Mijn Kifid

Uitspraak 2018-013 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2018-013 d.d. 12 februari 2018
(mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. S.B. van Baalen, mr. A. Bus, drs. P.H.M. Kuijs AAG en
mr. A. Smeeing-van Hees, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Geschil over een beleggingsverzekering. Het beroep is niet-ontvankelijkheid. Het belang van
de vorderingen waarover de Geschillencommissie oordeelde, beliep niet ten minste € 25.000,-.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg

1. De procedure in beroep

1.1 Belanghebbende heeft bij e-mail van 3 oktober 2016 pro forma beroep ingesteld tegen de (vrijwel gelijkluidende) uitspraken van de Geschillencommissie van 21 september 2016 met dossiernummers [nummer] (gepubliceerd onder nr. 2016-439) en [nummer] (gepubliceerd onder nr. 2016-441). De gronden van het beroepschrift (met bijlagen) zijn aangevoerd bij schrijven van 30 november 2016. Voorts heeft Belanghebbende nagekomen stukken gestuurd.

1.2 Verzekeraar heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, gedateerd 28 februari 2017 en ontvangen op 2 maart 2017. Tussenpersoon heeft bij schrijven van 28 februari 2017, ontvangen op 2 maart 2017, aangegeven dat zij voor haar verweer verwijst naar haar verweer¬schrift zoals ingediend bij de Geschillencommissie en dat het verweer van Verzekeraar mede als haar verweer moet worden aangemerkt voor zover toepasselijk.

1.3 De Commissie van Beroep heeft de zaken mondeling behandeld op 19 juni 2017.
Partijen zijn aldaar verschenen en hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedures in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar
de aan deze uitspraak gehechte uitspraken van de Geschillencommissie van 21 september 2016, respectievelijk in de zaak van Belanghebbende tegen Verzekeraar en in de zaak van Belanghebbende tegen Tussenpersoon.

3. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de geschillen en de daarbij ter zake doende feiten te kunnen komen, zal de Commissie van Beroep de ontvankelijkheid van het beroep moeten beoordelen. Artikel 5.1 van het Reglement Commissie van Beroep financiële dienstverlening (Kifid) (hierna: Reglement Commissie van Beroep) houdt in:

‘De Commissie van Beroep oordeelt over beroepen van Consumenten en Aangeslotenen tegen uitspraken van de Geschillencommissie waarbij het belang van de vordering waarover de Geschillencommissie oordeelde, ten minste € 25.000 beloopt.’

Bepalend voor de ontvankelijkheid in beroep is niet het schadebedrag zoals dat in beroep wordt begroot, maar het belang van het geschil waarover de Geschillencommissie had te oordelen (vgl. CvB 2016-015 d.d. 23 mei 2016 en CvB 2012-07, d.d. 20 februari 2012). Anders dan (de gemachtigde van) Belanghebbende zowel in zijn beroepschrift als in zijn pleitaantekeningen in beroep betoogd heeft, gaat het bij de beoordeling van de ontvankelijkheid op de voet van artikel 5.1. Reglement Commissie van Beroep niet om het materiële belang bij een geschil, maar is bepalend of het belang van de vordering waarover de Geschillencommissie oordeelde, ten minste € 25.000,- beloopt.

3.2 Vast staat dat Belanghebbende volgens overweging 3.5. van de uitspraak van de Geschillencommissie in de zaak tegen Verzekeraar heeft gevorderd:

‘i. dat Verzekeraar antwoord geeft op “de genoemde 8 indringende vragen over de ware product-kenmerken van de in de “Productkaart Allianz Beleggingsverzekering Kwetsbare klant” genoemde productalternatieven.

ii. een passende vergoeding voor alternatieve hersteladvisering van maximaal 1.500 EUR, “nu is vastgesteld dat de portefeuillehoudende adviseur in gebreke blijft”.

iii. omzetting naar het gewenste productalternatief met aantoonbaar het meeste economische nut in de omstandigheden van Consument (d.w.z. het productalternatief met de laagste verzekerings¬technische en beleggingskosten en het beste fondsbeleggingsbeleid) met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2015 resp. zoveel eerder als het gewenste productalternatief voor het eerst beschikbaar was; c.q. indien de 8 vragen (overwegend) bevestigend worden beantwoord, het faciliteren van een omzetting naar een passend product van derden, waarbij Aangeslotene vanwege de misleiding omtrent de ware productkenmerken uit de “Productkaart Allianz Beleggingsverzekering Kwetsbare klant” gehouden zijn alle omzettingskosten aan Consument te vergoeden, inclusief alle bijkomende advies/ en oversluit-kosten, zulks naar opgave door Consument.

iv. aanvullend een passende en redelijke vergoeding voor het misgelopen vermogen in de periode waarop het gewenste productalternatief voor het eerst beschikbaar was / 1 augustus 2015 als gevolg van de niet tijdige hersteladvisering, waarbij als maatstaf voor de berekening van die vergoeding zal worden uitgegaan van het fondsrendement van de bij het gewenst product-alternatief behorende fondsenmix en de verzekeringstechnische en beleggingskosten van dat productalternatief in die periode.

v. dat Verzekeraar voor de Tuchtraad Verzekeringen wordt gebracht.

vi. dat de kosten voor de Kifid-procedure worden bepaald op 2.500 EUR en dat Verzekeraar deze dient te vergoeden.’

