Mijn Kifid

Uitspraak 2015-376 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-376 d.d.
14 december 2015
(mr. C.E. du Perron, voorzitter, mr. A.M.T. Wigger en mr. S. Riemens, leden en
mr. E.E. Ribbers, secretaris)

Samenvatting

Lijfrenteverzekering waarbij premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is meeverzekerd. Volgens Consument heeft de verzekeraar deze verzekering ten onrechte premievrijgemaakt. De Commissie stelt vast dat de verzekeraar door Consument noch door diens tussenpersoon is geïnformeerd dat mogelijk recht op premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid bestond. Inzake de premievrijmaking acht de Commissie de daarover aan Consument toegezonden stukken duidelijk. Verzekeraar mocht het door Consument ondertekende verzoek redelijkerwijs zo opvatten.

Consument,

tegen

Delta Lloyd Levensverzekering N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Verzekeraar,

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

– het procesdossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende klachtformulier Geschillencommissie;
– de brief van Consument van 5 januari 2015;
– de brief van Consument van 15 januari 2015;
– het verweerschrift van Verzekeraar van 11 maart 2015 met bijlagen;
– de repliek van Consument van 7 april 2015 met bijlage;
– de dupliek van Verzekeraar van 16 april 2015 met bijlagen;
– de pleitnotitie van Consument van 20 mei 2015 met bijlagen;
– de brief van Consument van 26 mei 2015 met bijlagen;
– de brief van Verzekeraar van 12 juni 2015 met bijlagen.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 20 mei 2015 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

3.1. Consument heeft met ingang van 16 oktober 1980 een overlijdensrisicoverzekering (hierna ook: Overlijdensrisicoverzekering) gesloten bij Verzekeraar. Uit het op 4 december 1980 gedateerde polisblad volgt dat een bedrag van ƒ 179.000,-
(€ 81.226,65) was verzekerd als Consument zou komen te overlijden. De einddatum van de Overlijdensrisicoverzekering was 16 oktober 2010.

3.2. In 1988 heeft Consument via bemiddeling en advisering van een tussenpersoon eveneens bij Verzekeraar een gemengde traditionele kapitaalverzekering met winstdeling afgesloten. Aan deze verzekering was een lijfrenteclausule gekoppeld. De verzekering wordt hierna verder aangeduid als de Lijfrenteverzekering.

3.3. Uit het op 7 maart 1989 gedateerde polisblad volgt dat de Lijfrenteverzekering is ingegaan op 15 december 1988. De Lijfrenteverzekering voorzag in een uitkering van ƒ 101.030,-
(€ 45.845,41) en een bedrag ten gevolge van winstdeling, indien Consument en zijn partner op 15 december 2013 in leven zijn dan wel direct na hun eerder overlijden. Verder was een vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid meeverzekerd. Het polisblad vermeldde, voor zover relevant, het volgende:

“Winstgarantie Indien op 15.12.2013 de som van de verhogingen uit hoofde van de winstdeling lager is dan ƒ 14.952, zal [verzekeraar] die som aanvullen tot dat bedrag. Deze bepaling geldt slechts indien de verzekering tot 15.12.2013 ongewijzigd zal zijn voortgezet en is alleen van toepassing indien de verzekerde en de medeverzekerde op de einddatum in leven zijn.
(…)

Arbeidsongeschiktheid Ten aanzien van de verzekerde is op basis van het bepaalde op het polisaanhangsel 4202 vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid meeverzekerd. De einddatum van de risicoperiode arbeidsongeschiktheid is 15.12.2011. In de tot deze datum verschuldigde premie is een opslag voor meeverzekering van het arbeidsongeschiktheidsrisico begrepen.”

3.4. Consument is in 1992 arbeidsongeschikt geworden. Bij brief van 13 november 1992 heeft het Gemeenschappelijk Administratiekantoor (hierna: Gak) Consument bericht dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 80 tot 100% en dat hem in verband hiermee per 12 november 1992 een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend van 70%.

3.5. De tussenpersoon van Consument heeft Verzekeraar bij brief van 20 juli 2001 bericht dat Consument de Lijfrenteverzekering premievrij wenst te maken en dat Consument een geprognotiseerde eindwaarde wenst te ontvangen.

3.6. Verzekeraar heeft daarop bij brief van 1 oktober 2001 een offerte met daarin een opgave van de premievrije waarde per 15 december 2001 naar de tussenpersoon gestuurd. In de brief verzoekt Verzekeraar de tussenpersoon de offerte met Consument te bespreken.

3.7. Bij brief van 3 juli 2002 heeft de tussenpersoon een door Consument ondertekend verzoek tot premievrijmaking naar Verzekeraar verzonden. Het op 26 juni 2002 gedateerde verzoek luidt onder meer als volgt:

“De reden van het verzoek tot premievrijmaking is gelegen in het feit, dat de stortingen onder het IB2001 niet langer konden worden opgevoerd als lijfrentebetaling.

Recent heeft de heer (…) bij [de tussenpersoon] (…) telefonisch met u geregeld dat de aantekening ‘premievrij’ in uw administratie is/wordt doorgevoerd. U heeft via hem een schriftelijke bevestiging van mij gevraagd. Ik verzoek u deze brief als mijn verzoek tot premievrijmaking te beschouwen en mij daarvan een bevestiging te sturen.”

3.8. Verzekeraar heeft de tussenpersoon daarop bij brief van 10 juli 2002 bericht dat de Lijfrenteverzekering premievrij is gemaakt conform de offerte van 1 oktober 2001. Daarnaast heeft Verzekeraar de tussenpersoon een nieuw polisblad toegezonden. Op het polisblad is onder meer het volgende vermeld:

“Omschrijving verzekering De verzekering voorziet in de uitkering van:

€ 21.249,00 bij in leven zijn van de verzekerde en de
medeverzekerde op 15.12.2013.
€ 45.845,00 direct na overlijden van de verzekerde voor 15.12.2013 of het eerder overlijden van de medeverzekerde, dan wel direct na hun gelijktijdig overlijden voor 15.12.2013.

Winstdeling Op de verzekering is van toepassing de op polisaanhangsel 3004 omschreven winstdelingsregeling. Ten gevolge van de winstdeling wordt bij in leven zijn van de verzekerde en de medeverzekerde op 15.12. 2013, of direct na eerder overlijden van een hunner, dan wel direct na hun eerder gelijktijdig overlijden, een extra bedrag uitgekeerd.

Winstgarantie Indien op 15.12.2013 de som van de verhogingen uit hoofde van winstdeling lager is dan € 6.162,00, zal Delta Lloyd die som aanvullen tot dat bedrag. Deze bepaling geldt alleen indien de verzekering tot 15.12.2013 ongewijzigd zal zijn voortgezet en is alleen van toepassing indien de verzekerde en de medeverzekerde op 15.12.2013 in leven zijn.

(…)

Premie Vanaf 15.12.2001 is geen premie verschuldigd.”

3.9. Bij brief van 11 november 2013 heeft Verzekeraar Consument bericht dat zijn Lijfrenteverzekering op 15 december 2013 expireert en dat dat betekent dat de waarde van de Lijfrenteverzekering beschikbaar komt voor aankoop van een lijfrente-uitkering. Hiernaast heeft Verzekeraar Consument bericht dat het eindkapitaal
€ 28.734,- bedraagt.

3.10. Consument heeft Verzekeraar nadien bericht dat hij zich niet kan vinden in de hoogte van het eindkapitaal en dat hij wenst dat het oorspronkelijke expiratiekapitaal van
ƒ 101.030,- (€ 45.845,41) en de winstuitkering worden uitgekeerd. Verzekeraar heeft Consument bij brief van 24 december 2013 geantwoord dat zij aan dat verzoek niet kan voldoen.

4 De vordering, grondslagen en het verweer

4.1. Consument vordert
a) dat alsnog dekking wordt verleend op de Overlijdensrisicoverzekering en, in het verlengde daarvan, dat het verzekerd bedrag van € 81.226,65 (ƒ 179.000,-) wordt uitgekeerd;
b) vergoeding van de premies die hij vanaf 12 november 1992 onverschuldigd heeft betaald voor de Lijfrenteverzekering en uitkering van de in 1988 verzekerde bedragen.

4.2. Deze vordering steunt – naar de Commissie begrijpt – op de volgende grondslagen:
– Verzekeraar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst die betrekking heeft op de Overlijdensrisicoverzekering. Consument voert aan dat het verzekerd bedrag van € 81.226,65 (ƒ 179.000,-) gegarandeerd is en op de einddatum van de verzekering door Verzekeraar moet worden uitbetaald. Verzekeraar is hier ten onrechte niet toe overgegaan.
– Verzekeraar heeft onrechtmatig gehandeld door de Lijfrenteverzekering in 2002 premievrij te maken. Consument voert aan dat Verzekeraar hier niet toe had mogen overgaan en dat hij in plaats daarvan aan hem premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid had moeten verlenen.

4.3. Verzekeraar voert tegen de stellingen van Consument verweer en concludeert dat de vorderingen van Consument moeten worden afgewezen. Op de stellingen die Verzekeraar aan zijn verweer ten grondslag legt, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. Beoordeling

5.1. Consument legt aan zijn vordering in de kern twee klachten ten grondslag. De klachten zullen hierna afzonderlijk worden behandeld.

a) Overlijdensrisicoverzekering
5.2. De vraag die partijen verdeeld houdt is of Verzekeraar terecht het standpunt heeft ingenomen dat geen recht op uitkering krachtens de Overlijdensrisicoverzekering bestaat. De Commissie beantwoordt deze vraag bevestigend. Met Verzekeraar is de Commissie van oordeel dat uit het onder 3.1. bedoelde polisblad volgt dat het verzekerd kapitaal van
ƒ 179.000,- alleen wordt uitgekeerd op het moment dat de verzekerde, in casu Consument, vóór de einddatum van de verzekering overlijdt. Vaststaat dat de verzekering op
16 oktober 2010 is geëindigd en dat Consument op deze datum in leven was. Dit brengt mee dat aan de voorwaarden voor dekking onder de verzekering niet is voldaan en daarmee dat Verzekeraar niet gehouden is tot uitkering van het verzekerd kapitaal.

b) Lijfrenteverzekering
5.3. Voorop staat dat Verzekeraar ter zitting heeft gesteld dat als voorafgaand aan de premievrijmaking aan hem was gemeld dat Consument arbeidsongeschikt was, de oorspronkelijke Lijfrenteverzekering uit 1988 in stand had kunnen blijven en dat Consument dan in beginsel zowel premievrijstelling als een hoger kapitaal op de einddatum van de verzekering had kunnen krijgen. Consument stelt dat Verzekeraar met zijn arbeidsongeschiktheid bekend was dan wel dat had moeten zijn. Verzekeraar betwist dit.
Hij stelt dat hij gedurende de looptijd van de Lijfrenteverzekering noch van Consument noch van diens tussenpersoon heeft vernomen dat Consument arbeidsongeschikt was en dat hij in die periode evenmin een (schriftelijk) verzoek om premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid heeft ontvangen.
De Commissie overweegt dat ingevolge artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als uitgangspunt heeft te gelden dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten – bij voldoende betwisting door de wederpartij – haar stellingen moet bewijzen. Omdat Consument zich op het standpunt stelt dat Verzekeraar van zijn arbeidsongeschiktheid op de hoogte was, rust de bewijslast van die stelling op hem. De Commissie stelt vast dat Consument twee omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt. In de eerste plaats voert hij aan dat de Lijfrenteverzekering in 1991 twee keer is gewijzigd door Verzekeraar en dat daaruit kan worden afgeleid dat Verzekeraar kennis droeg van zijn arbeidsongeschiktheid. De Commissie wijst dit standpunt van de hand. Consument was in 1991 immers nog niet arbeidsongeschikt zodat reeds daarom niet kan worden aangenomen dat de wijzigingen verband hielden met zijn arbeidsongeschiktheid. Ook het standpunt dat de tussenpersoon wist van zijn arbeidsongeschiktheid kan Consument niet baten. Anders dan Consument kennelijk veronderstelt kan de omstandigheid dat de tussenpersoon met de arbeidsongeschiktheid bekend was, zo al juist, niet aan Verzekeraar worden toegerekend. Gelet op het voorgaande komt de Commissie dan ook tot de conclusie dat Consument onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen ter onderbouwing van zijn standpunt dat Verzekeraar bekend was met zijn arbeidsongeschiktheid.

5.4. Verder betoogt Consument dat Verzekeraar onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de Lijfrenteverzekering premievrij te maken. Verzekeraar betwist dit en voert in de kern aan dat hij geen reden had te twijfelen aan de juistheid van het verzoek om premievrijstelling.
De Commissie volgt Verzekeraar in dit standpunt. Daarbij acht de Commissie van belang dat Consument Verzekeraar zelf met zijn brief van 26 juni 2002 om premievrijmaking heeft verzocht en dat Consument noch na ontvangst van de offerte van 1 oktober 2001 noch na ontvangst van het polisblad van 10 juli 2002 bij Verzekeraar heeft geprotesteerd tegen de verlaging van de verzekerde kapitalen. Gelet op deze omstandigheden is de Commissie van oordeel dat Verzekeraar dit verzoek tot premievrijmaking redelijkerwijs ook zodanig heeft mogen opvatten en begrijpen.

5.5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van Consument ongegrond zijn en door de Commissie worden afgewezen.

6. Beslissing

De Commissie wijst, als bindend advies, de vorderingen van Consument af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in
welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld

Bekijk de volledige uitspraak