Mijn Kifid

Uitspraak 2014-364 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-364 d.d. 3 oktober 2014
(mr. R.J. Paris, voorzitter, mr. M.C.M. van Dijk en mr. E.L.A. van Emden, leden en mr. L.T.A. van Eck, secretaris)
Samenvatting

De vader van Consument hield een betaalrekening aan bij Aangeslotene en is overleden in 1993. In 2010 is de moeder van Consument overleden. De klacht van Consument ziet op de tenaamstelling van, de informatieverstrekking over en de controleplicht van betalingen van en naar de betaalrekening in de periode vanaf het overlijden van de vader tot het overlijden van de moeder. Gelet op de in die periode aan partijen ter beschikking staande informatie, heeft Aangeslotene juist gehandeld. De klacht van Consument is ongegrond.

Consument,

tegen

Coöperatieve Rabobank Dommelstreek U.A., gevestigd te Geldrop, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het verzoek tot geschilbeslechting van Consument, ontvangen op 4 maart 2014;
– de brief van Consument, met als bijlage een ingevuld klachtenformulier, van 7 maart 2014;
– de verklaring van Consument van 4 april 2014, waarin hij aangeeft akkoord te gaan met een bindend advies;
– het verweerschrift van Aangeslotene, met bijlagen.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening (hierna: de ombudsman) heeft niet tot een oplossing geleid.
Consument en Aangeslotene zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.

Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 26 augustus 2014 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. De ouders van Consument (hierna afzonderlijk: “de vader” en “de moeder”) waren gehuwd, hadden acht kinderen, onder wie Consument, en woonden in de echtelijke woning (hierna: de woning).
3.2. De vader hield een betaalrekening met nummer 00.00.00.000 (hierna: de betaalrekening) bij Aangeslotene aan.
3.3. De vader is op 25 juli 1993 overleden. De Verklaring van Erfrecht van 5 april 1994 vermeldt onder meer:
“De erflater heeft bij testament op vier december negentienhonderdvierentachtig verleden voor ondertekende, notaris, waarbij hij geen van het wettelijk erfrecht afwijkende erfstellingen heeft gemaakt,
aan zijn genoemde echtgenote het levenslang vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap gelegateerd en haar tevens benoemd tot uitvoerster van zijn testament, met het recht van bezit van zijn gehele nalatenschap, zolang de vereffening daarvan zulks vordert.
De erflater heeft ingevolge gemeld testament en krachtens de wet tot zijn enige en algehele erfgenamen achtergelaten:
zijn genoemde echtgenote en acht kinderen, ieder voor een/negende gedeelte van zijn nalatenschap,voor wat betreft de erfdelen van zijn kinderen, belast met gemeld vruchtgebruik ten behoeve van hun moeder.”
3.4. De woning is op 8 februari 2008 verkocht voor een bedrag van € 760.000,-. De notaris heeft de netto verkoopopbrengst van € 748.200,70 op de betaalrekening gestort. Op 10 juli 2008 heeft de notaris een brief aan de erven van de vader, waaronder Consument, gestuurd met de navolgende inhoud voor zover relevant:
“Dit houdt in dat ik het gehele saldo van de afrekening met betrekking tot de verkoop van het huis aan moeder heb overgemaakt (op haar verzoek), en me verder terugtrek als notaris-bemiddelaar. Voor de tot nu toe verrichte werkzaamheden stuur ik moeder de nota toe.”
3.5. Consument heeft in 2009 bij de ombudsman een klacht tegen Aangeslotene ingediend, omdat Aangeslotene – volgens hem – ten onrechte weigerde inzage te verlenen in de bankbescheiden van de betaalrekening.
3.6. De moeder is op 25 februari 2010 overleden. De Rectificatie Verklaring van Executele van 6 april 2010 luidt, voor zover relevant:
“In dit testament heeft [de moeder], haar dochters, [dochter 1] en [ dochter 2] tezamen aangewezen als executeur.
(…)
[Dochter 1] en [dochter 2] (…) zijn als executeur alleen gezamenlijk handelend, als enige bevoegd de nalatenschap van de overledene te beheren.”
De betaalrekening is op naam van de erven van de moeder gezet.
3.7. De ombudsman heeft op 22 november 2010 de klacht van Consument uit 2009 als ongegrond beoordeeld.

