Mijn Kifid

Uitspraak 2010-51

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 51 d.d.
23 maart 2010
(mr R.J. Verschoof, voorzitter, mr B.F. Keulen, drs A.I.M. Kool, drs L.B. Lauwaars,
mr A.W.H. Vink)

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– de brief van Consument van 16 januari 2009 met bijlagen;
– de brief van Consument van 3 maart 2009 met bijlagen, waaronder het ingevulde en ondertekende vragenformulier;
– het antwoord van Aangeslotene van 4 september 2009 met bijlagen;
– de repliek van Consument van 14 september 2009;
– de dupliek van Aangeslotene van 15 oktober 2009;
– de brief van Consument van 1 februari 2010 met bijlagen.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft voorts vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op maandag 24 februari 2010.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
– Consument heeft met ingang van 1 december 1995 bij een rechtsvoorganger van Aangeslotene een levensverzekering afgesloten die hij per 1 januari 1998 heeft gewijzigd. De einddatum is 1 december 2016. De premie bedroeg tot 1 januari 1998 f. 300,- per maand; sindsdien bedraagt de premie f. 100,- per maand. Volgens de polis bedraagt het beleggingsbestanddeel daarvan 95%. Belegd wordt in een aantal fondsen.
– In de op de verzekering van toepassing zijnde Aanvullende Voorwaarden is bepaald:
‘(…)
Indien in enig verzekeringsjaar de na de laatste dag van het verzekeringsjaar eerst tot stand gekomen Koers van een onderliggend Fonds met meer dan 12% uitstijgt ten opzichte van de na de laatste dag van het direct daaraan voorafgaande verzekeringsjaar eerst vastgestelde Koers, is – voor elk onderliggend Fonds dat een zodanige koersstijging kent – een vergoeding aan de maatschappij verschuldigd.
Deze vergoeding wordt vastgesteld als een percentage van de op de laatste dag van het betreffende verzekeringsjaar aanwezige Beleggingseenheden en wordt vervolgens op genoemd tijdstip aan de Beleggingsrekening onttrokken.
Het vergoedingspercentage is gelijk aan 20% van het meerdere boven genoemde 12% koersstijging, met een maximum van 3,6.

Indien in enig verzekeringsjaar een Fonds – om welke reden dan ook – gedurende (een) kortere periode(s) dan een vol verzekeringsjaar aan de onderhavige verzekering ten grondslag heeft gelegen, wordt de koersstijging en de daarmee samenhangende verschuldigde vergoeding voor elke periode afzonderlijk bepaald.
De vaststelling van de koersstijging alsmede het vergoedingspercentage geschiedt overeenkomstig de hiervoor terzake omschreven methodiek.
De koersstijging wordt vastgesteld over de periode van het verzekeringsjaar waarin een Fonds aan deze verzekering ten grondslag heeft gelegen.
Het vergoedingspercentage wordt gerelateerd aan de periode waarin het betreffende Fonds in een verzekeringsjaar aan de verzekering ten grondslag heeft gelegen, en wel naar tijdsevenredigheid.
De aan de maatschappij verschuldigde vergoeding wordt vervolgens vastgesteld als een percentage van de op het tijdstip van vaststelling van de koersstijging aanwezige Beleggingseenheden en wordt op genoemd tijdstip aan de Beleggingsrekening onttrokken.‘
– Voormelde incidentele vergoeding wordt door partijen (ook) PRF (Performance Related Fee) genoemd.
– Bijna alle fondsen waarin de door Consument betaalde premie wordt belegd kennen aankoopkosten (0,5%), verkoopkosten (1,5%), beheerkosten (0,0041% per maand) en switchkosten (f. 50,-).
– Waar in het hierna volgende wordt gesproken over Aangeslotene wordt daaronder ook de rechtsvoorganger verstaan.

