Mijn Kifid

Uitspraak 2010-164

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 164 d.d.
23 september 2010
(mr. C.E. du Perron, voorzitter, mr. drs. M.L. Hendrikse, drs. A.I.M. Kool, drs. L.B. Lauwaars en mr. A.W.H. Vink)

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– de door partijen met de Ombudsman Financiële Dienstverlening gevoerde
correspondentie;
– de klacht met bijlagen, ontvangen op 17 november 2009;
– het antwoord van Aangeslotene van 23 april 2010;
– de repliek van Consument van 30 april 2010;
– de dupliek van Aangeslotene van 26 mei 2010.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft voorts vastgesteld dat partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling. Beide partijen hebben daarop aangegeven van een mondelinge behandeling af te zien. De Commissie heeft vervolgens vastgesteld dat het geschil zich leent voor een afdoening op stukken zoals bedoeld in artikel 16 van haar Reglement.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
2.1 Consument en zijn ex-echtgenote hebben met een door hen beiden ondertekend verzoek in 2000 Aangeslotene gevraagd om in verband met hun echtscheiding een lijfrenteverzekeringpolis te splitsen, in die zin dat ieder van hen per de einddatum
1 januari 2009 de helft van de uitkering zou ontvangen. In een brief van 3 augustus 2000 hebben zij het gedane verzoek herhaald. De in dit verband door Aangeslotene opgemaakte Akte Aanvaarding Begunstiging werd evenwel noch door Consument noch diens ex-echtgenote ondertekend retour gezonden.
2.2 Na een verzoek van Consument om de begunstiging bij overlijden op de polis te wijzigen ten behoeve van zijn nieuwe partner, heeft Aangeslotene per brief van 29 november 2006 Consument een polisaanhangsel toegestuurd. Daarin wordt verwezen naar een akte van 3 augustus 2000 waarin de ex-echtgenote van Consument de begunstiging van de polis heeft aanvaard. De brief van 29 november 2006 maakt melding ervan dat op de polis een aanvaarde begunstiging van toepassing is en dat daarom alleen met toestemming van deze begunstigde de begunstiging bij overlijden kan worden aangepast.
2.3 Aangeslotene heeft in brieven van 7 augustus 2006 en 27 oktober 2008 aan Consument een waardeoverzicht (op basis van 100%) verstrekt. Op 30 oktober 2008 heeft zij aan Consument een offerte uitgebracht (eveneens op basis van 100%). Na het bereiken van de einddatum is Aangeslotene slechts bereid gebleken om de helft (50%) uit te keren op grond van het splitsingsverzoek van 3 augustus 2000.

3. Geschil

3.1 Consument vordert uitkering door Aangeslotene van de gehele poliswaarde ad € 10.379,80 met de rente daarover.

3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende
grondslagen.
Er is door aanvaarding van de op 30 oktober 2008 uitgebrachte offerte een overeen¬komst tot stand gekomen. Consument heeft vertrouwd en mocht vertrouwen op de juistheid van de offerte, mede gelet op de eerder hem afgegeven waardeoverzichten op basis van 100%, op de juistheid waarvan hij eveneens heeft vertrouwd en mocht vertrouwen. Dit temeer aangezien de in 2000 opgemaakte Akte Aanvaarding Begunstiging noch door Consument noch diens ex-echtgenote ondertekend retour is gezonden, en Aangeslotene daarom bleef weigeren om tot splitsing over te gaan. Voor zover sprake is geweest van een fout bij Aangeslotene, dient deze voor haar rekening te komen. Consument wijst in dit verband op het bepaalde in art. 3:35 BW.

3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
Consument en zijn ex-echtgenote hebben zelf in 2000 het splitsingverzoek ingediend. Per brief van 29 november 2006 heeft Aangeslotene Consument alsnog een polis¬aanhangsel toegestuurd, waarin wordt verwezen naar het splitsingsverzoek van
3 augustus 2000. Door dat splitsingsverzoek was sprake van een door de ex-echtgenoot aanvaarde begunstiging. Consument had hieruit kunnen opmaken dat bij uitkering van de verzekering rekening zou worden gehouden met voornoemd verzoek. Hij heeft op de brief van 29 november 2006 niet gereageerd. Hij had dus kunnen weten dat hem op de einddatum slechts de helft van waarde van de polis zou toevallen. Dat de op 30 oktober 2008 toegezonden, en door hem aanvaarde offerte een fout bevatte, doet aan het voorgaande niet af.

4. Beoordeling

4.1 Aangeslotene heeft op goede gronden het standpunt ingenomen dat, door het door Consument en zijn ex-echtgenote in 2000 ingediende splitsingsverzoek, sprake is van een door de ex-echtgenoot aanvaarde begunstiging. Daaraan doet niet af dat de door Aangeslotene opgemaakte Akte Aanvaarding Begunstiging noch door Consument noch diens ex-echtgenote ondertekend retour is gezonden, omdat het indienen van een ondertekende Akte Aanvaarding Begunstiging geen constitutief vereiste is voor de splitsing van de polis. Bovendien heeft Aangeslotene, zij het zeer laat, namelijk per brief van 29 november 2006, Consument, naar aanleiding van een door hem gedaan verzoek tot wijziging van de begunstiging bij overlijden, alsnog een polisaanhangsel toegestuurd waarin wordt verwezen naar het splitsingsverzoek van 3 augustus 2000 en vermeld wordt dat de ex-echtgenoot de begunstiging heeft aanvaard. Slotsom is dan ook dat 50% van de waarde van de polis aan Consument toekomt en 50% aan zijn ex-echtgenote.

4.2 Uit het hierboven onder 4.1 vermelde had het voor Consument duidelijk kunnen zijn dat bij uitkering van de verzekering rekening zou worden gehouden met voornoemd verzoek uit 2000. Hij had dus kunnen weten dat hem op de einddatum slechts de helft van waarde van de polis zou toevallen.
Dit wordt niet anders door de brieven van Aangeslotene van 7 augustus 2006 en
27 oktober 2008, aangezien deze slechts inzicht gaven in de waarde van de verzekering en geen betrekking op de verdeling hadden. Consument heeft op basis van die waardeoverzichten dus niet gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat de splitsing niet meer aan de orde was.
Dat geldt ook voor de offerte van 30 oktober 2008. Consument heeft niet mogen vertrouwen op de juistheid van de offerte. Consument had gelet op het in 2000 gedane splitsingsverzoek en de daarop betrekking hebbende brief van 29 november 2006 kunnen en moeten begrijpen dat bij Aangeslotene sprake was van een vergissing. Consument had als redelijk handelend verzekeringnemer Aangeslotene kunnen wijzen op deze vergissing. Nu Consument dat niet heeft gedaan en omdat door Consument niet wordt betwist dat Aangeslotene een fout heeft gemaakt, is van een gerechtvaardigd vertrouwen van Consument ex art. 3:35 BW geen sprake.

4.3 Het hiervoor vermelde leidt ertoe dat op dit moment slechts vaststaat dat Consument aanspraak heeft op 50% van de uitkering krachtens de onderhavige lijfrentepolis. De andere 50% zal eveneens tot uitkering moeten komen – het bedrag komt Aangeslotene niet toe – maar de Commissie begrijpt dat het voor de Consument niet duidelijk is of dit dient te geschieden aan de ex-echtgenoot of wellicht een ander en dat hij daaromtrent graag helderheid wil.

4.4 De Commissie zal Aangeslotene daarom in de gelegenheid stellen alsnog duidelijkheid omtrent het onder 4.3 vermelde te verschaffen. Consument zal Aangeslotene daarbij naar vermogen bijstaan.

5. Beslissing

De Commissie beslist dat Aangeslotene binnen een termijn van zes weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd aan de Commissie, en in afschrift aan Consument, schriftelijk duidelijkheid zal verschaffen omtrent aan wie de andere 50% zal worden uitgekeerd.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

Bekijk de volledige uitspraak