Mijn Kifid

Uitspraak 2015-037 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-037 d.d. 30 januari 2015
(mr. A.W.H. Vink, voorzitter, drs. W. Dullemond en drs. L.B. Lauwaars RA, leden en mr. I.M.L. Venker, secretaris).
Samenvatting

Inboedelverzekering. Verjaring. Externe registratie. In december 2005 is brand ontstaan in het bedrijf van Consument. Voor de schade aan de inboedel heeft hij een beroep gedaan op zijn inboedelverzekering bij Aangeslotene. Uit onderzoek is gebleken dat Consument mogelijk negatief bij de brand betrokken was. Consument heeft zijn medewerking aan nader onderzoek daarna geweigerd waarop Aangeslotene het verzoek om dekking heeft afgewezen, de verzekering heeft opgezegd en de gegevens van Consument intern en extern heeft laten registreren. In 2007 is, in een geschil tussen Consument met de verzekeraar waar het bedrijf was verzekerd, een deskundigenonderzoek gelast. Consument heeft zich bij brief van 7 september 2010 tot Aangeslotene gewend en met een beroep op het deskundigenonderzoek Aangeslotene verzocht haar standpunt te herzien. De Commissie volgt Aangeslotene in haar verweer dat de vordering is verjaard. Ten aanzien van de externe registratie oordeelt de Commissie dat Aangeslotene hiertoe op basis van het in 2005 geldende expertiserapport heeft mogen overgaan maar dat op basis van het deskundigenrapport uit 2007 onvoldoende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan die de registratie kunnen dragen zodat de registratie met terugwerkende kracht dient te worden doorgehaald. Vordering gedeeltelijk toegewezen.

Consument,

tegen

Delta Lloyd Schadeverzekering N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de brief bijlagen van de gemachtigde van Consument waaronder het door Consument ondertekende vragenformulier, ontvangen op 29 augustus 2013;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de brief met bijlagen van de gemachtigde van Consument van 25 februari 2014;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene;
– de spreekaantekeningen van de gemachtigde van Aangeslotene;
– de brief met bijlagen van de gemachtigde van Consument van 25 november 2014;
– de brief van Aangeslotene van 15 december 2014.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.

Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid.
Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 19 november 2014 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. Consument heeft een inboedelverzekering gesloten bij Ohra Schadeverzekeringen N.V., later opgegaan in Aangeslotene, hierna samen te noemen: Aangeslotene. Artikel 7 van de toepasselijke algemene polisvoorwaarden bepaalt:
“Verjaring en verval van rechten
1. Het recht op uitkering verjaart 3 jaar na het moment waarop u of de verzekerde kennis kreeg of had kunnen krijgen van een gebeurtenis, waaruit voor de maatschappij een verplichting tot uitkering kan voortvloeien. Binnen deze termijn dient u of de verzekerde schriftelijk aanspraak te maken op rechten uit de polis.
2. Als de maatschappij van oordeel is dat zij bij een gemelde schade tegenover u of de verzekerde géén of slechts beperkte verplichtingen heeft, stelt zij u of de verzekerde hiervan schriftelijk op de hoogte. Het recht op uitkering verjaart als u of de verzekerde niet binnen 6 maanden na verzending van deze mededeling hiertegen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt bij de maatschappij.
3. Indien u of de verzekerde de opzet heeft gehad bij schade de maatschappij te misleiden, vervalt onmiddellijk elk recht op uitkering.
4. Indien u of de verzekerde bij schade de verplichtingen uit de verzekering niet nakomt en daardoor de redelijke belangen van de maatschappij schaadt, vervalt onmiddellijk elk recht op uitkering.”
3.2. Op 11 december 2004 is door brand schade ontstaan aan het bedrijfsgebouw (hierna: het bedrijf) van Consument en haar echtgenoot (hierna samen te noemen: Consument). Consument heeft Aangeslotene verzocht tot uitkering van de schade aan de inboedel over te gaan en de schade tevens gemeld bij ABN AMRO schadeverzekering N.V. (hierna: ABN Amro) waar hij de bedrijfsgoederen en inventaris heeft verzekerd tegen onder meer brandschade. Aangeslotene en ABN Amro hebben gezamenlijk onderzoek laten uitvoeren naar de toedracht, aard en omvang van de schade. Op 17 december 2004 heeft Consument een verklaring aan de onderzoeker afgelegd. Op basis van het interim rapport van de expert heeft Aangeslotene op 4 januari 2005 een voorschot aan Consument betaald van
€ 1.500,-.
3.3. Met een akte van taxatie van 7 februari 2005 is de schade aan de inboedel vastgesteld op een bedrag van € 14.750,-.
3.4. Bij brief van 21 juli 2005 heeft Aangeslotene Consument meegedeeld:
“Naar aanleiding van de door u overgelegde foto’s en getuigenverklaringen hebben wij Team Special Zaken van Delta Lloyd gevraagd een nader onderzoek in te stellen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de door u geclaimde goederen niet kunnen worden beschouwd als inboedel zoals omschreven in artikel 13 van de polisvoorwaarden woonverzekeringen. Wij achten ons dan ook niet gehouden aan de opgemaakte vaststellingsovereenkomst, aangezien er hierbij ten onrechte vanuit werd gegaan dat het wel inboedel goederen betrof die behoren tot de particulieren huishouding van verzekerde(n).
Tevens heeft één getuige aan onze onderzoeker verklaard dat de door hem gegeven getuigenverklaringen niet op waarheid berust. Naar wij hebben begrepen, hebt u inmiddels te kennen gegeven dat u uw toestemming tot nader onderzoek in de breedste zin van het woord hebt ingetrokken. De overige getuigenverklaringen zijn om die reden niet nader geverifieerd.
Uit onderzoek is tevens gebleken dat u mogelijk negatief betrokken bent bij het ontstaan van de brand op 11 december 2004 in de bedrijfshallen (…). Doordat u inmiddels uw toestemming tot nader onderzoek hebt ingetrokken, is het voor ons niet mogelijk geweest het vermoeden van negatieve betrokkenheid middels onderzoek te bevestigen dan wel te ontkrachten.”
Aangeslotene heeft Consument in die brief verder bericht dat zij door de handelswijze van Consument in haar belangen is geschaad en dat zij daarom niet gehouden is tot het doen van uitkering. Aangeslotene heeft de verzekering per 21 augustus 2005 beëindigd en de persoonsgegevens van Consument in haar incidentenregister en in het externe register dat wordt beheerd door de Stichting CIS laten registreren.
3.5. Namens Consument heeft de tussenpersoon bij brief van 30 september 2005 gereageerd op de brief van 21 juli 2005. De tussenpersoon heeft Aangeslotene aansprakelijk gesteld voor de schade die Consument lijdt als gevolg van de door Aangeslotene getroffen maatregelen. Bij brief van 6 oktober 2005 heeft Aangeslotene een ontvangstbevestiging gestuurd met het bericht dat de directeur is verzocht de brief te behandelen. Bij brief van 7 oktober 2005 heeft Aangeslotene de tussenpersoon meegedeeld dat zij haar standpunt onverkort handhaaft.
3.6. ABN Amro heeft bij brief van 1 mei 2006 aan de advocaat die namens Consument optreedt in het geschil met ABN Amro bericht, dat zij geen dekking verleent omdat sprake is van verzwijging bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst en omdat uit het onderzoek is gebleken dat Consument negatief bij de brand betrokken is. ABN Amro heeft de persoonsgegevens van de echtgenoot van Consument laten registreren door de Stichting CIS.
3.7. In het geschil tussen Consument en ABN Amro heeft Consument de rechtbank verzocht een deskundigenbericht te gelasten. De deskundige heeft op 7 mei 2007 rapport uitgebracht. Naar aanleiding van dit rapport is op 1 juni 2010 tussen Consument en ABN Amro een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan ABN Amro haar standpunt niet langer handhaaft, de registratie van Consument niet langer handhaaft en aan Consument een vergoeding voor de schade uitkeert.
3.8. Consument heeft zich bij brief van 7 september 2010 tot Aangeslotene gewend met het verzoek alsnog dekking te verlenen voor de schade aan de inboedel en de registraties door te halen. Aangeslotene heeft dit verzoek bij brief van 24 september 2010 afgewezen en verder het standpunt ingenomen dat de vordering van Consument op grond van art. 7:942 BW is verjaard.
3.9. In het ten tijde van de registratie geldende Protocol Incidentenwaarschuwings-systemen Financiële Instellingen van 27 juli 2004 (hierna: het Protocol) is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
“4. Incidentenregister
4.1 Doel Incidentenregister
Met het oog op het kunnen deelnemen aan het incidentenwaarschuwingssysteem, financiële instellingen is iedere deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het incidentenregister te hanteren:
“Het geheel aan verwerkingen heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van financiële instellingen;
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
• op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.
4.2 Vastlegging
In het incidentenregister worden slechts gegevens opgenomen van (rechts)personen, indien er naar het oordeel van de deelnemers sprake is van een gerede aanleiding, een en ander met inachtneming van de in 4.1 genoemde doelstelling.
(…)
5 Intern Verwijzingsregister (IVR)
(…)
5.2 Vastlegging
In het Intern Verwijzingsregister kunnen uitsluitend verwijzingsgegevens worden opgenomen van (rechts)personen waarvan gegevens zijn vastgelegd in het incidentenregister en die risico vormen voor (de organisatie van) de deelnemer. Daarbij kunnen de navolgende criteria als richtsnoer gelden:
– (redelijk vermoeden van) opzettelijke benadeling van de deelnemer, oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of poging daartoe;
– (redelijk vermoeden van) het plegen van strafbare of laakbare gedragingen en/of
overtreding van (wettelijke) voorschriften dan wel pogingen daartoe, gericht tegen de deelnemer, de organisatie van de deelnemer, haar cliënten en medewerkers.
(…)
6. Extern verwijzingsregister (EVR/EVI)
(…)
6.2 Vastlegging
Deelnemers dragen ervoor zorg dat verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna vermelde criteria voldoen worden opgenomen in het extern verwijzingsregister. Opname geschiedt in beginsel door de financiële instelling die is benadeeld. Andere bij het incident betrokken deelnemers kunnen echter ook tot opname van gegevens overgaan, indien het nadeel de financiële sector in zijn algemeenheid treft.
De beslissing tot vastlegging wordt genomen door daartoe aangewezen medewerkers van de veiligheidsafdeling of daartoe geautoriseerde functionaris van de deelnemer. Voor opname in het extern verwijzingsregister gelden de volgende opnamecriteria:
1. De activiteiten van de (rechts)persoon kunnen een bedreiging vormen voor de continuïteit en de integriteit van financiële instellingen, de financiële belangen van cliënten en/of de financiële belangen van de (organisatie van de) deelnemer.
2. Er dient een proportionaliteitsafweging plaats te vinden, waarbij de betreffende functionaris vaststelt, dat het belang van de opname in het Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor betrokkene als gevolg van de opname van zijn gegevens.
3. De betreffende (rechts)persoon moet betrokken zijn bij een benadeling van enige financiële instelling (of poging daartoe) of bij onoorbaar gebruik (of poging daartoe) van het financieel stelsel van zodanige aard
• dat aangifte bij een opsporingsinstantie is gedaan of kan worden gedaan of
• de relatie of overeenkomst is opgezegd of het besluit daartoe is genomen of
• is geweigerd om een relatie of overeenkomst aan te gaan.
(….)”

