Mijn Kifid

Uitspraak 2016-009 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-009 d.d.
11 januari 2016
(mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. R. de Kruif, secretaris)

Samenvatting

Consument klaagt over de door Aangeslotene gemaakte proportionaliteitsafweging met betrekking tot de duur van de registratie van haar persoonsgegevens in het EVR. Consument is van mening dat Aangeslotene een onjuiste dan wel willekeurige afweging heeft gemaakt waardoor zij disproportioneel in haar belangen is geschaad. De Commissie is van oordeel dat de inbreuk op de belangen van Consument, door haar persoonsgegevens voor 4 jaar op te nemen in het EVR, niet onevenredig is in verhouding is met het doel van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. Hoewel Aangeslotene in eerste instantie haar overwegingen hierbij weinig inzichtelijk heeft gemaakt, blijkt uit latere correspondentie welke factoren bij die afweging hebben meegespeeld. De Commissie ziet geen reden waarom Aangeslotene, in afwijking van haar beleidsvrijheid, gehouden zou zijn de registratieduur verder te beperken. De vordering om de registratieduur tot 2 jaar te beperken, is daarom afgewezen.

Consument,

tegen

DEFAM B.V., gevestigd te Bunnik, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende vragenformulier met bijlagen;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene.

De Commissie stelt vast dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid en dat partijen haar advies als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 1 december 2015 en zijn aldaar verschenen.


2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

2.1. Consument heeft in oktober 2012 bij Aangeslotene een krediet aangevraagd en daarbij een bankafschrift van de ING Bank N.V. (hierna: ING) overgelegd.
2.2. Het vermoeden van Aangeslotene dat gebruik is gemaakt van een vervalst bankafschrift is op 8 oktober 2012 door ING aan Aangeslotene bevestigd.
2.3. Aangeslotene heeft vervolgens op 10 oktober 2012 de persoonsgegevens van Consument opgenomen in haar Incidentenregister en in het Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR) voor de duur van 8 jaar. Bij brief van 10 oktober 2012 heeft Aangeslotene dit aan Consument medegedeeld.
2.4. Aangeslotene heeft daarnaast bij de politie aangifte gedaan van valsheid in geschrifte wat uiteindelijk heeft geleid tot een door de rechter aan Consument opgelegde taakstraf.
2.5. Op 10 april 2014 heeft Aangeslotene naar aanleiding van de door Consument verstuurde brief d.d. 23 februari 2014 de duur van de registratie in het EVR van 8 jaar verlaagd naar
4 jaar. De registratie zal daardoor op 10 oktober 2016 worden verwijderd.
2.6. In het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: PIFI) is onder andere het volgende opgenomen:
“2 Begripsbepalingen
Deelnemer het volgens artikel 7.1 Protocol toegelaten lid van de NVB, het Verbond, de
VFN, ZN, dan wel aangesloten bij de SFH, welke beschikt over een Incidentenregister. (…)
Incident een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de
belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële
Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of
kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in
dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding. (…)
4.1 Doel Incidentenregister
4.1.1 Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere
Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het
Incidentenregister te hanteren:
“Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
• op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.”
(…)
5 Extern Verwijzingsregister
(…)
5.2 Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1 De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde
proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging
vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een
Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of
(II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de
onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in
principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat
Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe
Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de
Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern
Verwijzingsregister.”

3. De vordering en grondslagen

3.1. Consument vordert dat Aangeslotene de registratie in het EVR verkort naar maximaal 2 jaar, dat wil zeggen tot uiterlijk 10 oktober 2014.

3.2. Aan deze vordering legt Consument ten grondslag dat de door Aangeslotene gemaakte proportionaliteitsafweging is gebaseerd op willekeur en onvoldoende rekening is gehouden met alle gevolgen waarmee Consument is geconfronteerd als gevolg van de EVR registratie. Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan:
• Er wordt door Aangeslotene geen inzage gegeven in het onderliggende proces van de proportionaliteitsafweging en de onderbouwing daarvan. Wat de belangen van de financiële sector zijn en in hoeverre zich deze verhouden tot de nadelige gevolgen waar Consument mee wordt geconfronteerd, wordt niet duidelijk.
• Aangeslotene weigert de gevolgen van de acties van de ING mee te nemen in de proportionaliteitsafweging. ING heeft de hypothecaire geldlening opgeëist en de klantrelatie met Consument opgezegd. Bovendien heeft ING het Incident gemeld bij haar (toenmalig) werkgever wat heeft geleid tot haar ontslag met een grote inkomensachteruitgang tot gevolg.
3.3. Op de stellingen die Aangeslotene tot verweer heeft opgeworpen, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. Beoordeling

4.1. Niet bestreden is dat sprake is geweest van een incident zoals bedoeld in het PIFI of dat de gegevens van Consument terecht zijn opgenomen in het EVR. Consument is echter van mening dat Aangeslotene een onjuiste dan wel willekeurige afweging heeft gemaakt voor wat betreft de duur van de registratie waardoor zij disproportioneel in haar belangen is geschaad. De Commissie heeft het volgende overwogen.
4.2. Ingevolge artikel 5.2.1. onder c van het PIFl dient Aangeslotene (als Deelnemer aan het PIFI) bij de registratie van persoonsgegevens in het EVR het proportionaliteitsbeginsel in acht te nemen. Dat wil zeggen dat het belang van de registratie moet worden afgewogen tegen de nadelige gevolgen daarvan voor Consument. Doel van het PIFI is onder meer de continuïteit en de integriteit van de financiële sector te waarborgen. De dreiging van registratie kan daaraan – al dan niet als preventief middel – een positieve bijdrage leveren, doch alleen indien in betreffende gevallen ook daadwerkelijk tot registratie wordt overgegaan. Het belang van Aangeslotene is er bovendien in gelegen dat zij dient te kunnen uitgaan van de juistheid van de door Consument verstrekte informatie. Desalniettemin kunnen, ook indien overigens aan de voorwaarden voor registratie is voldaan, de belangen van een consument daardoor zodanig zwaar worden geraakt dat in het concrete geval registratie achterwege zal moeten blijven. Het is in eerste instantie aan Aangeslotene die afweging te maken. Een consument die verwijdering van een registratie wenst zal moeten onderbouwen op grond waarvan hij disproportioneel wordt geraakt in zijn belangen en waarom zijn belang prevaleert boven dat van Aangeslotene en de continuïteit en de integriteit van de financiële sector in het geheel. Indien komt vast te staan dat mag worden overgegaan tot registratie in het EVR, kan het proportionaliteitsbeginsel vervolgens een rol spelen bij de duur van de registratie. In artikel 5.3.2 van het PIFI is immers opgenomen dat de duur van de registratie maximaal acht jaar is. Het is ook hier aan een consument die beperking van de duur van registratie wenst, te onderbouwen op grond waarvan hij disproportioneel wordt geraakt in zijn of haar belangen.
4.3. In het geval van Consument is de Commissie van oordeel dat gelet op alle gegeven argumenten en omstandigheden Aangeslotene in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen de registratieduur te verkorten en te handhaven op 4 jaar. Het is gelet op de aard van het incident (frauduleus handelen) niet onredelijk dat Aangeslotene bij aanvang de registratieduur heeft gesteld op de maximale termijn van 8 jaar. Aangeslotene heeft vervolgens naar aanleiding van de brief d.d. 23 februari 2014 waarin Consument de door haar ondervonden gevolgen van haar frauduleus handelen dan wel als gevolg van de registratie in het EVR heeft opgesomd, de registratieduur beperkt tot 4 jaar. Hoewel Aangeslotene haar overwegingen omtrent de proportionaliteitsafweging hierbij (in eerste instantie in haar brief van 10 april 2014) weinig inzichtelijk heeft gemaakt, betekent dit niet dat de registratie voor 4 jaar ongedaan gemaakt dient te worden. Uit latere correspondentie tussen Aangeslotene en Consument wordt duidelijk welke factoren bij de proportionaliteitsafweging van Aangeslotene hebben meegespeeld, in casu alle door Consument opgesomde gevolgen waaronder de opgelegde taakstraf, haar spijtbetuiging, de acties van de ING Bank en het verliezen van haar baan. Bovendien voert Aangeslotene terecht aan dat elke Deelnemer aan het PIFI de registratieduur in eerste instantie naar eigen oordeel kan en mag invullen. De Commissie ziet geen reden waarom Aangeslotene in afwijking van die beleidsvrijheid gehouden zou zijn de registratieduur verder te beperken.

Een proportionaliteitsafweging is geen optelsom van factoren die tot een bepaalde uitkomst leiden, maar een afweging op basis van alle relevante omstandigheden van het geval. Het is aan Aangeslotene (Deelnemer PIFI) om deze afweging te maken. In dit kader heeft Aangeslotene ter zitting ook aangevoerd dat zij ten tijde van de registratie van Consument nog geen standaard beleid had voor de wijze waarop zij het PIFI toepaste, maar bij elk Incident een individuele afweging maakte gebaseerd op de omstandigheden van het geval. Gelet op het doel van het PIFI, waaronder het waarborgen van de integriteit van de financiële sector, is de Commissie – de door Aangeslotene gemaakte afweging toetsend – van oordeel dat de inbreuk op de belangen van Consument door de registratie in het EVR niet onevenredig is in verhouding tot het doel van het PIFI en dat dit doel niet in redelijkheid op een andere, voor Consument minder nadelige, wijze kan worden gerealiseerd.
4.4. De conclusie is dat niet aannemelijk is geworden dat Aangeslotene bij de registratie van de persoonsgegevens van Consument in het EVR onrechtmatig, onzorgvuldig of willekeurig heeft gehandeld. De Commissie wijst de vordering van Consument daarom af.

5. Beslissing

De Commissie wijst, als bindend advies, de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor https://www.kifid.nl/consumenten/klacht-voor-1-oktober-2014-bij-kifid-ingediend.

Bekijk de volledige uitspraak