Mijn Kifid

Uitspraak 2011-27

Klachteninstituut Financiële Dienstverlening – Postbus 93257 – 2509 AG – Den Haag –
Tel. 070 333 89 60 – Fax 070-3338969 – www.kifid.nl
Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 26
d.d. 25 januari 2011
(prof. mr. C.E. du Perron, voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse, drs. A.I. Kool,
drs. L.B. Lauwaars en mr. A.W.H. Vink)
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende
stukken:
– de brief van Consument van 26 december 2009 met bijlagen;
– het door Consument ingevulde en op 8 februari 2010 ondertekende
vragenformulier;
– het antwoord van Aangeslotene van 31 mei 2010 met bijlagen;
– de repliek van Consument van 12 juni 2010 met bijlagen;
– de dupliek van Aangeslotene van 29 juni 2010;
– de brief van Aangeslotene van 24 september 2010 met bijlagen;
– de brief van Consument van 20 oktober 2010 met bijlagen.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële
Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft voorts vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen
aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op
maandag 13 september 2010. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
– Consument heeft met ingang van 1 mei 1999 bij (een rechtsvoorganger van)
Aangeslotene een spaarkasovereenkomst met overlijdensrisicodekking afgesloten. De
einddatum was 1 mei 2014. Bij aanvang van de overeenkomst stortte Consument
eenmalig een bedrag van ƒ 50.000,- (€22.689,01). Hiernaast was jaarlijks een storting
van ƒ 5.565,- (€ 2.525,29) verschuldigd;
– op het spaarkascertificaat stond aangetekend dat de eenmalige storting werd gesplitst
in een spaarstorting van ƒ 36.952,87 (€ 16.768,48) en een premie van
ƒ 13.047,13 (€ 5.920,53). De jaarlijkse storting werd gesplitst in een spaarstorting van
ƒ 2.849,65 (€ 1.293,11) en een premie van ƒ 2.715,35 (€1.232,17);
– uit de toepasselijke Algemene Voorwaarden 1998 blijkt dat onder “premie” dient
te worden verstaan:
“ het deel van de door de deelnemer te betalen bedrag dat verschuldigd is voor de
overlijdensrisicodekking.”;
2/7
– het verzekerde overlijdensrisicokapitaal bedroeg ƒ 139.462,- (€ 63.285,10) uit te
keren “Terstond na overlijden van een van beide verzekerden 1 en 2 als eerste of na
hun gelijktijdig overlijden voor de einddatum”;
– de spaarstortingen werden gestort in de beleggingskas X. Deze beleggingskas belegde
in het X-fonds dat de naam droeg van de rechtsvoorganger van Aangeslotene;
– de spaarkasovereenkomst is door bemiddeling van een loondienstagent van de
rechtsvoorganger van Aangeslotene tot stand gekomen;
– Consument heeft de spaarkasovereenkomst in 2009 afgekocht. De afkoopwaarde
bedroeg per 5 maart 2009 € 34.572,86;
3. Geschil
3.1 Consument vordert betaling door Aangeslotene van een bedrag van € 10.000,- aan
hem.
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen:
Er is sprake van misleiding c.q. verzuim van zorgplicht door de loondienstagent van
Aangeslotene ten tijde van het adviseren en bemiddelen bij het totstandkomen van de
spaarkasovereenkomst inzake de te verwachten rendementen, de hoogte van de
overlijdensrisicopremie en de fiscale voordelen van de overeenkomst. Consument is
tevens van mening dat er sprake is van (verboden) koppelverkoop bij de gesloten
overeenkomst, nl. een combinatie van een spaarkasovereenkomst en een
overlijdensrisicoverzekering. Tenslotte wijst Consument er op dat hij de brochure
over het X-fonds pas bij de uitreiking van de polis heeft ontvangen, derhalve nadat de
overeenkomst al was gesloten.