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert uitkering onder de verzekering door betaling van een bedrag van € 13.250,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2005, vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van € 35.580,84 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2010 en vergoeding van de advieskosten van € 10.000,-. Consument vordert verder vaststelling dat de door Aangeslotene gedane registratie van zijn persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister van de Stichting CIS onrechtmatig was en vergoeding van de schade als gevolg van deze registratie, en een vergoeding van de door Consument gemaakte kosten terzake.
4.2. Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:
– De gronden waarop Aangeslotene haar standpunt heeft gebaseerd komen overeen met het standpunt dat ABN Amro aanvankelijk had ingenomen. Uit het onafhankelijk onderzoek dat de rechtbank Zwolle heeft gelast, blijkt dat Consument niet op negatieve wijze bij de brand was betrokken. De externe registratie door Aangeslotene was dus onterecht. ABN Amro is er, in de vaststellingsovereenkomst, op teruggekomen naar aanleiding van de uitkomsten van een onafhankelijk onderzoek. Dit brengt mee dat Aangeslotene haar standpunt ook niet langer kan handhaven. Het nadeel dat Consument lijdt door de externe registratie is voor hem onevenredig groot.
– De vordering van Consument is niet verjaard. Consument heeft de schade gemeld en bij brief van 30 september 2005 bezwaar gemaakt tegen het standpunt van Aangeslotene zoals geformuleerd in de brief van 21 mei 2005. Aangeslotene heeft haar reactie daarop tot nader orde opgeschort.
4.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
– De vordering van Consument is verjaard op 1 juli 2006. Aangeslotene heeft bij brief van 21 juli 2005 de claim afgewezen. De laatste correspondentie over de claim was de brief van 7 oktober 2005 van de toenmalige directeur van Aangeslotene. Consument heeft zich daarna eerst bij brief van 7 september 2010 tot Aangeslotene gewend. Uit het dossier blijkt niet dat Consument contact heeft gehad met de betreffende medewerker en dat een reactie op het bezwaar van Consument namens Aangeslotene is opgeschort. Hierdoor kan de verjaringstermijn overigens ook niet zijn gestuit.
– Consument heeft zijn medewerkingsplicht ex. art. 7:941 BW en artikel 8 van de polisvoorwaarden geschonden. Hierdoor is Aangeslotene in een redelijk belang geschaad. Onder meer haar onderzoeksbelang en haar belang de schade vast te stellen zijn geschaad. Het recht op dekking is dus vervallen. Het standpunt van ABN Amro regardeert Aangeslotene niet.
– Aangeslotene is terecht overgegaan tot externe registratie. Uit het onderzoek dat in 2005 naar de schade is gedaan, is gebleken dat in ieder geval één getuigenverklaring onjuist was, dat geen technische oorzaak kon worden aangewezen, Consument kort voor de brand het pand had verlaten zonder het alarm aan te zetten en dat het alarmsysteem twee maal een sabotagealarm had doorgegeven aan de mobiele telefoon van Consument waarop niet was gereageerd. Verder was er een zogenaamde ‘melding misdaad anoniem’ (M-melding) ten aanzien van de brand, waarin werd gesuggereerd dat sprake zou zijn van brandstichting en/of verzekeringsfraude. Aangeslotene zag hierin aanleiding voor nader onderzoek maar Consument weigerde daaraan mee te werken. Het voorlopig deskundigenbericht waar Consument naar verwijst en waaruit zou blijken dat Consument niet op negatieve wijze bij de brand betrokken was, is door Consument niet overgelegd.

