Mijn Kifid

Uitspraak 2014-410 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-410 d.d.
14 november 2014
(mr. A.W.H. Vink en mr. R.A.F. Coenraad, secretaris)

Samenvatting

Rechtsbijstandverzekering. Aangeslotene heeft verzoek om juridische bijstand afgewezen omdat het probleem van Consument verband houdt met het erfrecht en beide erflaters bovendien zijn overleden vóór de ingangsdatum van de gesloten rechtsbijstandverzekering. Ondanks dat Aangeslotene in de verzekeringsvoorwaarden een ruime omschrijving heeft opgenomen omtrent wat moet worden verstaan onder een “juridisch probleem rond het erfrecht”, is de Commissie van oordeel dat Aangeslotene zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vordering van Consument uiteindelijk zijn oorsprong vindt in de nalatenschap van haar vader die in 1977 is overleden.

Consument,

tegen

Achmea Schadeverzekeringen N.V., gevestigd te Apeldoorn, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende vragenformulier van 4 april 2014;
– de brief van Consument van 4 april 2014;
– het verweerschrift van Aangeslotene.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
De Commissie heeft afgezien van mondelinge behandeling van het geschil met partijen, aangezien het geschil zich leent voor schriftelijke afdoening als bedoeld in artikel 37.7 van haar Reglement.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1 De vader van Consument is in 1977 overleden. De moeder van Consument verkreeg het levenslang vruchtgebruik van diens nalatenschap. Tegelijkertijd verkreeg Consument ter zake van haar erfdeel een vordering op haar moeder, die eerst na het overlijden van haar moeder opeisbaar zou worden.
3.2 De moeder van Consument is op 27 januari 2006 overleden. De broer van Consument is de enig erfgenaam van moeder. [X] is tot vereffenaar van de nalatenschap van moeder benoemd.
3.3 Consument heeft zich per 1 november 2006 voor rechtsbijstand verzekerd bij Aangeslotene, waarbij de rechtshulpverlening is overgedragen aan Stichting Achmea Rechtsbijstand (SAR).
3.4 Op deze verzekering zijn de “Algemene voorwaarden Rechtsbijstandverzekering voor Particulieren”, model PRB 2010, van toepassing.
In deze algemene voorwaarden is onder andere het volgende bepaald:
4.2 Het verzekerde risico en de gebeurtenis
1. Verzekerd is het risico dat u bij een juridisch probleem moet voorzien in een eigen behoefte aan rechtsbijstand. De verzekering geeft u als particulier aanspraak op rechtsbijstand als zich tijdens de verzekeringsduur en na een eventuele wachttijd een gebeurtenis voordoet waardoor voor u een juridisch probleem ontstaat.
Op deze verzekering zijn ook de “Bijzondere voorwaarden Rechtsbijstandverzekering voor Particulieren”, model PRB 2010, van toepassing.
In deze bijzondere voorwaarden is onder andere het volgende bepaald:
4.2 Wat is verzekerd?
Rechtsbijstand wordt verleend bij juridische problemen die verband houden met:
a. (…)
b. (…)
c. (…)
d. erfrecht;
e. (…)
4.5 Specifieke uitsluitingen
Het gestelde in artikel 6.3 ‘Uitsluitingen’ is onverkort van toepassing op de rubriek Inkomen. Daarnaast wordt geen rechtsbijstand verleend bij juridische problemen rond erfrecht, als de erflater voor de ingangsdatum van de rechtsbijstandverzekering is overleden.
3.5 In diens eindrapport van 6 april 2012 heeft Meppelink geconcludeerd dat de broer zich moeders gelden onrechtmatig had toegeëigend en aldus de schuldeisers van moeder, waaronder Consument, had benadeeld.
3.6 Consument heeft op 1 oktober 2012 een beroep op rechtsbijstand gedaan in verband met het geschil met haar broer over een vordering van € 40.630 ter zake van het aan haar toekomend erfdeel uit de nalatenschap van haar vader, die hij weigert te voldoen.
3.4 Het verzoek van Consument is door Aangeslotene afgewezen omdat zij zich op het standpunt stelt dat het geschil een erfrechtelijk karakter heeft en de erflater vóór de ingangsdatum van de rechtsbijstandverzekering is overleden.

