Mijn Kifid

Uitspraak 2015-157 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-157 d.d.
27 mei 2015
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. E.J. Heck, secretaris)

Consument,

tegen

ASR Levensverzekering N.V., gevestigd te Utrecht, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende vragenformulier van 5 oktober 2014;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene;
– de brief van Consument 23 april 2015;
– het e-mailbericht van Aangeslotene van 18 mei 2015.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 20 april 2015 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. Door Assurantiekantoor voor Academici B.V. is een offerte uitgebracht voor een lening onder hypothecair verband tot een bedrag van f 200.000,-
Op bladzijde 2 wordt onder meer vermeld:

“Duur 30 jaar onder medeverband van een gemengde levensverzekering (….)
(….)
premie levenspaarplan f 2.940,-
(….)
De risicoverzekering wordt gesloten op het leven van de aanvrager, het verzekerde kapitaal
bedraagt f 160.000,- gedurende 30 jaar.
(….)
De uitkering op de einddatum zal bij een gemiddeld rendement van:
8% – f 189.235,- bedragen, en bij
9% – f 222.400,- bedragen.
Het gemiddelde rendement over 1983, en gezien de rente dus slecht jaar, was 8,54%.”
Onder het kopje “Hypotheek op basis van het zg. TAR.255 (……)” wordt op bladzijde 4 onder 6. Aflossing vermeld:

“De aflossing van de hypotheek zal geschieden dmv. een gemengde verzekering
waarbij de winstbijschrijving (afkoopwaarde) dient ter aflossing van de hypotheek.
Uitgangspunt is dat 80% van de hypotheeksom gedekt is via een overlijdensrisico uitkering
en het spaarkapitaal voldoende is ter aflossing van de hypotheeksom.
Dus zo min mogelijk overwaarde.”
3.2. Op 5 maart 1984 is door Consument een aanvraag voor een levensverzekering ondertekend.
Onder D Aangevraagde verzekering is onder meer vermeld:
“1 Tariefnummer 255 met renteparticipatie
(…..)
7 Kapitaal
Te verzekeren kapitaal f 160.000,-
(….)”
3.3. Op 17 april 1984 is door (een rechtsvoorganger van) Aangeslotene een polis van levensverzekering met nummer [nummer] vervaardigd tegen tarief 255.
Op de polis is onder meer vermeld:

“Het kapitaal uit te keren bij in leven zijn bedraagt f 80.000,-. Op dit kapitaal is het
recht van renteparticipatie, zoals omschreven in het aanhangsel RP, van toepassing.
Het kapitaal uit te keren bij overlijden bedraagt f 160.000. (….)
Einddatum verzekering: 15-04-2014
(….)
Bij in leven zijn van de verzekerde op de einddatum wordt het verzekerde kapitaal
uit te keren bij in leven zijn uitgekeerd, vermeerderd met de verhogingen wegens het
recht op renteparticipatie.
(….)”
3.4 Van toepassing zijn de voorwaarden KV7. Verder is een aanhangsel Voorwaarden Recht op Renteparticipatie RP van toepassing.
In ART. 02 Korte inhoud wordt vermeld:
“Renteparticipatie houdt in, dat de maatschappij aanneemt van de beleggingen,
staande tegenover een toeneming van de netto wiskundige reserve van de
verzekering, eenzelfde rendement te maken als de obligatieleningen die in artikel 5
nader worden omschreven en volgens de daar vermelde regels. De op deze wijze
berekende rentebaten worden voor zover zij een rendement van de 31/2 % van de
hiervoor bedoelde beleggingen overtreffen, aangewend voor de verhoging van het
verzekerde kapitaal en de evt. medeverzekerde rente. (…..)”

In ART. 09 Garantie wordt vermeld:
“Zolang voor de verzekering premie wordt betaald en de verzekering ongewijzigd
blijft bestaan, garandeert de maatschappij dat op de einddatum van de verzekering
en mits de verzekerde(n) dan leeft/leven, de verhoging van het verzekerde kapitaal
uit hoofde van renteparticipaties ten minste gelijk zal zijn aan een bedrag ter grootte
van 1% van het bij de aanvang van de verzekering verzekerde kapitaal dat voor
renteparticipatie in aanmerking komt, voor elk verzekeringsjaar dat de verzekering
heeft bestaan, met een maximum van 20%.”

3.5 Met dagtekening 28 maart 2000 bericht (een rechtsvoorganger) van Aangeslotene Consument onder meer het volgende:
“De prognose einddatum bedraagt o.b.v. 6% netto-voorbeeld en ongewijzigde
voortzetting nlg 142.254,-“
3.6 Op 15 april 2014 is door Aangeslotene aan Consument een bedrag uitbetaald van
€ 52.745,-. Dit bedrag is aangewend voor de (gedeeltelijke) aflossing van de hypotheekschuld, door Consument nader gesteld op € 82.261,-.

4. De vordering, grondslagen en verweer

4.1. Consument vordert van Aangeslotene een bedrag van € 29.516,-, zijnde het verschil tussen de uitkering uit de levensverzekeringsovereenkomst op 15 april 2014 en de op dat moment uitstaande hypotheekschuld.
4.2. Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:
– Aangeslotene is toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens Consument door hem te misleiden omtrent de hoogte van de kosten en de risicopremie en hem niet te waarschuwen voor de risico’s van de beleggingen.
– Indien Aangeslotene informatie had verschaft over de kosten en de risico’s dan had Consument deze verzekering niet gesloten.
– In repliek stelt Consument dat hij in de precontractuele fase (offerte, aanvraag-formulier) niet is geïnformeerd over (de hoogte van) een gegarandeerd/verzekerd kapitaal uit te keren bij in leven zijn van verzekerde.
– Van een te laat klagen dan wel verjaring is volgens Consument geen sprake omdat hij pas in 2011 op de hoogte kwam van de hoge kosten.

4.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
– De offerte is niet opgesteld door Aangeslotene maar door de tussenpersoon die
Consument voor het advies heeft ingeschakeld. Eventuele onvolkomenheden
komen derhalve niet voor rekening van Aangeslotene.
– In de offerte worden slechts – niet gegarandeerde – voorbeeldkapitalen genoemd en
wordt niet de indruk gewekt dat sprake is van een gegarandeerde aflossing van de
hypotheek.
– Uit de polis bleek duidelijk dat op de einddatum een kapitaal verzekerd was ter
grootte van NLG 80.000,-. In dupliek voert Aangeslotene aan dat zij er, doordat
Consument na ontvangst van de polis niet heeft gereclameerd, er gerechtvaardigd
op mocht vertrouwen dat Consument met het verzekerd kapitaal op de einddatum
instemde.
– Aanhangsel RP is duidelijk over de voorwaarden die gelden voor de rente-
participatie.
– Uit de jaarlijkse RP-overzichten wist Consument hoe het verzekerde kapitaal op de
einddatum zich ontwikkelde.
– De door Consument gesloten verzekering is geen beleggingsverzekering en
Consument liep derhalve geen beleggingsrisico. Van een waarschuwingsplicht voor
beleggingsrisico’s is daarom geen sprake.
– Consument wist dat renteparticipatie afhankelijk was van het rendement op
staatsleningen en dus onzeker zou zijn.
– Kosten en risicopremie zijn verwerkt in de premie en hebben geen invloed op het
garantiekapitaal.
– Het is niet aannemelijk dat Consument, als hij was gewezen op de kosten en
risico’s, de desbetreffende verzekering niet zou hebben afgesloten omdat, als hij
zekerheid had gewenst omtrent de aflossing van zijn hypothecaire lening, het
verzekerd kapitaal substantieel hoger had moeten zijn.
Als het verzekerd kapitaal was gesteld op het bedrag van de lening (€ 90.756,-) had
Consument € 404,47 meer aan kwartaalpremie moeten betalen.
– Aangeslotene beroept zich op art. 6:89 BW. Nu Consument niet al in 1984 heeft
geklaagd heeft hij dat niet tijdig gedaan en heeft Aangeslotene nadeel ondervonden.
– Aangeslotene beroept zich bovendien op art. 3:310 lid 1BW (verjaring).
De vordering is verjaard vijf jaar na ontvangst van de polis (1984) dan wel vijf jaar na
ontvangst van de (waarde)opgave van 28 maart 2000.