3.3 Vast staat voorts dat Belanghebbende volgens overweging 3.3 van de uitspraak van de Geschillencommissie in de zaak tegen Tussenpersoon heeft gevorderd:
‘i. dat Tussenpersoon hem alsnog een deugdelijke AFM & Wft-conform hersteladvies uitbrengt, zoals in de klacht van Consument gespecificeerd.

ii. omzetting naar het gewenste productalternatief met aantoonbaar het meeste economische nut in de omstandigheden van Consument (d.w.z. het productalternatief met de laagste verzekerings¬technische en beleggingskosten en het beste fondsbeleggingsbeleid) met terugwerkende kracht van¬af 1 augustus 2015 resp. zoveel eerder als het gewenste productalternatief beschikbaar was; c.q. het faciliteren van een omzetting naar een passen product van derden, waarbij de Adviseur gehouden is vanwege de misleiding omtrent de ware productkenmerken alle omzettingskosten aan Consument te vergoeden, inclusief alle bijkomende advies- en oversluitkosten, zulks naar opgave van Consument.

iii. aanvullend een passende en redelijke vergoeding voor het misgelopen vermogen in de periode waarop het gewenste productalternatief voor het eerst beschikbaar was – 1 augustus 2015 als gevolg van de niet tijdige hersteladvisering, waarbij als maatstaf voor de berekening van die vergoeding zal worden uitgegaan van het fondsrendement van de bij het gewenste product-alternatief behorende fondsenmix en de verzekeringstechnische en beleggingskosten van dat productalternatief in die periode.

iv. intrekking van de AFM-vergunning van de Adviseur.

v. vergoeding van de advieskosten in de Kifid-procedure, voorshands te bepalen op EUR 2.500.’

3.4 Deze vorderingen halen zelfstandig noch opgeteld het drempelbedrag van € 25.000,- zoals vermeld in artikel 5.1 Reglement Commissie van Beroep. Weliswaar heeft de Geschillencommissie onder 3.4 van de uitspraak tegen Verzekeraar opgenomen dat Consument gesteld heeft nadeel te ondervinden, waarbij verwezen wordt naar een door Belanghebbende gesteld bedrag van € 28.504,- en de daarbij door hem gegeven toelichting, echter Belanghebbende heeft dat bedrag in de procedure tegen Verzekeraar bij de Geschillencommissie niet gevorderd.

3.5 Belanghebbende heeft blijkens voornoemde overweging 3.5 onder iv in de zaak tegen Verzekeraar bij de Geschillencommissie wel gevorderd een aanvullende, passende en redelijke vergoeding voor het misgelopen vermogen over de periode waarop het
gewenste productalternatief voor het eerst beschikbaar was, welk alternatief volgens Belanghebbende niet tijdig is geadviseerd. Als Belanghebbende daarmee zou hebben gerefereerd aan voor¬noemd bedrag van € 28.504,-, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk welk bedrag (of een deel van dat bedrag) Belanghebbende bij de Geschillencommissie op deze grondslag heeft gevorderd. Een nadere toelichting had wel op zijn weg gelegen aan¬gezien het bedrag blijkens de berekening van Belanghebbende gebaseerd is op de resterende looptijd van de verzekering (in de berekening: veertien jaren) terwijl de vordering van Belanghebbende onder iv betrekking heeft op verlies van vermogensopbouw als gevolg van het in de ogen van Belanghebbende niet tijdig verstrekken van een herstel¬advies, derhalve een veel meer beperkte periode. Dat het belang van deze vordering ten minste € 25.000,- beloopt is derhalve niet gebleken. De Commissie van Beroep acht het overigens – gelet op de stellingen van Belanghebbende op dit punt enerzijds en de gehanteerde berekening over de resterende 14 jaren anderzijds – ook niet aannemelijk dat de vordering onder iv een belang zou behelzen van minimaal € 25.000,-, ook niet in combinatie met de overige vorderingen.

3.6 Voor zover Belanghebbende nog stelt dat hij zijn vordering gewijzigd /vermeerderd heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de Geschillencommissie (onder punt 15.2 van zijn pleitnotities zou vergoeding van vermogensverlies worden gevorderd, op te maken bij staat en door de gemachtigde begroot op € 34.231,-), constateert de Commissie van Beroep dat de Geschillencommissie dit niet heeft aangemerkt als vordering. Tegen de vaststelling van de vorderingen van Belanghebbende door de Geschillencommissie als zodanig heeft Belanghebbende geen grief gericht, zodat de Commissie van Beroep daaraan (ook) gebonden is (vgl. HR 6 februari 2004, NJ 2004/271). In grief 6 van zijn beroepschrift (onder 2.1.8) maakt Belanghebbende weliswaar bezwaar tegen de wijze waarop de vorderingen door de Geschillencommissie zijn weergegeven, echter daarin stelt Belanghebbende dat de Geschillencommissie ten onrechte niet alle door Belanghebbende aangevoerde grondslagen correct heeft opgenomen. Voor zover Belanghebbende in het vervolg van de grief de vorderingen weergeeft zoals deze in zijn visie kennelijk zouden moeten luiden, blijkt daaruit niet dat Belanghebbende zich op het standpunt stelt dat de Geschillencommissie de vorderingen zoals daar weergegeven zo had moeten opvatten en dat zij dat ten onrechte niet heeft gedaan. De conclusie is dan ook dat Belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn beroep.

4. Beslissing

De Commissie van Beroep verklaart Belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen beide uitspraken van de Geschillencommissie van 21 september 2016.

Bekijk de volledige uitspraak