Mijn Kifid

Uitspraak 2009-40

Klachteninstituut Financiële Dienstverlening – Postbus 93257 – 2509 AG – Den Haag –
Tel. 070 333 89 60 – Fax 070-3338969 – www.kifid.nl
Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 40 d.d. 9 juni 2009
(prof. mr. E.H. Hondius, voorzitter, mw. mr. A.M.T. Wigger en mr. J.W.H. Offerhaus)
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende
stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de klacht, ontvangen op 28 januari 2008;
– het verweerschrift, ontvangen op 10 december 2008;
– conclusie van repliek, ontvangen op 13 januari 2009;
– conclusie van dupliek, ontvangen op 28 januari 2009.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële
Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 2 april 2009.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
2.1 Op 10 oktober 1990 zijn de Consument en zijn op 7 september 2006 overleden
echtgenote met de Aangeslotene een flexibel krediet ter hoogte van € 2.042,01 (ƒ 4.500,-)
overeengekomen. Deze overeenkomst is zowel door de Consument als zijn echtgenote
ondertekend. Dit krediet is een aantal keren gewijzigd, te weten:
· op 29 april 1998 is het krediet opgehoogd tot € 6.806,70 (ƒ 15.000);
· op 14 juli 1998 is dit krediet opgehoogd tot € 7.714,26 (ƒ 17.000);
· op 24 augustus 2001 is het krediet opgehoogd tot € 9.983,16 (ƒ 22.000);
· op 26 april 2005 is het krediet opgehoogd tot € 13.000 (ƒ 28.648,23).
2.2 Bij het afgesloten krediet hoorde een bankpas die geadministreerd was op de naam
van de Consument. Met deze bankpas zijn verscheidene kleine en grote opnames gedaan. De
bankpas is inmiddels op verzoek van de Consument komen te vervallen.
2/3
2.3 De Consument heeft zowel betreffende de privérekening – van deze rekening
werden de maandtermijnen voldaan – als het flexibele krediet rekeningafschriften ontvangen.
2.4 Het huidige kredietsaldo bedraagt € 12.479,61 en er is tot op heden geen
betalingsachterstand.
3. Geschil
3.1 De Consument vordert de vergoeding van de door hem geleden schade.
3.2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
De Consument stelt dat hij enkel de initiële flexibele kredietovereenkomst heeft
ondertekend en derhalve alleen van het bestaan van dit krediet afwist. De Consument heeft
nimmer ingestemd met een verhoging van het krediet. De op de overeenkomsten ter
verhoging van het flexibele krediet aanwezige handtekeningen zijn niet van de Consument
afkomstig maar van zijn echtgenote. De Consument is van mening dat de Aangeslotene
behoorde te bemerken dat de handtekening niet overeen kwam met de handtekening van de
Consument. Het krediet had dan ook nooit verhoogd mogen worden. De Consument stelt
dat hij pas na het overlijden van zijn echtgenote op de hoogte kwam van de verhoging van
het krediet.
3.3 De Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren aangevoerd.
De Aangeslotene heeft aangegeven dat de maandelijkse termijnbedragen van de
privérekening werden afgeschreven en dat de Consument dit kon zien op de aan hem
verstrekte rekeningoverzichten. Op basis van artikel 12 van de Algemene Voorwaarden is
een Consument gehouden de bescheiden terstond te controleren en dient hij bij
onjuistheden dit zo spoedig mogelijk te melden. Indien de Consument dit niet binnen twaalf
maanden doet geldt de inhoud van de bescheiden als door de Consument goedgekeurd. De
Aangeslotene stelt dat nu de Consument de onjuistheden niet tijdig heeft gemeld hij heeft
ingestemd met de verhoging.
Daarnaast hoorde er een op naam van de Consument gestelde bankpas bij het krediet
waarmee diverse geldopnames zijn verricht.
Tevens stelt de Aangeslotene dat de Consument op basis van artikel 1:102 BW aansprakelijk
is voor de gemeenschapsgelden na ontbinding van de gemeenschap door overlijden.
3/3
4. Beoordeling
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de Commissie als
volgt.
4.1 In het algemeen is iemand wiens handtekening is vervalst, niet aansprakelijk voor het
misbruik dat daarvan wordt gemaakt. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin
dit anders is. Het staat partijen vrij om die omstandigheden contractueel, ook bij algemene
voorwaarden, te preciseren en een nadere regeling omtrent de bewijslast dienaangaande te
treffen. Voor een aantal gevallen, waaronder misbruik van door de bank verstrekte
formulieren, is dit in artikel 14 van de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden gebeurd. Op
grond van artikel 14 van de Algemene Bankvoorwaarden dient de cliënt de ter beschikking
gestelde overboekingsformulieren zorgvuldig te bewaren en te behandelen en dient de cliënt
enige onregelmatigheden, zoals in casu de verhoging van het krediet, onverwijld te melden aan
de bank. Tot het moment van melding is de cliënt aansprakelijk, tenzij wordt aangetoond dat
de bank schuld te verwijten is. De Commissie oordeelt dat de handtekeningen op de
aanvraagformulieren voor de verhoging van het krediet en de handtekening op de initiële
kredietaanvraag dusdanige verschillen vertonen dat de Aangeslotene had behoren te twijfelen
aan de authenciteit van de handtekening, zodat de gevraagde verhoging niet door de
Aangeslotene gegeven had mogen worden.
4.2 Alhoewel vastgesteld kan worden dat de Consument op de hoogte behoorde te zijn
van de verhogingen en daarmee mede schuld heeft aan deze verhogingen, had het op de weg
van de Aangeslotene gelegen om vast te stellen dat de handtekeningen niet van de Consument
afkomstig waren. Het vereiste van het plaatsen van een handtekening door de echtgenoot
heeft geen betekenis wanneer daar geen controle op plaatsvindt in het geval de betreffende
handtekening niet persoonlijk in het bijzijn van een medewerker van de bank is geplaatst. Naar
redelijkheid en billijkheid oordeelt de Commissie dat de Aangeslotene bij de derde verhoging
voldoende gelegenheid heeft gehad om te constateren dat de handtekeningen op de
overeenkomsten ter verhoging vervalst waren. De schade als gevolg van de verhoging na 14
juli 2001 dient dan ook voor rekening van de Aangeslotene te komen. De uitstaande schuld
dient derhalve verminderd te worden met de verhogingen van 24 augustus 2001 en van 26
april 2006, zijnde € 2.268,90 (ƒ 5.000,-) respectievelijk € 3.016,84 (ƒ 6.648,23).
5. Beslissing
De Commissie beslist, als bindend advies, dat Aangeslotene binnen een termijn van vier
weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd de
uitstaande schuld van de Consument vermindert met € 5.285,74 en met vergoeding aan de
Consument van diens eigen bijdrage aan de behandeling van deze klacht, zijnde € 50,-.
an deze klacht, zijnde € 50,-.

Bekijk de volledige uitspraak