5. Beoordeling

5.1. De Commissie heeft te oordelen over de vraag of Aangeslotene toerekenbaar tekort is geschoten door Consument onvoldoende te informeren over de hoogte van de kosten en de risicopremie respectievelijk (de hoogte van) een gegarandeerd/ verzekerd kapitaal uit te keren bij in leven zijn van verzekerde.
Voor zover de brief van Consument van 23 april 2015 standpunten en/of argumenten bevat die niet tijdens de hoorzitting zijn behandeld zal de Commissie die niet in haar oordeelvorming betrekken.

5.2. De Commissie stelt voorop dat de onderhavige verzekering een gemengde
levensverzekering met overrentedeling is. Kenmerk van deze verzekering is dat de
verzekering op de einddatum dan wel bij vroegtijdig overlijden van de verzekerde,
voorziet in een gegarandeerd kapitaal. Het gegarandeerde kapitaal op de
einddatum van de verzekering kan hoger uitvallen door het recht op overrentedeling.
Dit hogere bedrag is echter afhankelijk van het behaalde rendement op
een pakket staatsleningen en is derhalve niet gegarandeerd.
De Commissie is met Aangeslotene van oordeel dat de in 1984 gesloten verzekering
voorzag in een gegarandeerde uitkering van NLG 80.000,- indien de verzekerde op
de einddatum in leven zou zijn en daarnaast in een verzekerd kapitaal van
NLG 160.000,- indien de verzekerde voor de einddatum zou komen te overlijden.
De Commissie leidt dit af uit de informatie op het polisblad van 17 april 1984. Naar het oordeel van de Commissie is de tekst van de polis voor een gemiddelde consument voldoende duidelijk en begrijpelijk. Consument heeft daar dan ook uit kunnen en moeten begrijpen dat hij op de einddatum van de verzekering slechts een gegarandeerde uitkering van ten minste NLG 80.000,- tegemoet kon zien.
Verder overweegt de Commissie dat uit het gestelde in ART.09 Garantie van de Voorwaarden Recht op Renteparticipatie RP volgt dat Aangeslotene ter zake van de overrentedeling een extra uitkering garandeerde van NLG 15.998,- en dat dit bedrag tezamen met het verzekerd kapitaal van NLG 80.000,- op de einddatum zou leiden tot een gegarandeerde uitkering van ten minste NLG 95.998,- (€ 43.562,-).
De Commissie is van oordeel dat de tekst van de voorwaarden op dit punt voldoende duidelijk en begrijpelijk is, zodat Consument wist althans had behoren te begrijpen dat de mate van verhoging van het verzekerde kapitaal van NLG 80.000,- tot een bedrag van
NLG 95.998,- was gegarandeerd en voor het overige onzeker c.q. variabel was.
5.3 De vraag is verder of er eventuele gebreken zijn vast te stellen in de pre-contractuele
fase (offerte respectievelijk aanvraag) en zo ja, of die Aangeslotene zijn aan te
rekenen. De volgende vraag die in dat geval moet worden beantwoord is of dat er toe moet leiden dat de vordering van Consument dient te worden toegewezen.
Met betrekking tot de offerte overweegt de Commissie dat Aangeslotene als verweer heeft gevoerd dat deze is uitgebracht door de tussenpersoon die geacht wordt te zijn opgetreden als hulppersoon van Consument. De Commissie volgt Aangeslotene hierin. Eventuele gebreken in de offerte kunnen derhalve niet aan Aangeslotene worden toegerekend.
Overigens blijkt uit de offerte dat er sprake is van een gemengde verzekering en worden, ook door de Consument zelf aangehaalde, voorbeelden genoemd van uitkeringen op de einddatum bij bepaalde gemiddelde rendementen. Verder wordt vermeld dat de aflossing van de hypotheek zal plaatsvinden door middel van een gemengde verzekering waarbij het spaarkapitaal voldoende is ter aflossing van de hypotheeksom. Dit alles had het voor Consument duidelijk moeten maken dat er in ieder geval sprake was van een verzekerd kapitaal op de einddatum.
Met betrekking tot het door Consument ondertekende aanvraagformulier overweegt de Commissie dat er weliswaar een verzekerd kapitaal werd vermeld maar dat niet duidelijk was of dat dat een kapitaal uitsluitend uit te keren bij overlijden betrof dan wel een kapitaal uit keren bij in leven zijn op de einddatum of bij overlijden voor de einddatum (gemengde verzekering).
Ook de op het aanvraagformulier vermelde tariefcode verschafte Consument geen duidelijkheid. Voor zover er echter omissies waren in het aanvraagformulier overweegt de Commissie dat Consument daar, gezien zijn ondertekening en het feit dat het formulier is ingevuld door de tussenpersoon die als hulppersoon van consument kan worden aangemerkt, zelf ook verantwoordelijk voor was en dat die omissies zijn goedgemaakt door de polis die door Aangeslotene als bewijsstuk van de gesloten verzekeringsovereenkomst is opgemaakt en aan Consument uitgereikt.
In dat verband hecht de Commissie er betekenis aan dat Consument in zijn repliek aanvoert dat hij op “17 april” de polis voor het eerst zag en “het bedrag ad 36.302,-“.
De tussenpersoon heeft hem uitgelegd “dat het verzekerde kapitaal een minimale uitkering voorstelt in het geval er geen rente rendementen zouden zijn”. Consument kon het op dat moment duidelijk zijn dat op de einddatum van de verzekering bij in leven zijn van de verzekerde een kapitaal verzekerd was ter grootte van NLG 80.000,-. Nu Consument daar niet binnen gerede tijd op heeft gereageerd kon Aangeslotene er van uitgaan dat de polis conform zijn wensen was opgesteld.
5.4 Met betrekking tot de hoogte van de kosten en de risicopremie overweegt de Commissie dat de vraag die daarmee is voorgelegd luidt of Aangeslotene in 1984
verplicht was Consument over de aan de verzekering verbonden kosten en provisie
in te lichten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Ter toelichting dient het volgende. Voorop staat dat Consument de onderhavige verzekering heeft gesloten in 1984. De Commissie overweegt dat er in 1984 geen regelgeving was die voorschreef dat verzekeraars inzicht moesten geven in de hoogte van de kosten die aan een verzekering als de onderhavige zijn verbonden en het deel van de premie die nodig was om het overlijdensrisico te dekken. Dat Aangeslotene tekort zou zijn geschoten door Consument bij het aangaan van de verzekering in strijd met de destijds geldende regels onvoldoende te informeren, is dan ook niet gebleken.
5.5 Verder overweegt de Commissie dat de kosten en de risicopremie bij een
verzekering als de onderhavige geen rol spelen. Consument wist wat zou worden uitgekeerd bij overlijden of op de einddatum van de verzekering en hij wist wat de daarvoor te betalen premie zou zijn. Hij was kennelijk bereid deze premie te betalen met het oog op deze uitkering(en).
Hetzelfde geldt voor het gegarandeerde deel van de overrentedeling.
Het niet gegarandeerde deel van de overrentedeling was afhankelijk
van het rendement op een pakket staatsleningen en dus onafhankelijk van de kosten en de risicopremie samenhangend met de onderhavige verzekering. Ook in dat opzicht doen de kosten en de risicopremie dus niet ter zake.
5.6 Het voorgaande leidt er toe dat de vordering van Consument dient te worden
afgewezen en dat de overige door partijen over en weer aangevoerde argumenten onbesproken kunnen blijven.

6. Beslissing

De Commissie stelt vast dat de vordering van Consument wordt afgewezen.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht-1/4#stappen-plan

Bekijk de volledige uitspraak