekerd zijn bepalend is hetgeen op het polisblad is vermeld en dat de tekst van de aanhangsels van toepassing is, indien en voor zover een uitkering bij overlijden verzekerd is. Het polisblad is helder op onderhavig punt: er was alleen een dekking bij in leven zijn van de partner op de einddatum van de verzekering. Derhalve kon Consument aan de aanhangselteksten niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat een uitkering bij overlijden verzekerd was.

5.4. Verder heeft de Commissie nagegaan of Aangeslotene aanleiding heeft gehad om te twijfelen aan de wilsuiting zoals die door Consument tot uitdrukking is gebracht op het aanvraagformulier.
De Commissie overweegt dat de wijze waarop het formulier is ingevuld consistent was.
Bij burgerlijke staat was het hokje “Ongehuwd” aangevinkt terwijl de mogelijkheid was geboden om te kiezen voor de categorie “Geregistreerd partnerschap” dan wel “Samenwonend”.
De verdere invulling van het formulier is in overeenstemming met deze keuze nu onder het kopje Dekking, achter het woord Overlijdensdekking, geen van de aldaar vermelde keuzemogelijkheden was aangevinkt en ook elders niet is aangegeven dat een overlevingsrente moest worden verzekerd.
Zo zijn bij “Partner (voor overlevingsrente)” geen persoonsgegevens ingevuld.
Voor Aangeslotene bestond er derhalve geen aanleiding om te onderzoeken of de wil van Consument wel overeenstemde met zijn verklaring.
Ook het tijdens de zitting door Consument aangevoerde argument dat het aanvraagformulier niet door de partner was ingevuld kan haar niet baten nu de partner het aanvraagformulier heeft voorzien van zijn handtekening en daarmee de inhoud heeft bekrachtigd.
Nu de dekkingsomschrijving op het polisblad overeenkwam met het aanvraagformulier zoals dat door de partner was ondertekend en de partner na afgifte van de polis door Aangeslotene niet heeft geklaagd over de inhoud daarvan, acht de Commissie het ook om die reden niet aannemelijk dat er geen wilsovereenstemming heeft bestaan over de dekking.

5.5. Op grond van het voorgaande wijst de Commissie de vordering van Consument af.
Gezien het voorgaande komt ook het subsidiair gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking. Ten overvloede overweegt de Commissie dat, als het subsidiair gevorderde wel zou zijn toegewezen, de premie, gezien het bepaalde op het polisblad met betrekking tot de premiebetaling, zou moeten worden gerestitueerd aan de
(ex-)werkgever van de partner.

6. Beslissing

De Commissie stelt vast dat de vordering van Consument wordt afgewezen.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht-1-4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak