Mijn Kifid

Uitspraak 2015-057 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-057 d.d.
20 februari 2015
(prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. E.E. Ribbers, secretaris)

Consument,

tegen

Aegon Schadeverzekering N.V, gevestigd te Den Haag, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de brief van 11 juli 2014 namens Consument met bijlagen waaronder het op 26 juni 2014 door Consument ondertekende klachtformulier;
– de brief van 14 augustus 2014 namens Consument met bijlagen;
– het verweerschrift van Aangeslotene met bijlagen;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van de klacht geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 2 februari 2015 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. Consument heeft een inboedelverzekering (hierna: de “Verzekering”) bij Aangeslotene gesloten. Op 6 juli 2012 is water in de woning van Consument gestroomd waardoor schade aan de opstal en de inboedel is ontstaan. Het op 17 september 2012 door Consument ondertekende Schade-aangifteformulier vermeldt als omschrijving van de toedracht:
“Achtertuin is tijdens wateroverlast ondergestroomd. Vervolgens is dit in het souterrain gekomen.”
3.2. Aangeslotene heeft de schade aan de inboedel vergoed maar weigert de kosten van opslag van de inboedel en de kosten van vervangende woonruimte te vergoeden.
3.3. De artikelen 1.9 respectievelijk 2.1.2 van de toepasselijke bijzondere voorwaarden inboedel (“BVI”) bepalen het volgende:
“1. Begripsomschrijvingen
(….)
1.9 Schade
Onder schade wordt verstaan: de aantasting van het vermogen van een verzekerde door beschadiging of verlies van de verzekerde inboedel.”
“2. Dekking
(….)
2.1.2
In geval van een gedekte gebeurtenis vergoeden wij bovendien:
a de opruimingskosten;
b de extra kosten van vervangende woonruimte, hotel, pension, opslag en vervoer van de inboedel;
c de extra kosten van levensonderhoud.
Voor ieder onderdeel tot ten hoogste 10% van het verzekerde bedrag.
d de kosten van herstel van tuinaanleg, beplanting, en bestrating, inclusief de eventueel daarmee gepaard gaande kosten van opruiming, voor zover niet elders gedekt op deze of een andere verzekering, tot ten hoogste 20% van het verzekerd bedrag.”
3.4 In zijn brief van 28 oktober 2013 schrijft Consument de directie van Aangeslotene onder meer het volgende:
“Op 6 juli 2012 heb ik schade aan mijn inboedel geleden ten gevolge van het onderlopen van een gedeelte van onze woning. Naast schade aan de inboedel is er ook schade aan de opstal ontstaan. De opstal is bij een andere maatschappij verzekerd. De directe schade aan de opstal is inmiddels door uw organisatie vergoed. Ten behoeve van het herstel van de opstal is het noodzakelijk dat de inboedel tijdelijk wordt opgeslagen en dat ik en mijn gezin eveneens tijdelijk elders verblijven. (….)”

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert dat Aangeslotene gehouden wordt tot betaling van een bedrag van
€ 10.334,32. Dit is het totaal van de kosten voor de opslag van de inboedel en de kosten voor de vervangende woonruimte.
4.2. Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:
Aangeslotene is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen door de kosten voor de opslag van de inboedel en de kosten voor vervangende woonruimte niet te vergoeden. Hij voert in dit kader het volgende aan:

– Consument heeft de kosten voor de opslag van de inboedel respectievelijk de
vervangende woonruimte moeten maken om de schade te kunnen herstellen. Hij beroept zich op de artikelen 2 en 2.1.2 BVI. Uit deze artikelen blijkt niet expliciet dat de geclaimde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat deze kosten geen verband houden met een gedekte gebeurtenis onder de Verzekering. Op grond van artikel 6:238 lid 2 Burgerlijk Wetboek (“BW”) dienen de genoemde artikelen ten gunste van Consument te worden uitgelegd (contra proferentemregel);
– het souterrain van de woning van Consument wordt gebruikt als slaapverdieping.
Door de overstroming is de gietvloer in het souterrain beschadigd. Om tot herstel van de gietvloer over te gaan was opslag (en demontage) van de inboedel noodzakelijk. Consument heeft niet de mogelijkheid om de inboedel tijdelijk ergens anders in zijn woning op te slaan. De kosten zijn dus wel degelijk ten behoeve van de inboedel gemaakt;
– bij een soortgelijke schade in 2008 heeft Aangeslotene wél de kosten van
vervangende woonruimte en opslag van de inboedel vergoed. Zij heeft daarbij nooit gezegd dat het in dat geval om een coulance-uitkering ging. Consument mag er daarom vanuit gaan dat de thans geclaimde kosten ook vergoed zullen worden.
4.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
Zij bestrijdt dat zij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Consument. In dit kader voert zij het volgende aan:
– de kosten voor vervangende woonruimte en de kosten voor de opslag van de
inboedel moeten op grond van artikel 2.1.2 BVI gemaakt zijn in verband met een onder de Verzekering gedekte gebeurtenis en dat betreft de schade aan inboedel. De geclaimde kosten zijn blijkens een brief van Consument van 28 oktober 2013 aan Aangeslotene gemaakt in verband met het herstel van de opstal. Om deze reden komen de geclaimde kosten niet voor vergoeding in aanmerking;
– de schade aan de inboedel bedroeg €1.800,- en is direct na de vaststelling
uitgekeerd. Er is sprake van een wanverhouding tussen het bedrag van €1.800,- en de geclaimde kosten. De schade aan de inboedel gaf niet de noodzaak tot verhuizing van de inboedel en het tijdelijke verblijf elders. Dat Consument zaken in een tijdelijke opslag heeft geplaatst en elders onderdak heeft gezocht houdt volledig verband met de herstelwerkzaamheden die aan zijn woning zijn uitgevoerd. Aangeslotene wijst er in dit verband op dat de offertes waarmee Consument zijn vordering onderbouwt alle ver na de schadedatum zijn gedateerd;
– een gietvloer is onderdeel van de woning zodat de herstelwerkzaamheden verband
houden met de opstal;
– overigens zou ook indien er wel een aanspraak uit hoofde van de Verzekering zou
bestaan nog niet tot uitkering kunnen worden overgegaan. Bij een gedekte claim zou de hoogte van de uit te keren schade nog door een expert moeten worden vastgesteld;
– in 2008 was sprake van een andere situatie en is op basis van coulance voorgesteld
een gedeelte van de extra kosten te vergoeden. Het andere deel is destijds door de opstalverzekeraar vergoed. Aan een coulance-uitkering in het verleden kunnen geen rechten worden ontleend voor de toekomst.

5. Beoordeling

5.1. De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of Aangeslotene op grond van artikel 2.1.2 BVI gehouden is tot vergoeding van de door Consument in het kader van het herstel van de gietvloer in zijn souterrain gemaakte kosten van vervangende woonruimte en opslag van de inboedel. Volgens Consument vallen deze kosten onder artikel 2.1.2 BVI. Hij beroept zich op de bewoordingen van dit artikel en stelt dat de bewoordingen van artikel 2.1.2 BVI op grond van artikel 6:238 lid 2 BW ten gunste van hem moeten worden uitgelegd
(contra-proferentemregel). Aangeslotene stelt dat de gevorderde kosten niet onder artikel 2.1.2 BVI vallen.
5.2 De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte vertoont die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten
(HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
5.3 De Commissie is van oordeel dat in het onderhavige geval Consument redelijkerwijs er niet vanuit mocht gaan dat hij op grond van artikel 2.1.2 BVI recht heeft op vergoeding van de in het kader van het herstel van de gietvloer in zijn souterrain gemaakte kosten van vervangende woonruimte en opslag van de inboedel. Uit de aanhef van artikel 2.1.2 BVI
(‘’In geval van een gedekte gebeurtenis (curs., commissie) vergoeden wij bovendien’’) volgt dat pas recht op vergoeding van de in het artikel genoemde kosten ontstaat indien voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van een gedekte gebeurtenis. De Verzekering betreft een inboedelverzekering en redelijkerwijs moet daarom worden aangenomen dat “een gedekte gebeurtenis” betrekking heeft op schade aan de inboedel. Dit volgt naar het oordeel van de Commissie ook uit de definitie van het begrip “schade” in artikel 1.9 BVI. In het onderhavige geval betreft de gebeurtenis echter niet schade aan de inboedel maar schade aan de gietvloer van het souterrain van Consument. De gietvloer behoort niet tot de inboedel maar tot de opstal. Door Consument is ook niet gesteld dat de gietvloer tot de inboedel behoort. Uit zijn brief van 28 oktober 2013 lijkt te volgen dat Consument er zelf ook vanuit gaat dat de gietvloer tot de opstal behoort. Uit bovenstaande volgt tevens dat de Commissie de bewoordingen van artikel 2.1.2 duidelijk acht zodat men aan een uitleg ten gunste van Consument (contra-proferentem-regel) niet toekomt nu voor de toepassing daarvan noodzakelijk is dat het beding in kwestie onduidelijk is.
5.4 Consument heeft tevens gesteld dat Aangeslotene bij een soortgelijke schade in 2008 wél de kosten van vervangende woonruimte en opslag heeft vergoed en dat hij er daarom vanuit mag gaan dat de thans geclaimde kosten nu ook vergoed worden. Aangeslotene heeft gemotiveerd betwist dat in 2008 sprake was van een soortgelijke schade. Op grond van het bepaalde in artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient Consument zijn stelling te bewijzen. De Commissie stelt vast dat uit de door Consument in dit verband overgelegde stukken niet blijkt dat in 2008 sprake was van een soortgelijke schade zodat de stelling van Consument niet aannemelijk is geworden en dient te worden verworpen.
5.5 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de vordering van Consument zal worden afgewezen. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.
5.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van Consument zal worden afgewezen. Al hetgeen partijen verder nog hebben gesteld, kan niet tot een andere beslissing leiden en zal onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie wijst, als bindend advies, de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht-1/4#stappen-plan

Bekijk de volledige uitspraak