Mijn Kifid

Uitspraak 2016-039 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2016-039 d.d. 30 november 2016
(mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. A. Bus, drs. P. H.M. Kuijs AAG, mr. A. Smeeing-van Hees en
mr. R.J.F. Thiessen, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Hypothecaire geldlening met variabele garantierente, bestaande uit basisrente en verschillende opslagen met gegarandeerd rentemaximum. De Commissie van Beroep verwerpt betoog van Belanghebbende dat het hem berekende rentetarief onredelijk afwijkt van de in de markt gebruikelijke tarieven. Bij de vaststelling van het variabele deel van de rente was de Bank niet gebonden aan een referentierente of ander vooraf vastgesteld kader. Vrijheid van de Bank haar eigen basisrente vast te stellen is begrensd door art. 6:248 lid 2 BW. De door de Bank gehanteerde basisrente is binnen de bandbreedte gebleven van de gebruikelijk in de markt gehanteerde rentetarieven.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Bij een op 3 mei 2016 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift, aangevuld bij brief van 23 mei 2016, heeft Belanghebbende een uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van 21 maart 2016 (dossiernummer [nummer]) ter toetsing voor¬gelegd.

1.2 De Bank heeft een verweerschrift ingediend dat op 2 augustus 2016 door de Commissie van Beroep is ontvangen.

1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 12 september 2016. Beide partijen waren aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleit¬aantekeningen en vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Beoordeling van het beroep

3.1 De Commissie van Beroep gaat uit van de door de Geschillencommissie onder 2.1 t/m 2.3 van haar uitspraak vermelde feiten. Kort gezegd gaat het om het volgende. Belanghebbende en zijn partner hebben medio 2002 een hypothecaire geldlening voor een totaalbedrag van € 800.000,- bij de Bank afgesloten met een variabele garantierente. De geld¬lening is op¬gebouwd uit twee leningdelen van € 400.000,-. Per 1 november 2005 hebben Belanghebbende en zijn partner en de Bank de voorwaarden voor leningdeel 2 (met leningnummer [nummer]) gewijzigd. Het gaat in deze zaak om leningdeel 2. Per laatst-genoemde datum gold een rente van 4,35% per jaar. De gegarandeerde maximale rente bedroeg 5,35% per jaar. De Bank heeft de verschuldigde variabele garantierente enkele keren gewijzigd tot, uiteindelijk per 16 oktober 2006, 5,35% per jaar. Dit rentetarief is tot
1 november 2015 (het einde van de juridische looptijd van de wijzigingsovereenkomst) ongewijzigd gebleven. Uit de wijzigingsovereenkomst volgt dat de “Variabele GarantieRente” gelijk is aan de som van een variabele rentecomponent ([de Bank] Basisrente) plus eventuele individuele opslagen en een opslag voor de afdekking van het renterisico maar niet meer beloopt dan een gegarandeerde maximale rente (hier, als gezegd, 5,35% per jaar). Voor Belanghebbende gold een individuele opslag van 0,45%, een opslag voor de afdekking van het renterisico van 0,6% en een persoonlijke opslag van 0,3% per jaar.

3.2 In eerste aanleg vorderde Belanghebbende veroordeling van de Bank tot vergoeding van de in zijn visie door hem over de periode van 1 januari 2009 tot 1 november 2015 te veel betaalde rente, door Belanghebbende begroot op € 26.000,-. In hoger beroep heeft Belanghebbende naar voren gebracht dat de schade veel groter is geworden in verband met proceskosten, advieskosten en rente.

3.3 In de kern komt het betoog van Belanghebbende erop neer dat bij vergelijking van het aan Belanghebbende berekende rentetarief met de in de markt gehanteerde rentetarieven voor een vergelijkbaar krediet, het aan Belanghebbende berekende rentetarief in de genoemde periode in onredelijke mate afwijkt van die in de markt gehanteerde rentetarieven en dat de Bank hem destijds onvoldoende informatie heeft verschaft over de wijze waarop zij de Basisrente vaststelt.

3.4 Voor zover Belanghebbende in beroep heeft bedoeld zijn stelling te handhaven dat het variabele deel van de rente, de Basisrente, een (directe) koppeling dient te hebben met een (externe) referentierente, verwerpt de Commissie van Beroep deze stelling. Zoals de Geschillencommissie terecht heeft overwogen, volgt uit de door de Bank aan Belanghebbende verstrekte documentatie dat bij de Garantierente een dergelijke koppeling niet bestaat, maar dat de Garantierente is gebaseerd op een door de Bank zelf vastgestelde Basisrente. Belanghebbende heeft in beroep verwezen naar een aan hem gerichte brief van de Bank van 22 juli 2015, waarin is vermeld dat het rentepercentage bestaat uit de Euribor-rente vermeerderd met de persoonlijke opslag. Ter zitting in hoger beroep is van de zijde van de Bank meegedeeld dat deze mededeling onjuist was en dat deze brief daarom is gevolgd door een brief waarin dit is gecorrigeerd. Belanghebbende heeft betwist dat hij zodanige brief heeft ontvangen. De Commissie van Beroep laat deze discussie verder rusten omdat de brief van 22 juli 2015, ook indien deze niet is gevolgd door een correctie, geen betekenis heeft voor de beoordeling van het beroep. Voor zover Belanghebbende van mening is dat hij gerechtvaardigd heeft kunnen vertrouwen op de inhoud van de brief van 22 juli 2015, verwerpt de Commissie van Beroep die stelling. Immers, het geding voor de Geschillencommissie was al vergevorderd ten tijde van de ontvangst van de desbetreffende brief en Belanghebbende behoorde op dat moment op grond van de inhoud van het verweer¬¬schrift en de dupliek van de Bank redelijkerwijs te begrijpen dat hij niet kon vertrouwen op de juistheid van de inhoud van die brief van 22 juli 2015.