3. Geschil

3.1 Consument vordert dat de polisvoorwaarden in die zin worden gewijzigd dat de verrekening van het berekende PRF-percentage plaats vindt door het aantal beleggingseenheden verkregen uit de meer dan 12% zuivere koersstijging met dit percentage te verminderen.
De Commissie begrijpt de klacht als volgt: Consument heeft er met name bezwaar tegen dat een PRF geheven wordt over de waarde van het fonds waarover ook in jaren daarvoor PRF is ingehouden. Dit is naar de mening van klager des te meer stuitend wanneer op enig moment een PRF wordt ingehouden op een fonds waarvan de waarde lager is dan het bedrag dat hij oorspronkelijk in het fonds heeft belegd.

3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
In 2008 ontving Consument voor het eerst een kostenoverzicht, namelijk over het jaar 2007. Daaruit bleek dat de hem in rekening gebrachte kosten meer dan 70% van de jaarpremie bedroegen. Mede door tussenkomst van de Ombudsman ontving hij van Aangeslotene over de gehele verzekeringsduur een kostenspecificatie. Daaruit blijkt dat bijna elk jaar de PRF in rekening wordt gebracht en deze de belangrijkste kostenpost is. De incidentele vergoedingsregeling blijkt structureel te zijn. Voorts blijkt dat de PRF wordt berekend over alle beleggingseenheden, dus ook over verkregen beleggingseenheden uit een switch van verliesgevende fondsen en beleggingseenheden die in het verleden al zijn verkregen en waarover al PRF is verrekend. Consument vindt dit strijdig met het karakter van de PRF. Dit leidt tot veel te hoge kosten, waardoor het voorgespiegelde rendement van 8% niet zal worden gehaald. Het te verwachten herstel van de koersen in de komende jaren, zal ertoe leiden dat een flink bedrag aan PRF zal worden afgehouden. Als Consument over dit alles bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst goed was geïnformeerd, dan had hij de verzekering niet gesloten.

3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
Consument heeft de verzekering gesloten door bemiddeling van een onafhankelijke tussenpersoon. Eventuele tekortkomingen van deze tussenpersoon kunnen Aangeslotene niet worden toegerekend.
Voorts heeft Consument bij het sluiten van de verzekering kunnen kennis nemen van de polisvoorwaarden.
Kenmerkend voor de verzekering is dat de premie, na aftrek van kosten en risico¬premies, wordt aangewend voor de aankoop van beleggingseenheden in de door de verzekerde gekozen fondsen.
Eerder heeft Consument zich erover beklaagd dat hem meer kosten in rekening zijn gebracht dan hij had mogen verwachten. Aangeslotene heeft aan Consument uitvoerig uiteengezet dat zij geheel heeft voldaan aan de voor haar op het punt van informatieverstrekking destijds geldende voorschriften. De Ombudsman heeft in het licht van toetsing volgens de ‘Wabeke’-norm een eenduidig standpunt ingenomen.
De onderhavige verzekering kent een relatief lage kostenloading. Daarnaast is als aanvullende vergoedingsregeling de PRF opgenomen.
Bij koersstijgingen van minder dan 12% deelt Aangeslotene niet mee in het door de polishouder behaalde rendement. Alleen bij een koersstijging van meer dan 12% deelt Aangeslotene mee in het door de polishouder behaalde rendement, op basis van de formule: 20% van de meerdere stijging, met een absoluut maximum van 3,6%.
De PRF wordt vastgesteld als een percentage van de op de laatste dag van het betreffende verzekeringsjaar aanwezige beleggingseenheden en wordt vervolgens op genoemd tijdstip aan de beleggingsrekening onttrokken.
Indien in een verzekeringsjaar is geswitcht naar een fonds waarin reeds vanaf het begin van dat jaar is belegd, is bij een koersstijging van meer dan 12%, PRF verschuldigd over de op het tijdstip van vaststelling ervan op de beleggingsrekening totaal aanwezige beleggingseenheden.
Bij een periode korter dan een vol verzekeringsjaar wordt de PRF tijdsevenredig bepaald. Denkbaar is dat zowel PRF berekend wordt voor het fonds van waaruit wordt geswitcht als voor het fonds waarheen wordt geswitcht.
De term ‘incidentele vergoeding’ is niet misleidend: het gaat erom dat deze kosten niet volgens een vaste cyclus worden onttrokken.

4. Zitting

4.1 Ter zitting hebben Consument en Aangeslotene hun standpunten nader toegelicht. Aangeslotene heeft daarbij onder meer aangegeven dat in de tijd waarin Consument deze verzekering sloot, zij in een brochure uitleg gaf over de werking van de PRF. Consument heeft vervolgens aangegeven dat hij de brochure niet heeft ontvangen, en dat ook de tussenpersoon hem niet goed over de PRF heeft geïnformeerd.

5. Beoordeling

5.1 Het aan de Commissie voorgelegde geschil betreft de uitleg en duidelijkheid van de in de Algemene Voorwaarden opgenomen bepaling ter zake van de in te houden PRF en de wijze waarop Aangeslotene daaraan toepassing heeft gegeven.

5.2 De Commissie acht de in de Algemene Voorwaarden opgenomen bepaling omtrent de PRF, voor zover deze de situatie betreft waarin een fonds een volledig verzekerings¬jaar aan de verzekering ten grondslag ligt, voldoende duidelijk. Deze bepaling is ook niet strijdig is met de destijds geldende wet- en regelgeving, in het bijzonder niet met de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers (Riav) 1994.
In een dergelijk geval is de door Aangeslotene in te houden PRF bij een koersstijging in dat jaar van meer dan 12%, 20% van het meerdere, met een maximum van 3,6%, welk percentage wordt genomen van de op de laatste dag van dat verzekeringsjaar aanwezige beleggingseenheden. De aldus berekende PRF heeft Aangeslotene dan ook terecht aan Consument in rekening gebracht.
De door de Consument voorgestane uitleg van deze bepaling is in strijd met de voldoende duidelijke bewoordingen daarvan. Dit leidt ertoe dat de Commissie de vordering van Consument zal afwijzen.

5.3 De Commissie is van oordeel dat deze bepaling echter onvoldoende duidelijk is in het geval een fonds slechts een gedeelte van een verzekeringsjaar aan de verzekering ten grondslag ligt. De Commissie is van oordeel dat toepassing van de bepaling in een dergelijk geval niet ertoe mag leiden dat in een verzekeringsjaar aan het bij een fondsswitch betrokken kapitaal in totaal meer dan 3,6% aan PRF wordt onttrokken. Zonder duidelijke uitleg op dit punt, die heeft ontbroken, behoefde Consument een dergelijke toepassing niet te verwachten. De Commissie beveelt Aangeslotene dan ook aan de polisbepaling omtrent de PRF in zoverre te verduidelijken.

5.4 Omdat niet duidelijk is of de onder 5.3 bedoelde toepassing er voor Consument toe heeft geleid dat in een verzekeringsjaar aan het bij een fondsswitch betrokken kapitaal in totaal meer dan 3,6% aan PRF is onttrokken, zal Aangeslotene dit ten behoeve van Consument moeten narekenen. Als daaruit blijkt dat Aangeslotene in een verzekeringsjaar aan het bij een fondsswitch betrokken kapitaal in totaal meer dan 3,6% aan PRF heeft onttrokken, dan zal zij hetgeen teveel is ingehouden aan Consument moeten terugbetalen.

6. Beslissing

De Commissie wijst, als bindend advies, de vordering af.
De Commissie draagt Aangeslotene op hetgeen in 5.4 is vermeld. Dit narekenen en, indien daartoe aanleiding blijkt te bestaan, terugbetalen dient Aangeslotene te hebben uitgevoerd binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.

Bekijk de volledige uitspraak