5. Vervolg procedure

5.1. Na de hoorzitting heeft Consument, op verzoek van de Commissie, het voorlopig deskundigenbericht van 7 mei 2007 overgelegd.
5.2. Volgens de deskundige is het, anders dan de eerste expert heeft geconcludeerd, niet uit te sluiten dat de brand in of in de omgeving van de machinekamer, dan wel in de hierin aanwezige elektrische verdeelinrichting is ontstaan als gevolg van een technische oorzaak.
In het rapport staat, voor zover van belang:
“Er vanuit gaande, dat er geen concrete aanwijzingen zijn gevonden voor het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur in de omgeving van de eerdergenoemde machinekamer is een technische onvolkomenheid in de elektrische verdeelinrichting in de machinekamer, gesitueerd achter in loods 2 dan wel in de in deze machinekamer aanwezige ¬-koelinstallatie de meest waarschijnlijke oorzaak voor de brand.”
5.3. Aangeslotene heeft in reactie op het rapport het volgende aangevoerd:
– Haar handelswijze zou bij eerdere kennisname van het rapport niet anders zijn geweest. Uit het rapport blijkt niet dat Consument niet negatief bij de brand betrokken was. Verder blijft van belang dat sprake is van tenminste één onjuiste getuigenverklaring, van een M-melding en bestaat volgens het rapport twijfel over de omgang door Consument met de meldingen van het alarmsysteem. Deze omstandigheden rechtvaardigen reeds externe registratie. Aangeslotene had dus ook naar aanleiding van dit rapport nader onderzoek willen doen. Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek zou de externe registratie opnieuw beoordeeld worden maar zou deze niet zijn verwijderd.
– De registratie is inmiddels verwijderd zodat Consument geen belang heeft bij doorhaling daarvan.