3.5 Uitgangspunt is derhalve dat de Bank bij de vaststelling van het variabele deel van de rente niet was gebonden aan een referentierente of een ander vooraf vastgelegd kader. De vrijheid van de Bank haar eigen “basisrente” vast te stellen vindt een grens in artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek omdat de Bank haar vrijheid niet mag gebruiken op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Met deze verplichting verdraagt zich niet dat de ontwikkeling van de rente onredelijk afwijkt van de gebruikelijk in de markt gehanteerde rente voor een vergelijkbaar krediet, in dit geval een hypothecaire lening met een variabele rentecomponent en een maximale rente. De vrijheid van de Bank brengt mee dat de Bank (ook) andere omstandigheden dan (bijvoorbeeld) het driemaands Euribor-tarief mocht betrekken bij het bepalen van de rente, zoals ontwikkelingen in de fundingkosten, in de kosten van haar bedrijfsvoering en concurrentie¬¬overwegingen.

3.6 De Bank heeft in de onderhavige zaak een beroep gedaan op al dergelijke omstandigheden en toegelicht dat het totaal van de fundingkosten ook na het dalen van de ECB-herfinancierings¬rente vanaf medio 2008 relatief hoog bleef, waardoor de variabele Basis-rente niet dezelfde neerwaartse beweging maakte. De Bank heeft in eerste aanleg (bij dupliek) een grafiek met tabel overgelegd waarin haar Basisrente is vergeleken met de basisrentetarieven van vier andere banken. Daaruit komt naar voren dat de Basisrente van de Bank niet significant afwijkt van de basisrentetarieven van de andere banken. Het betreft een overzicht over de periode van 1 september 2012 t/m 1 mei 2015. Daarnaar ter zitting in hoger beroep gevraagd, is van de zijde van de Bank meegedeeld dat haar op dit punt geen cijfers van andere banken van voor 1 september 2012 ter beschikking staan. Belanghebbende heeft in reactie hierop meegedeeld dat hij bij andere banken inderdaad wel dezelfde soort rente zou hebben gekregen als hij daar een hypothecaire geldlening met een aan een maximum gebonden variabele rente zou hebben afgesloten. De Commissie van Beroep leidt daaruit af dat niet in geschil is dat de door de verschillende banken gehanteerde basisrentetarieven zich in de in deze zaak relevante periode in dezelfde orde van grootte bevonden. De Commissie van Beroep verbindt hieraan de conclusie dat de door de Bank gehanteerde Basisrente binnen de bandbreedte is gebleven van de gebruikelijk in de markt gehanteerde rentetarieven.

3.7 Belanghebbende heeft betoogd dat een vergelijking tussen de verschillende in de markt gehanteerde basisrentetarieven niet relevant is omdat het bij een basisrente slechts gaat om een bij een bank intern gehanteerde rente, terwijl het dient te gaan om de uiteindelijk bij de klant in rekening gebrachte rente. De Commissie van Beroep volgt Belanghebbende niet in dit betoog. Juist het betrekken van de vaste componenten – zoals hier de beide persoonlijke opslagen en de opslag voor de afdekking van het renterisico; de gerecht-vaardigdheid van deze opslagen is overigens niet in discussie – zou de vergelijking met door andere banken gehanteerde rentetarieven onzuiver doen zijn, in welk geval niet gesproken zou kunnen worden van de gebruikelijk in de markt gehanteerde rente voor een vergelijkbaar krediet.

3.8 Ook de omstandigheid dat de Bank na 2005 aan nieuwe klanten andere (lagere) tarieven in rekening bracht, kan niet leiden tot een ander oordeel. Met haar toelichting op dit punt – die erop neerkomt dat de voor het verstrekken van de lening benodigde middelen worden gefinancierd tegen condities die nu eenmaal (kunnen) afwijken van de condities voor het verkrijgen van middelen voor nadien te verstrekken leningen – heeft de Bank de stelling-name van Belanghebbende op dit punt toereikend weerlegd.

3.9 Belanghebbende heeft opgemerkt dat hij in 2014 € 100.000,- heeft afgelost op de onderhavige lening en dat hij aan het einde van de looptijd ervan heeft gekozen voor een verlenging met een variabele rente op basis van het Euribor-tarief. Een informatie-verplichting voor de Bank teneinde Belanghebbende in staat te stellen na te gaan of de Bank haar vrijheid gebruikt binnen de grenzen die de redelijkheid en billijkheid voorschrijven, geldt ten aanzien van Belanghebbende derhalve thans niet meer. Aangezien de Bank, zoals hiervoor overwogen, aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar doorgevoerde verhogingen niet afweken van vergelijkbare op de markt gehanteerde rentetarieven, als-mede dat het totaal van de fundingkosten relatief hoog bleef, heeft de Bank met betrekking tot de doorgevoerde rentewijzigingen (achteraf) voldoende uitleg en informatie verstrekt omtrent de wijze waarop zij gebruik maakte van de haar toekomende vrijheid de rente eenzijdig aan te passen.

3.10 Op het voorgaande stuiten de klachten van Belanghebbende in beroep af.

4. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissing van de Geschillencommissie.

Bekijk de volledige uitspraak