3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
Aangeslotene is van mening dat zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst aan
de uit hoofde van wet– en regelgeving geldende informatieverplichtingen heeft
voldaan. Consument heeft bij de spaarkasovereenkomst gekozen voor de
onderhavige overlijdensrisicodekking. De bedragen die verschuldigd waren als
spaarstorting respectievelijk overlijdensrisicopremie waren expliciet in de offerte en
de polis vermeld. De polis bevatte ook informatie in algemene zin over de fiscale
aspecten. Consument was bekend met de werking van een spaarkasovereenkomst, in
1983 was hij ook al een soortgelijke overeenkomst aangegaan met Aangeslotene. De
onderhavige overeenkomst is kort na de einddatum (31 december 1998) van de
overeenkomst uit 1983 gesloten. De premie voor de overlijdensrisicodekking stond
vast gedurende de looptijd van de overeenkomst en was vastgesteld op basis van de
toen geldende tarieven. Volgens Aangeslotene waren de kosten van de gesloten
spaarkasovereenkomst met overlijdensrisicodekking marktconform. Iedere variant
van beleggen brengt beleggingsrisico mee. Bij het X-fonds wordt getracht het
beleggingsrisico te beperken door eventuele maandelijkse koerswinsten veilig te
3/7
stellen. Dit gebeurt door op dat moment 90% van de waarde van het fonds te
“clicken”. Een koers kan vervolgens nooit onder de veilig gestelde koers uitkomen.
De koers is voor het laatst op 6 juli 2007 vastgeclickt op € 5,83. Sindsdien is de
koers, mede door de wereldwijde financiële crisis, niet meer voldoende gestegen om
opnieuw te clicken.
4. Zitting
4.1 Ter zitting hebben Consument en Aangeslotene hun standpunten nader toegelicht.
De Commissie heeft Aangeslotene de gelegenheid gegeven om binnen twee weken na
de zittingsdatum nader aan te geven op welke wijze zij in het kader van de
totstandkoming van de spaarkasovereenkomst aan de destijds geldende wettelijke
regels en gedragscodes heeft voldaan en welke informatie aan Consument is
verschaft. Aangeslotene heeft bij brief van 24 september 2010 met bijlagen van deze
mogelijkheid gebruik gemaakt. Consument heeft bij schrijven van 20 oktober 2010
met bijlagen hierop commentaar geleverd.
5. Beoordeling
5.1 Aangezien Aangeslotene ten tijde van het sluiten van de overeenkomst werd
vertegenwoordigd door een bij haar werkzame loondienstagent gaat de Commissie
er hierna vanuit dat de overeenkomst rechtstreeks tussen Consument en
Aangeslotene is gesloten dat wil zeggen zonder tussenkomst van een onafhankelijke
assurantietussenpersoon.
5.2 Het aan de Commissie voorgelegde geschil betreft in de kern de vraag in hoeverre
Aangeslotene in het kader van de totstandkoming van de spaarkasovereenkomst aan
de op haar rustende informatieplicht jegens Consument heeft voldaan. Dit betreft
zowel het verschafte informatiemateriaal als de uitleg omtrent de werking van de
overeenkomst.
5.3 Bij de beantwoording van deze vraag heeft de Commissie de klachten van Consument
te beoordelen op basis van de wet- en regelgeving, alsmede de binnen de branche
algemeen gehuldigde inzichten, ten tijde van het totstand komen van de
overeenkomst.
5.4 Alvorens dit te doen stelt de Commissie vast dat er verschil van mening tussen
Consument en Aangeslotene bestaat over welke stukken Consument bij de
totstandkoming van de overeenkomst van Aangeslotene heeft ontvangen.
Aangeslotene heeft middels haar brief van 24 september 2010 een “Voorstel voor
een actief beleggingsplan” geproduceerd, waarvan de “Aanvraag Aktief Beleggen”
onderdeel uitmaakt. Dit voorstel, ook wel genoemd de offerte, bevat veel relevante
informatie, onder meer over voorbeeldkapitalen en rendementen. Deze productie is
4/7
echter recent vervaardigd en uit niets blijkt dat een dergelijk stuk de Consument ook
bereikt heeft bij het aangaan van de overeenkomst, behoudens de “Aanvraag Aktief
Beleggen” welke twee pagina’s beslaat en door de Consument is ondertekend.
In zijn brief van 20 oktober 2010 ontkent Consument de volgende stukken van
Aangeslotene te hebben ontvangen:
– het voorstel voor een aktief beleggingsplan (de offerte);
– de toelichting op de offerte;
– de Code Rendement en Risico van het Verbond van Verzekeraars.
De Commissie overweegt dat volgens artikel 3:37 lid 3 BW een verklaring of
mededeling haar werking pas heeft indien zij de persoon waartoe de verklaring of
mededeling is gericht heeft bereikt tenzij het niet (tijdig) bereiken ervan het gevolg is
van een voor risico van de geadresseerde komende omstandigheid. Indien de
geadresseerde -zoals in casu- betwist dat de verklaring of mededeling hem (tijdig)
heeft bereikt rust op de afzender de last te bewijzen dat de verklaring of mededeling
de geadresseerde (tijdig) heeft bereikt. Daartoe is niet voldoende dat de afzender
verzending van de verklaring of mededeling bewijst, hij zal ook moeten bewijzen dat
de verklaring of mededeling de geadresseerde heeft bereikt, dan wel dat dit niet
bereiken een gevolg is van omstandigheden die voor risico komen van de
geadresseerde (HR 8 september 1995, NJ 1996, 567; HR 16 oktober 1998, NJ 1998,
897 en HR 4 juni 2004, NJ 2004, 411).
Nu Aangeslotene dit bewijs in het onderhavige geval niet heeft geleverd zal de
Commissie deze stukken verder buiten beschouwing laten.
5.5 Vaststaat dat de volgende stukken wel door Consument zijn ontvangen:
– de aanvraag voor de overeenkomst (op 10 maart 1999 door Consument
getekend);
– het spaarkascertificaat met aanhangsels inzake de toelichting op de algemene
voorwaarden, de toepasselijke bijzondere voorwaarden, de fiscale bepalingen
en de splitsing van de stortingen in een deel spaarpremie en een deel
overlijdensrisicopremie;
– de Algemene Voorwaarden 1998;
– het Informatieblad Code Rendement en Risico;
– de brochure van het Verbond van Verzekeraars getiteld
“Levensverzekeringen en spaarkasovereenkomsten met beleggingsrisico”;
– de brochure over het X-fonds.
De Commissie zal de in deze stukken vervatte informatie toetsen aan de ten tijde van
de totstandkoming van de overeenkomst geldende wet- en regelgeving en binnen de
branche algemeen gehuldigde inzichten. In het onderhavige geval betreft dit de
Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998 (Riav 1998) en de
eerste module van de Code Rendement en Risico 1998 (Gedragscode betreffende de
5/7
voorlichting over het rendement en risico van levensverzekeringen en
spaarkasovereenkomsten met beleggingsrisico, hierna te noemen: CRR 1998).
5.6 Voor wat betreft de Riav 1998 is de Commissie van oordeel dat Aangeslotene in
hoofdlijn heeft voldaan aan haar informatieverplichtingen jegens Consument met
uitzondering van artikel 2, lid 2, onder q blijkens welke bepaling de Aangeslotene de
verzekeringnemer schriftelijk in kennis dient te stellen van de invloed van kosten en
inhoudingen ten laste van de verzekeringnemer op het rendement en de uitkering
verbonden aan de overeenkomst. Uit de in overweging 5.5 genoemde stukken heeft
de Commissie niet kunnen afleiden dat Aangeslotene aan deze verplichting heeft
voldaan.
5.7 Op de onderhavige spaarkasovereenkomst is voorts van toepassing de door het
Verbond van Verzekeraars opgestelde CRR 1998. In artikel 6 van hoofdstuk II van de
CRR 1998 zijn bijzondere eisen gesteld aan de (presentatie) van informatie
betreffende spaarkasovereenkomsten met beleggingsrisico. In het derde hoofdstuk
van de CRR 1998 zijn voorschriften gegeven met betrekking tot de (presentatie van)
voorbeeldpercentages en voorbeeldkapitalen in informatiemateriaal betreffende
spaarkasovereenkomsten met een beleggingsrisico.
5.8 De in overweging 5.7 genoemde voorschriften beogen degene die een
spaarkasovereenkomst waaraan een beleggingsrisico is verbonden wenst af te sluiten
een volledig inzicht te geven in de te betalen premies en andere kosten. Hiernaast
dienen te worden vermeld, bij tenminste een drietal voorbeeldrendementen, de te
verwachten uitkeringen daarbij, alsmede het bij elk van deze
voorbeeldrendementen behorende productrendement. Dit productrendement is het
rendement op jaarbasis van de overeenkomst in relatie tot de in rekening gebrachte
premies, incl. overlijdensdekking en kosten.
Ingeval het bedrag van de uitkering niet op voorhand vaststaat dient de (aspirant)
deelnemer zo nauwkeurig mogelijk te worden geïnformeerd omtrent de factoren die
bepalend zullen zijn voor de hoogte van de uitkering (en daarmee het rendement van
zijn betalingen) alsmede een zo precies mogelijke benadering van de te verwachten
uitkering, met bijzondere eisen aan de daarbij gebruikte voorbeeldpercentages en
voorbeeldkapitalen.
Al deze informatie dient verstrekt te worden op een zodanig tijdstip dat de (aspirant-
) deelnemer kan afzien van het sluiten van de overeenkomst, of in elk geval die
overeenkomst nog binnen twee weken na het van kracht worden ongedaan kan
maken.
5.9 Uitgaande van de in overweging 5.5 genoemde stukken heeft Aangeslotene op een
aantal punten niet gehandeld in overeenstemming met hetgeen de CRR 1998
voorschrijft. Aangeslotene heeft in dit verband:
– niet de voorgeschreven “LET OP”-tekst gebruikt;
– geen (ten minste) drie voorbeeldkapitalen vermeld op basis van het
6/7
gemiddeld historisch fondsrendement met en zonder afslag en het
standaardfondsrendement. Ook is het verplichte productrendement niet
vermeld.
5.10 Gezien het bovenstaande stelt de Commissie vast dat Consument niet naar behoren
is geïnformeerd door Aangeslotene in het kader van de totstandkoming van de
onderhavige spaarkasovereenkomst. Dat is een toerekenbare tekortkoming in de
nakoming van de door Aangeslotene jegens Consument in acht te nemen zorgplicht.
De Commissie is van oordeel dat, hoewel zulks achteraf nooit meer met zekerheid is
vast te stellen, in dit geval voldoende aannemelijk is geworden dat Consument de
spaarkasovereenkomst niet had gesloten of onder andere voorwaarden had willen
sluiten indien hij overeenkomstig de Riav 1998 en de CRR 1998 volledig was
geïnformeerd. Onder deze omstandigheden acht de Commissie termen aanwezig om
Consument, zoals hij ook heeft gevorderd, ten laste van Aangeslotene een naar
billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe te kennen.
5.11 De Commissie weegt hierbij in het voordeel van Aangeslotene mee dat, hoewel de
informatieverstrekking onvolledig is geweest, op het spaarkascertificaat wel duidelijk
is aangegeven welk deel van de door Consument te verrichten stortingen zou
worden gebruikt als spaarstorting (belegging) en welk deel als premie voor de
overlijdensrisicodekking. Uit de toepasselijke algemene voorwaarden 1998 had
Consument kunnen afleiden dat alleen de spaarstorting zou kunnen leiden tot
rendement op de door hem verrichtte stortingen. Het op het spaarcertificaat
vermelde kapitaal bij overlijden voor de einddatum is door de Consument zelf
gekozen en het is evident dat daarvoor een bepaalde overlijdensrisicopremie betaald
moest worden. Indien Consument op enig tijdstip van mening was dat de premie
voor de overlijdensrisicodekking dermate hoog was dat deze niet opwoog tegen het
rendement op de spaarstortingen had hij de mogelijkheid om tot aanpassing van de
overlijdensrisicodekking over te gaan. Deze bevoegdheid is vermeld in het aanhangsel
toelichting op de algemene voorwaarden. Consument heeft hiervan geen gebruik
gemaakt. Ten slotte heeft Consument geen gebruik gemaakt van de in artikel 3, lid 3
van de algemene voorwaarden 1998 genoemde mogelijkheid om de overeenkomst
uiterlijk twee weken na ontvangst van het certificaat schriftelijk op te zeggen. Uit een
en ander volgt dat voor toewijzing van een aanzienlijk deel van het door Consument
gevorderde bedrag geen grond bestaat.
5.12 De Commissie oordeelt, al het voorgaande in aanmerking nemend, dat Aangeslotene
aan Consument naar redelijkheid en billijkheid een vergoeding dient te betalen van €
2.500, -. Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. Beslissing
7/7
De Commissie beslist, als bindend advies, dat Aangeslotene gehouden is om binnen een
termijn van drie weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is
gezonden, aan Consument een bedrag van € 2.500,- te vergoeden, vermeerderd met de
door Consument betaalde eigen bijdrage van € 50,- voor de behandeling van dit geschil.
Het meer gevorderde wordt afgewezen. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en
argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken
blijven.
In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke
gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de
Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van
deze uitspraak.

Bekijk de volledige uitspraak