6. Beoordeling

Verjaring
6.1. Ter beantwoording ligt in de eerste plaats de vraag voor of de vordering van Consument op Aangeslotene is verjaard.
6.2. Vaststaat dat op 11 december 2004 schade door brand is ontstaan in het bedrijf van Consument. Aangeslotene heeft de vordering afgewezen bij brief van 21 mei 2005. Namens Consument heeft zijn tussenpersoon bij brief van 30 september 2005 bezwaar gemaakt tegen de externe registratie die Aangeslotene heeft gedaan. Bij brief van 7 oktober 2005 heeft Aangeslotene haar standpunt gehandhaafd. Consument heeft zich vervolgens pas weer bij brief van 7 september 2010 tot Aangeslotene gewend.
6.3. De Commissie volgt Aangeslotene in haar verweer dat de vordering van Consument is verjaard. Op grond van het voor verzekeringsovereenkomsten vóór 1 januari 2006 geldende artikel 3:307 lid 1 BW, verjaarde een vordering vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De vordering was opeisbaar een dag na de dag waarop het risico zich verwezenlijkte, te weten 12 december 2004, zodat de verjaringstermijn op die dag is aangevangen. Op 1 januari 2006 is artikel 7:942 BW in werking getreden, dat ingevolge art. 68 a lid 1 Overgangswet BW directe werking heeft. De verjaringstermijn van vijf jaar is op grond daarvan voor zover hier van belang omgezet naar een termijn van drie jaar waardoor de vordering van Consument op 12 december 2007 is verjaard. Stuitingshandelingen van vóór 1 januari 2006 worden krachtens art. 120 Overgangswet BW beoordeeld naar art. 3:317 BW. Op grond van art. 3:317 BW wordt een termijn gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Een telefonische toezegging van Aangeslotene dat nog op de zaak teruggekomen zou worden, zoals door Consument gesteld maar door Aangeslotene is betwist, heeft geen stuitende werking. Het antwoord op de vraag of de brief van de tussenpersoon van 30 september 2005 als stuitingshandeling in de zin van art. 3:317 BW moet worden gezien, kan in het midden blijven omdat, bij een bevestigend antwoord op deze vraag de verjaringstermijn in ieder geval zou zijn geëindigd op 1 oktober 2008. Op het moment dat Consument, met de brief van 7 september 2010, aanspraak maakte op de vordering tot het verlenen van dekking was deze vordering dus verjaard.
“ Externe registratie
6.4. Aan de orde is dan de vraag of Aangeslotene in 2005 mocht overgaan tot externe registratie van de persoonsgegevens van Consument, en zo ja, of het na de zitting overgelegde deskundigenbericht grond oplevert voor de vaststelling dat de externe registratie onrechtmatig was.
6.5. De Commissie is van oordeel dat Aangeslotene op basis van het destijds geldende expertiserapport en de weigering van Consument om medewerking te verlenen aan nader onderzoek, redelijkerwijze heeft kunnen concluderen dat voldoende aanleiding bestond voor registratie van de persoonsgegevens in voormelde registers. Aangeslotene heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het onderzoek dat in 2005 is gedaan naar de schade en uit de overgelegde getuigenverklaringen is gebleken dat mogelijk sprake was van opzet tot misleiding door Consument. Hoewel Consument de inhoud van het rapport betwist, heeft hij zijn standpunt op dat moment onvoldoende gemotiveerd en bovendien zijn verdere medewerking aan het onderzoek geweigerd. Onder deze omstandigheden heeft Aangeslotene redelijkerwijs kunnen menen dat de gedragingen van Consument een bedreiging vormden voor de financiële belangen van Aangeslotene in de zin van art. 6.2 van het Protocol. Dit brengt naar het oordeel van de Commissie mee dat Aangeslotene er een gerechtvaardigd belang bij had de persoonsgegevens van Consument in de voormelde registers op te (doen) nemen. Daarmee was voldaan aan de in art. 5.2 en 6.2 van het Protocol opgenomen criteria, waaronder derhalve ook het proportionaliteitsbeginsel van art. 6.2, zodat de opname van de persoonsgegevens van Consument in het Incidentenregister en het EVR in juli 2005 gerechtvaardigd was.
6.6. Consument heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het onderzoeksrapport van 7 mei 2007 is gebleken dat hij niet op negatieve wijze bij de brand betrokken was en dat de door Aangeslotene gedane externe registratie daarmee onterecht was. De Commissie is van oordeel dat de inhoud van het onderzoeksrapport noopt tot een herwaardering van de in 2005 aan het besluit tot registratie ten grondslag gelegde afwegingen. De Commissie is daarbij van oordeel dat in het licht van de uitkomst van het onderzoeksrapport thans onvoldoende vaststaande feiten en omstandigheden resteren om de externe registratie van Consument te kunnen blijven rechtvaardigen. Tot deze conclusie is ook ABN Amro gekomen die voor de registratie de feiten en omstandigheden zoals deze uit de onderzoeken zijn gebleken aan dezelfde norm, zoals neergelegd in het Protocol, diende te toetsen als Aangeslotene. Dit brengt mee dat op basis van het rapport van 7 mei 2007 achteraf moet worden geconcludeerd dat de feiten zoals die zich in juli 2005 hebben voorgedaan onvoldoende grond bieden om tot registratie te kunnen overgaan, zodat deze registratie alsnog dient te worden doorgehaald. Omdat Consument het rapport eerst na de zitting van de Commissie aan Aangeslotene ter beschikking heeft gesteld, kon pas vanaf dat moment van haar gevergd worden dat zij de feitelijke gronden en de proportionaliteit van de registratie opnieuw zou beoordelen. Aangeslotene hoefde dan ook niet al eerder tot doorhaling van de registratie over te gaan. De enkele stelling van Consument, in zijn brief van 7 september 2010, dat uit het – op dat moment bij Aangeslotene niet bekende – deskundigenbericht zou zijn gebleken dat Consument niet negatief bij de brand betrokken was, was daarvoor onvoldoende.
6.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van Consument gedeeltelijk zal worden toegewezen. Consument vordert tevens een bedrag van € 35.580,84 aan kosten van een raadsman en een bedrag van € 10.000,- aan advieskosten. De Commissie begrijpt dat het daarbij gaat om kosten ter zake van de in het kader van deze procedure verleende (rechts)bijstand. De Commissie is van oordeel dat nu Consument slechts gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, Aangeslotene tot en met de zitting niet op de hoogte is gebracht van de inhoud van het rapport en haar dus geen verwijt treft ter zake van het niet eerder doorhalen en de kosten van rechtsbijstand niet zijn gespecificeerd en dus niet kan worden vastgesteld dat en zo ja tot welk bedrag die kosten daadwerkelijk ter zake van deze procedure zijn gemaakt, laat staan of zulks redelijk was, de gevorderde kosten slechts tot een door de Commissie redelijk geacht bedrag van € 250,00 voor vergoeding in aanmerking komen. Tevens dient Aangeslotene aan Consument te vergoeden de door haar betaalde eigen bijdrage aan de behandeling van deze klacht van € 50,-.

7. Beslissing

De Commissie stelt bij bindend advies vast dat Aangeslotene binnen een termijn van 14 dagen na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd de externe registratie van de persoonsgegevens van Consument doorhaalt, aan Consument een vergoeding voor rechtsbijstand van € 250,00 betaalt en hem diens eigen bijdrage aan de behandeling van deze klacht, zijnde € 50,-, vergoedt, en wijst het meer of anders door Consument gevorderde af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak