Mijn Kifid

Uitspraak 2015-264 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-264 d.d.
16 september 2015
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. E.L.A. van Emden en drs. W. Dullemond, leden en mr. S. van der Hoorn, secretaris)

Samenvatting

Consument stelt dat Aangeslotene wanprestatie heeft gepleegd doordat de levensverzekeringen die aan haar verpand waren, onvoldoende hebben opgebracht om de volledige openstaande hypothecaire geldlening af te lossen en Consument een risico heeft gelopen omdat op het leven van de partner van Consument geen levensverzekering aan Aangeslotene was verpand. De Commissie is van oordeel dat Indien Consument en zijn partner de wens hadden om ook een verzekering af te sluiten op het leven van de partner van Consument had het op hun weg gelegen om deze verzekering aan te vragen en te verpanden aan Aangeslotene. Nu zij dit hebben nagelaten, kan Aangeslotene hiervoor niet aansprakelijk worden gesteld. Voorts blijkt uit de hypotheekakte en hypotheekofferte niet dat, zoals Consument stelt, hij met Aangeslotene is overeengekomen dat na uitkering van de drie verpande levensverzekeringen van Consument de gehele openstaande hypothecaire geldlening kon worden afgelost. De vordering wordt afgewezen.

Consument,

tegen

de naamloze vennootschap Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V., gevestigd te Den Haag, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende vragenformulier met bijlagen van 25 maart 2015;
– de brieven van Consument van 11 maart 2015;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene;

De Commissie stelt vast dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid en dat partijen haar advies als bindend aanvaarden.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 26 augustus 2015 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

2.1. In 1988 hebben Consument en zijn partner via Assurantiekantoor Hassefras een aflossingsvrije hypothecaire geldlening afgesloten bij Aangeslotene (destijds RVS Verzekeringen) voor een bedrag van fl. 265.000,- (€ 120.251,76) voor de financiering van een nieuwe woning. Als zekerheid zijn de levensverzekeringen van Consument met polisnummers [..1..], [..2..] en [..3..] verpand aan Aangeslotene.
2.2. In de offerte van Aangeslotene van 31 maart 1988 staat onder meer:
“(…)
meerdere zekerheid: medeverband van de door de (…) op het leven van u beiden bij onze maatschappij te sluiten levensverzekering in tarief (…) groot f 85.000,- met een duur van 25 jaar en tegen maandpremie, alsmede van de reeds gesloten levensverzekeringen onder polisnummers [..1..] en [..2..].
(…)
situatie na 25 jaar: het verzekerd kapitaal zal tezamen met de tot dan opgebouwde winst na
25 jaar bij in leven zijn van beide verzekerden tot uitkering komen en zorgdragen voor een gedeeltelijke of gehele aflossing van de lening.
(…)”
2.3. De onder rechtsoverweging 2.1 genoemde levensverzekeringen zijn gemengde levensverzekeringen met een verzekerd kapitaal met recht op winstdeling die zijn afgesloten op het leven van Consument. De verzekeringen met polisnummers [..1..] en [..2..] had Consument afgesloten voordat hij de betreffende hypothecaire geldlening had aangevraagd. Aangeslotene had als voorwaarde voor het verkrijgen van de hypothecaire geldlening gesteld dat Consument deze verzekeringen aan Aangeslotene zou verpanden en daarnaast nog een gemengde levensverzekering zou afsluiten met een verzekerd bedrag van fl. 85.000,-
(€ 38.571,32).
2.4. Consument heeft vervolgens levensverzekering met polisnummer [..3..] afgesloten met een verzekerd kapitaal van fl. 85.000,- die hij tevens aan Aangeslotene heeft verpand. Voor verzekering met polisnummer [..1..] is op de einddatum, 1 december 2010, een bedrag uitgekeerd van € 40.186,69 en voor verzekering met polisnummer [..2..] is op de einddatum, 1 februari 2014, een bedrag uitgekeerd van € 26.230,93. Beide waardes zijn in mindering gebracht op de hypothecaire geldlening. Verzekering met polisnummer [..3..] is op 1 augustus 2013 tot uitkering gekomen. Een bedrag van € 38.571,32 is in mindering gebracht op de hypothecaire geldlening. Een bedrag van € 13.303,- is op verzoek van Consument op zijn rekening gestort.
2.5. De partner van Consument had op 1 oktober 1987 een gemengde levensverzekering op haar leven afgesloten bij Reaal met polisnummer [..4..], met een verzekerd kapitaal van
fl. 100.000,- (€ 45.378,02) die op 1 oktober 2012 tot uitkering is gekomen. Deze uitkering is bijgeschreven op de rekening van de partner van Consument.
2.6. Consument en zijn partner hebben een restschuld op de hypothecaire geldlening overgehouden na verrekening van de waardes van de verpande levensverzekeringen.

3. De vordering en grondslagen

3.1. Consument vordert dat Aangeslotene wordt veroordeeld tot vergoeding van de openstaande restschuld op de hypothecaire geldlening die Consument heeft begroot op
€ 37.820,31( fl. 83.345,-). Daarnaast vordert Consument de kosten van het doorlopen van de hypothecaire geldlening vanaf 1 augustus 2013, vergoeding van het financieel nadeel dat hij lijdt doordat Aangeslotene haar zorgplicht en mededelingsplicht heeft geschonden en hij vordert smartengeld omdat er geen overlijdensrisicoverzekering op het leven van de partner van Consument aan Aangeslotene was verpand.

3.2. Aan deze vordering legt Consument ten grondslag dat Aangeslotene is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht en wanprestatie heeft gepleegd, omdat:
a) Consument na het aflossen van de drie verpande levensverzekeringen op de openstaande hypothecaire geldlening een restschuld heeft overgehouden, terwijl hij met Aangeslotene is overeengekomen dat met de eindkapitalen van de drie levensverzekeringen de gehele openstaande hypothecaire geldlening kon worden afgelost;
b) aan de hypothecaire geldlening geen verzekering was verpand die zou uitkeren bij voortijdig overlijden van de partner van Consument, waardoor Consument een groot risico heeft gelopen omdat de kosten van de hypothecaire geldlening voor hem dan niet meer betaalbaar zouden zijn.

3.3. Op de stellingen die Aangeslotene tot verweer heeft opgeworpen, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. Beoordeling

4.1. Consument had aan Aangeslotene drie levensverzekeringen verpand voor het afsluiten van een hypothecaire geldlening met zijn partner. Consument heeft naast de twee bestaande levensverzekeringen, een levensverzekering met polisnummer [..3..] aanvullend afgesloten om de hypothecaire geldlening te kunnen verkrijgen. Voor deze verzekering heeft Consument een aanvraagformulier ondertekend. Op dit aanvraagformulier d.d. 24 april 1988 staat dat Consument een gemengde verzekering aanvraagt op zijn leven met een verzekerd kapitaal van € 38.571,32 (fl. 85.000,-) op einddatum 1 mei 2013. Conform deze aanvraag is de verzekering met polisnummer [..3..] afgesloten. Dit is het enige aanvraagformulier dat Aangeslotene heeft ontvangen. Indien Consument en zijn partner de wens hadden om ook een verzekering af te sluiten op het leven van de partner van Consument had het op hun weg gelegen om deze verzekering aan te vragen en te verpanden aan Aangeslotene. Nu zij dit hebben nagelaten, kan Aangeslotene hiervoor niet aansprakelijk worden gesteld.
4.2. Aangeslotene heeft op 23 augustus 1988 Reaal verzocht om op het polisblad van de levensverzekering met polisnummer [..4..] van de partner van Consument aan te tekenen dat deze verzekering is verpand aan Aangeslotene. Per abuis heeft deze aantekening niet plaatsgevonden en is deze verzekering niet verpand, waardoor Consument een risico heeft gelopen bij voortijdig overlijden van zijn partner. Dit risico heeft zich niet geopenbaard. Derhalve heeft Consument in dit opzicht geen financieel nadeel gehad.
4.3. Het toekennen van smartengeld is slechts mogelijk indien zich een van de situaties als genoemd in art. 6:106 lid 1 BW voordoet. Omissies als genoemd onder rechtsoverweging 4.2 zijn niet een situatie als genoemd in art. 6:106 lid 1 BW.
4.4. Uit de hypotheekakte en hypotheekofferte blijkt niet dat, zoals Consument stelt, hij met Aangeslotene is overeengekomen dat na uitkering van de drie voornoemde verpande levensverzekeringen van Consument de gehele openstaande hypothecaire geldlening kon worden afgelost. In de hypotheekofferte staat dat met de uitkeringen van de drie levensverzekeringen de openstaande schuld geheel of gedeeltelijk wordt afgelost. De Commissie volgt derhalve niet het standpunt van Consument dat Aangeslotene wanprestatie heeft gepleegd omdat hij nadat de drie verpande levensverzekeringen tot uitkering zijn gekomen een restschuld heeft overgehouden. Het is bovendien ook geen verplichte voorwaarde voor het afsluiten van een hypothecaire geldlening dat daaraan verzekeringen zijn verpand die de volledige omvang van de geldlening dekken.
4.5. Het in rechtsoverweging 4.4 overwogene brengt mee dat de vorderingen van Consument worden afgewezen.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

Bekijk de volledige uitspraak