4. De vorderingen en grondslagen

4.1. Consument vordert dat Aangeslotene:
1) toegeeft dat de tenaamstelling van de betaalrekening onjuist is geweest vanaf het overlijden van de vader tot het overlijden van de moeder;
2) toegeeft dat zij de storting van de verkoopopbrengst van de woning op en de uitbetalingen vanaf de betaalrekening na het overlijden van de vader tot het overlijden van de moeder had moeten controleren;
3) hem voorziet van rekeningoverzichten van de betaalrekening vanaf het overlijden van de vader tot het overlijden van de moeder.
4.2. Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:
– De Verklaring van Erfrecht van 5 april 1994 is onjuist. De moeder heeft nooit het vruchtgebruik op de betaalrekening gehad. Hierdoor stond de betaalrekening ten onrechte alleen op naam van de moeder. De betaalrekening is vanaf het overlijden van de vader in 1993 tot heden steeds een ervenrekening geweest. Aangeslotene had moeten controleren of de tenaamstelling van de betaalrekening na het overlijden van de vader juist was en heeft verwijtbaar gehandeld door dit niet te doen. Aangeslotene heeft Consument, ondanks diens verzoeken daartoe, geen schriftelijke wijzigingsverzoeken voor de tenaamstelling van de betaalrekening vanaf het overlijden van de vader tot het overlijden van de moeder overhandigd.
– Aangeslotene heeft niet tot onvoldoende gecontroleerd of de vanaf de betaalrekening overgeboekte bedragen door de daadwerkelijk gerechtigden tot de betaalrekening (de erven) zijn verzocht. Zij had moeten constateren dat niet de moeder, maar de erven gezamenlijk bevoegd waren tot het ontvangen van de verkoopopbrengst van de woning op en het daarna overboeken van bedragen vanaf de betaalrekening. De door de moeder verzochte overboekingen (waaronder het door de notaris op de betaalrekening overgemaakte bedrag van € 748.200,70 uit de verkoop van de woning) hadden dan ook niet mogen worden uitgevoerd.
– Consument vordert dat Aangeslotene hem inzage geeft in de rekeninginformatie (waaronder de verzoeken tot wijziging in de tenaamstelling) van de betaalrekening vanaf het overlijden van de vader tot het overlijden van de moeder. Hij heeft de rekeninginformatie vanaf het overlijden van de moeder reeds ontvangen.
4.3. Op de stellingen die Aangeslotene aan haar verweer ten grondslag legt wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. Beoordeling

5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat in de (naar aanleiding van het overlijden van de vader opgestelde) Verklaring van Erfrecht van 5 april 1994 (hierna: de verklaring) is opgenomen dat de moeder het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap had. Partijen zijn het er verder over eens dat uit de verklaring volgt dat de moeder als enige gerechtigd was tot de betaalrekening. De Commissie overweegt dat Aangeslotene – op basis van voornoemde uitgangspunten – de betaalrekening na het overlijden van de vader op naam van moeder heeft kunnen en mogen zetten en dat zij ervan uit kon gaan dat de moeder gerechtigd was tot het ontvangen van gelden op en het (doen) overboeken van gelden van en naar de betaalrekening.
5.2. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat over de juistheid van de verklaring eerst geruime tijd na het overlijden van de vader discussie ontstond. De Commissie gaat ervan uit dat in 2013 (door het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2013) en wellicht in 2009 (door een niet overgelegde beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 28 mei 2009) aan het licht is gekomen dat de verklaring niet klopte en de moeder niet de enige gerechtigde was tot de betaalrekening. Dat Aangeslotene van de beschikking uit 2009 kennis heeft gekregen voor het overlijden van de moeder is niet gebleken. De Commissie gaat voorbij aan de stelling van Consument dat hij Aangeslotene reeds in 2007 of 2008 heeft gewezen op de vele problemen die de effectuering van de erfenis van de vader kende. Consument heeft deze stelling namelijk – na betwisting door Aangeslotene – niet althans onvoldoende onderbouwd.
5.3. Het voorgaande brengt met zich mee dat Aangeslotene ervan uit mocht gaan dat de moeder vanaf het overlijden van de vader tot het moment dat zij zelf overleed, maar in ieder geval totdat de inhoud van de onder 5.2 genoemde uitspraken haar bekend werd, de enige gerechtigde was tot de betaalrekening. Aangeslotene heeft – op basis van de haar beschikbare informatie – een juiste tenaamstelling van de betaalrekening gehanteerd in voornoemde periode. De in sub 1 van 4.1 genoemde vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.4. Consument vordert verder dat Aangeslotene de betalingen naar en vanaf de betaalrekening niet tot onvoldoende heeft gecontroleerd (zie sub 2 van 4.1). Hij wijst daarbij met name op het crediteren van de betaalrekening met de netto verkoopopbrengst van de woning ad € 748.200,70 en de overboekingen vanaf de betaalrekening die daarop volgden. De Commissie overweegt dat niet is gebleken dat Aangeslotene ten aanzien van de overboekingen van en naar de betaalrekening verwijtbaar heeft gehandeld. De betaalrekening stond, zoals hiervoor overwogen, vanaf het overlijden van de vader tot het overlijden van de moeder op juiste gronden op naam van de moeder. De moeder was gerechtigd bedragen van en naar de betaalrekening over te (laten) maken. Nu de Commissie uit de stellingen van partijen opmaakt dat in de betreffende periode enkel overboekingen van en naar de betaalrekening in opdracht van haar en door haar zijn uitgevoerd, bestond voor Aangeslotene geen enkele reden om de overboekingen in de betreffende periode nader te controleren. Dit geldt ook voor de storting van het bedrag van € 748.200,70. Zo bericht de notaris in zijn brief aan de erven (van 10 juli 2008) dat voornoemd bedrag aan de moeder wordt overgemaakt. Conform deze berichtgeving is dit bedrag vervolgens gestort op de betaalrekening die op naam van de moeder stond. Gelet op het voorgaande, zal de vordering zoals opgenomen in sub 2 van 4.1 worden afgewezen.
5.5. Verder vordert Consument dat Aangeslotene hem van informatie voorziet over de betaalrekening, onder meer ten aanzien van de verzoeken tot wijziging van de tenaamstelling (sub 3 onder 4.1). Het gaat daarbij om de periode vanaf het overlijden van de vader tot het overlijden van de moeder. De Commissie gaat voorbij aan het verweer van Aangeslotene dat Consument niet ontvankelijk is in dit deel van zijn klacht. Hoewel de ombudsman zich in 2010 over deze klacht heeft uitgesproken, is inmiddels duidelijk geworden dat de verklaring van erfrecht d.d. 5 april 1994 niet juist was (zie 5.3). Dit nieuwe feit maakt dat Consument wel ontvankelijk is in dit deel van zijn klacht. De Commissie overweegt verder dat, gelet op hetgeen is overwogen in 5.3, Aangeslotene juist heeft gehandeld door de betaalrekening op naam van de moeder te zetten. Zoals Aangeslotene onbetwist heeft gesteld, vermeldt artikel 5 van de Voorwaarden betaalrekeningen dat zij niet verplicht is om rekeninginformatie over de periode van vóór het overlijden van de rekeninghouder – in dit geval de moeder – te verstrekken. Dit brengt met zich mee dat Aangeslotene niet gehouden is informatie over de betaalrekening vanaf het overlijden van de vader tot aan het overlijden van de moeder aan Consument te verstrekken. Dat achteraf is gebleken dat de betaalrekening op naam van de erven van de vader had moeten staan, doet hier niet aan af nu de moeder vanaf het overlijden van de vader die rekening als haar eigen rekening heeft gebruikt en genoemd artikel 5 de strekking heeft de privacy van de moeder te beschermen. Aangeslotene voert daarnaast aan dat haar beleid is dat zij de door Consument verzochte rekeninginformatie slechts verstrekt indien alle erfgenamen daar gezamenlijk om vragen. Daarvan is echter in het onderhavige geval geen sprake. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.

6. Beslissing

De Commissie stelt bij bindend advies vast dat de vorderingen van Consument worden afgewezen.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan

Bekijk de volledige uitspraak