Mijn Kifid

Uitspraak 2010-64

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 64 d.d.
13 april 2010
(mr. B. Sluijters, voorzitter, mr. B.F. Keulen en mr. E.H. Hondius)

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

– het door de Ombudsman Financiële Dienstverlening overgelegde dossier;
– het ingevulde en door Consument op 10 februari 2009 ondertekende vragenformulier;
– het antwoord van Aangeslotene van 24 september 2009;
– de repliek van Consument van 4 oktober 2009 ; en
– de dupliek van Aangeslotene van 20 oktober 2009.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 2 februari 2010. Consument is niet ter zitting verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

2.1 Op 8 december 1995 heeft Consument via zijn toenmalige tussenpersoon bij een rechtsvoorganger van Aangeslotene een aanvraag ingediend voor een spaarkas¬overeenkomst. Naar aanleiding daarvan is een spaarkasovereenkomst tot stand gekomen met als ingangsdatum 1 januari 1996 en einddatum 1 november 2008.
2.2 In 2001 heeft een fusie plaatsgevonden tussen de rechtsvoorganger van Aangeslotene en Aangeslotene.
2.3 Naar aanleiding van een bij brief van 16 januari 2004 ontvangen – hem tegenvallend – waardeoverzicht heeft Consument Aangeslotene om een toelichting gevraagd.
2.4 In de reactie van Aangeslotene van 2 maart 2004 alsmede de daaropvolgende correspondentie wordt onder meer verwezen naar het feit dat Consument heeft deelgenomen aan een beleggingskas met een hoog risicoprofiel.
2.5 Bij brief van 16 april 2004 heeft Aangeslotene Consument gewezen op de mogelijkheid de spaarkasovereenkomst te verlengen op de einddatum. Bij brief van 24 september 2009 heeft Aangeslotene hiertoe een voorstel gedaan. Consument is tot 1 december 2009 de gelegenheid geboden hierop te reageren.

3. Geschil

3.1 Consument vordert van Aangeslotene herziening van de waardebepaling van de polis.

3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen:
– Consument is onvoldoende c.q. onjuist geïnformeerd omtrent het karakter van de overeenkomst. Naar zijn mening heeft hij de polis afgesloten onder voorwaarde van een beperkt risicoprofiel. Hij heeft dit mogen afleiden uit de hem overgelegde brochure waarin wordt gesteld dat bij de keuze voor een bepaald fonds, ondanks het streven naar een extra hoog rendement, het beleggingsrisico beperkt blijft. Consument beroept zich op dwaling.
– De waarde van de polis is mede beïnvloed door de fusie tussen de rechts¬voorganger van Aangeslotene en Aangeslotene.
– Ten onrechte heeft Aangeslotene Consument geen klantgericht advies willen geven.
– De waarde van de polis zou moeten zijn hersteld gezien het beurskoersherstel in 2003.

3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, het volgende als verweer aangevoerd:
– Uit de offerte, de polis en de algemene voorwaarden blijkt duidelijk welk product door Consument werd aangekocht. Consument had een keuze en hij heeft via het door hem ondertekende aanvraagformulier zijn keuze kenbaar gemaakt.
– Aangeslotene is een intermediairmaatschappij: de verzekering is via de toenmalige tussenpersoon van Consument tot stand gekomen. De tussenpersoon heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid. Aangeslotene kan om die reden niet worden aan¬gesproken op de door Consument gestelde gevolgen van de advieswerkzaamheden (inclusief de samenstelling van de destijds overgelegde brochures) van de tussen¬persoon.
– Los van het voorgaande heeft Consument ten onrechte uit de informatie afgeleid
dat beleggen in aandelen zonder risico zou zijn.
– Ten onrechte wordt Aangeslotene verweten geen klantgericht advies te geven. Consument kiest er zelf voor om geen zaken meer te doen met een intermediair, waardoor het aan een klantgericht advies ontbreekt.
– De stelling van Consument, te weten dat het beleggingsresultaat (in negatieve zin) is beïnvloed door de fusie tussen Aangeslotene en haar rechtsvoorganger, is onjuist en vindt geen steun in het dossier.
– Tegenover de stelling van Consument dat herstel van de waarde na 2003 zou moeten zijn opgetreden, staat het gegeven dat vóór 2000 participaties tegen hoge koersen zijn aangekocht, waarvan de latere waardedaling tot ver na 2003 van invloed is geweest op de waarde van de polis.

4. Beoordeling

4.1 De Commissie is van oordeel dat Aangeslotene als intermediairmaatschappij niet kan worden verweten niet te zijn overgegaan tot het geven van een klantgericht advies. Voor Consument was van het begin af aan duidelijk dat een verzekerings¬overeenkomst met Aangeslotene uitsluitend via een tussenpersoon tot stand kon komen. Vanwege bedrijfs¬beëindiging van de tussenpersoon is Consument tijdig gevraagd een intermediairwijziging op te geven. Op geen enkele wijze is bij Consument de verwachting gewekt dat Aangeslotene zelf hem zou adviseren.
4.2 Uit het door Aangeslotene – via de tussenpersoon – overgelegde informatiemateriaal blijkt dat er voor Consument een keuze was uit verschillende beleggingsvormen en dat de uiteindelijk door hem geselecteerde variant – te weten in de vorm van aandelen – de meest risicovolle vorm was. Uit het op 8 december 1995 ondertekende aanvraag¬formulier blijkt de keuze van Consument voor een bepaald aandelenfonds onder volledige lijfrenteaftrek. De stelling van Consument dat hij niet op de hoogte was of kon zijn van de risico’s, vindt geen steun in het dossier noch is gebleken dat voor Aangeslotene kenbaar was of had moeten zijn dat Consument niet over de juiste informatie beschikte alvorens een beslissing te nemen.
4.3 Een en ander kan niet los worden gezien van het tijdbestek waarbinnen de verzekerings¬¬¬overeenkomst tot stand is gekomen. In dit licht bezien was Aangeslotene niet verplicht méér of andere informatie over te leggen omtrent te behalen rendementen dan zij – via de tussenpersoon – heeft verstrekt.
4.4 Er is onmiskenbaar sprake van een teleurgestelde verwachting doch dit gegeven is op zichzelf geen grondslag voor een tegemoetkoming door Aangeslotene.
Ten overvloede overweegt de Commissie daarbij dat de aan Consument overgelegde schriftelijke informatie in de precontractuele fase onlosmakelijk is verbonden met het gehele (mondelinge) adviestraject dat via de tussenpersoon heeft plaatsgevonden.
4.5 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de vordering van Consument moet worden afgewezen. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

5. Beslissing

De Commissie wijst, als bindend advies, de vordering van Consument af.

Bekijk de volledige uitspraak