Mijn Kifid

Uitspraak 2010-195

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 195
d.d. 22 november 2010
(mr R.J. Verschoof, voorzitter, prof mr M.L. Hendrikse, mr B.F. Keulen, drs A.I.M. Kool en mr A.W.H. Vink)

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– de brief van 20 juli 2009 van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ingevulde en ondertekende vragenformulier met bijlagen, ontvangen op 16 september 2009;
– het antwoord van Aangeslotene van 4 maart 2010 met bijlagen;
– de repliek van Consument, ontvangen op 1 april 2010;
– de dupliek van Aangeslotene van 15 april 2010;
– de brief van 8 juni 2010 van Aangeslotene, met bijlage;
– het certificaat-aanhangsel van 27 november 1998 en de Algemene voorwaarden 1990 en 1996.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft voorts vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op maandag 11 oktober 2010.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
– Consument, die in 1939 is geboren, heeft met ingang van 1 februari 1994 bij een rechts¬voorganger van Aangeslotene een spaarkasovereenkomst op basis van aandelen (aandelen – beleggingskas) afgesloten via een loondienstagent van deze rechtsvoorganger. De einddatum van de overeenkomst is 1 februari 2009. Waar in het hierna volgende wordt gesproken over Aangeslotene wordt daaronder ook de rechtsvoorganger verstaan.
– Blijkens het op 13 januari 1994 gedateerde certificaat van de overeenkomst voorziet deze in een uitkering ‘bij het in leven zijn van de verzekerde op de einddatum van het aandeel in de beleggingskas’ en voorts in een uitkering ‘terstond na overlijden van de verzekerde voor de einddatum van de som van de betaalde spaarstortingen en premies vermeerderd met 5% samengestelde interest per jaar’.
– Blijkens genoemd certificaat bedroeg de totale storting f 100,- per maand, waarvan spaar¬storting f 67,10 en premie f 32,90 per maand. Een certificaat, gedateerd 27 november 1998, vermeldt dat de storting vanaf 1 december 1998 f 150,- per maand bedraagt.
– Op het door Consument ondertekende aanvraagformulier voor de spaarkasovereenkomst is als keuze aangekruist ’Verzekerd-Beleggings-Plan’ en ‘aandelen’ en bij ‘Uitkering bij overlijden’: ‘Idem (Commissie: is ‘som stortingen’) + 5% interest (samengesteld)’. Op het aanvraagformulier is bij ‘Spaarstorting + Premie’ ingevuld een bedrag van f 100,-.
– Op de einddatum van de spaarkasovereenkomst is een bedrag van € 6.087,34 tot uitkering gekomen.

3. Geschil

3.1 Consument vordert: een hogere uitkering dan haar is toegekend.

3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
Consument betaalde aanvankelijk aan Aangeslotene f 100,- per maand, waarop een premie van f 32,90 per maand werd ingehouden. Later betaalde Consument f 150,- per maand, waarop f 43,07 aan premie werd ingehouden. Op het aanvraagformulier staat het premiebedrag niet vermeld. De tussenpersoon heeft bij het aangaan van de verzekering toegezegd dat Consument bij het einde van de looptijd altijd het gespaarde geld plus 4% rente zou ontvangen. Consument kon dus alleen maar winnen. Deze toezegging is niet schriftelijk vastgelegd en de tussenpersoon is, naar Consument heeft begrepen, inmiddels overleden. Consument zou als zij had geweten dat sprake was van beleggen, met een hoog risico, niet daartoe zijn overgegaan. De einduitkering was teleurstellend. Consument voelt zich misleid. Zij vraagt zich af of de betaalde hoge premie de gesloten overeenkomst tot een woekerpolis maakt. Voorts vraagt zij zich af of een tussenpersoon een dergelijke toezegging mag doen.

3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
– Consument voelt zich misleid omdat de tussenpersoon in 1994 gezegd zou hebben dat zij minimaal het gespaarde geld plus 4% rente zou ontvangen. Zulk een uitspraak is echter niet op het aanvraagformulier of op de polisbescheiden gebaseerd. Uit het polisdossier blijkt niet dat met Consument afwijkende afspraken zijn gemaakt.
– Dat Consument niet bekend zou zijn dat zij voor de dekking van het overlijdens¬risico premie moest betalen, verbaast Aangeslotene. Consument heeft al in 1981 een spaarkasovereenkomst met dekking van het overlijdensrisico gesloten, welke overeenkomst in 1993 is geëindigd. Verder bevat het op 13 januari 1994 gedateerde certificaat een uitsplitsing van de storting van f 100,- per maand in een spaarstorting van f 67,10 en een overlijdensrisicopremie van f 32,90 per maand.
– Consument heeft bij de aanvang van de spaarkasovereenkomst al of niet in samen¬spraak met haar tussenpersoon gekozen voor deelname in een aandelenfonds, dat wereldwijd belegt in aandelen en een hoog risicoprofiel heeft.
– Aangeslotene geeft iedere deelnemer, ook Consument, jaarlijks een waardeopgave. Deze waardeopgave geeft ook een berekening van het voorbeeldkapitaal op de eind¬datum. Uit de waardeopgaven over de jaren 2001 t/m 2008 valt af te leiden dat het aantal participaties steeds is toegenomen, maar dat het voorbeeldkapitaal afnam ten gevolge van de (negatieve) ontwikkelingen op de beleggingsmarkt. Helaas is na het laatste waardeoverzicht van 18 maart 2008 de koers nog verder gedaald. Dit alles heeft tot gevolg gehad dat Consument in totaal € 7.685,54 heeft ingelegd, maar slechts € 6.087,34 uitgekeerd heeft gekregen.
– Aangeslotene heeft ter zake van de onderhavige spaarkasovereenkomst steeds gehandeld overeenkomstig de geldende wettelijke en andere voorschriften.

4. Zitting

Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht.

5. Beoordeling

5.1 Uit het op 3 januari 1994 getekende aanvraagformulier en het op 13 januari 1994 gedateerde certificaat van de spaarkasovereenkomst en ook uit de later afgegeven polisbescheiden blijkt niets van een, door Consument gestelde, gegarandeerde einduitkering van de gedane inleg + 4% rente. Aangeslotene heeft verklaard niet ermee bekend te zijn of de tussenpersoon de door Consument gestelde garantie heeft gegeven, aldus het bestaan van deze garantie betwistend. Bewijs van de door Consument gestelde garantie ontbreekt. De tussenpersoon is inmiddels overleden. Het bewijs van de garantie kan niet op andere wijze geleverd worden. De Commissie kan er dus niet van uitgaan dat deze garantie bestaat. In het midden kan daarom blijven of de tussenpersoon gerechtigd was namens Aangeslotene een bindende toezegging van die strekking te doen. Aangeslotene behoefde derhalve niet de door Consument gestelde gegarandeerde einduitkering van de gedane inleg + 4% rente uit te keren.
Uit het aanvraagformulier en de voormelde polisbescheiden blijkt duidelijk dat de spaarkasovereenkomst op basis van belegging in aandelen zou zijn, na aftrek van een bedrag aan premie ter dekking van het overlijdensrisico. Aangeslotene heeft dan ook terecht aan Consument een einduitkering verleend die gebaseerd was op het resultaat van belegging van de spaarstorting in aandelen. Consument heeft verder te weinig feiten en omstandigheden aangevoerd om de conclusie op te baseren dat sprake is van een, in de woorden van Consument, woekerpolis.

5.2 Uit de aan de Commissie overgelegde bescheiden en hetgeen ter zitting is besproken, is niet gebleken dat Aangeslotene geheel voldaan heeft aan haar verplichtingen tot het verstrekken van informatie aan Consument conform de Code Rendement en Risico van het Verbond van Verzekeraars, die, zo beweert Aangeslotene, wel door haar wordt onderschreven. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de verhoging van de maandelijkse storting tot f 150,- per maand. Dit maakt het hierboven onder 5.1 vermelde oordeel van de Commissie evenwel niet anders.

6. Beslissing

De Commissie wijst, als bindend advies, de vordering af.

Bekijk de volledige uitspraak