4. De vordering en grondslagen

4.1 Consument vordert dat Aangeslotene gehouden wordt om alsnog rechtsbijstand te verlenen in het geschil met haar broer.
4.2 Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:
– Aangeslotene heeft het verzoek op onjuiste gronden afgewezen. Bij uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland is namelijk vastgesteld dat de broer van Consument de nalatenschap van zijn moeder zuiver heeft aanvaard, wat meebrengt dat de schulden van zijn moeder zijn eigen privéschulden zijn geworden. De geschil met haar broer betreft dan ook niet de nalatenschap maar is een eenvoudige incasso.
– Voorts is uit het eindrapport van de vereffenaar gebleken dat de broer van Consument zich op onwettige wijze gelden van zijn moeder heeft toegeëigend, waardoor de boedel slechts louter uit schulden bestond. Daar Consument geen erfgenaam van haar moeder was, werd zij door de vereffenaar niet alleen beschouwd maar ook behandeld als één van de schuldeisers. Er is derhalve sprake van een rechtstreekse vordering op de broer die geen verband houdt met het erfrecht.
4.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, het volgende verweer gevoerd:
– De vader van Consument is in 1977 overleden. Het vruchtgebruik van diens nalatenschap is toen naar de moeder van Consument gegaan. De vordering van Consument werd pas opeisbaar op het moment van overlijden van haar moeder, te weten op 27 januari 2006. Op grond van de verzekeringsvoorwaarden bestaat er geen dekking. Consument heeft immers een juridisch probleem dat verband houdt met het erfrecht en beide erflaters zijn overleden vóór het ingaan van de door haar op
1 november 2006 gesloten rechtsbijstandverzekering.
– De aard van de vordering is bovendien niet veranderd door het overlijden van de moeder van Consument of door de (vermeende) malversaties van haar erfgenaam. Dat de broer van Consument persoonlijk aansprakelijk is gesteld voor de schulden van de nalatenschap van zijn moeder, doet overigens niets af aan het feit dat de grondslag voor de vordering van Consument nog steeds voortvloeit uit haar aandeel in de nalatenschap van haar vader.

5. Beoordeling

5.1 De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of Aangeslotene zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de uitsluiting van artikel 4.5 van de bijzondere voorwaarden toepassing is en dat zij om die reden geen rechtsbijstand aan Consument hoeft te verlenen.
5.2 De Commissie stelt vast dat Aangeslotene de situaties waarin op basis van de uitsluiting geen rechtsbijstand zal worden verleend in artikel 4.5 van de bijzondere voorwaarden zeer ruim heeft omschreven, als “juridische problemen rond erfrecht”. Dat sprake is van een juridisch probleem staat tussen partij niet ter discussie, wel is in geschil of het een probleem “rond erfrecht” betreft. In de verzekerings-voorwaarden is niet nader omschreven wat moet worden verstaan onder ‘rond erfrecht’, maar gelet op het bepaalde in artikel 4.1 onder e van de bijzondere voorwaarden kan worden aangenomen dat is bedoeld “juridische problemen die verband houden met erfrecht”. Ook dit is een ruime omschrijving, in die zin dat het daarbij dus niet alleen gaat om juridische problemen die zelf erfrechtelijk van aard zijn, maar ook om problemen die daarmee anderszins verband houden.
5.3 Tegen deze achtergrond bezien is de Commissie van oordeel dat Aangeslotene zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vordering van Consument uiteindelijk zijn oorsprong vindt in de nalatenschap van haar vader die in 1977 is overleden en dat deze dus verband houdt met erfrecht. Dit brengt mee dat de uitsluiting van artikel 4.5 van de bijzondere voorwaarden van toepassing is, en Aangeslotene terecht dekking heeft geweigerd. De vordering zal om die reden worden afgewezen.

6. Beslissing

De Commissie wijst bij bindend advies het gevorderde af.
In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak