Mijn Kifid

Uitspraak 2016-211 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-211
(mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. A. Westerveld, secretaris)

Klacht ontvangen op : 4 juni 2015
Ingesteld door : Consument
Tegen : DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. als
schaderegelaar op een rechtsbijstandverzekering, gevestigd te Amsterdam, verder
te noemen Schaderegelaar
Datum uitspraak : 9 mei 2016
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Consument heeft een beroep gedaan op zijn rechtsbijstandverzekering in verband met een letselschade waarvoor hij zijn werkgever aansprakelijk houdt. Hij is van mening dat Verzekeraar een verwijt treft ten aanzien van de afwikkeling van de zaak. Verzekeraar zou hem ten onrechte geadviseerd hebben akkoord te gaan met een vaststellingsovereenkomst. Hierdoor stelt Consument schade te lijden. De Commissie heeft geconcludeerd dat uitvoerig is onderhandeld en dat de uitkomst van die onderhandelingen niet onredelijk is te noemen. Door Consument is niet aannemelijk gemaakt dat de uitkomst van een gerechtelijke procedure gunstiger zou zijn uitgevallen. De Commissie heeft de vordering afgewezen.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument ondertekende klachtformulier met bijlagen;
• het verweerschrift met bijlagen van Schaderegelaar ;
• de repliek met bijlagen van Consument;
• de dupliek van Schaderegelaar ;
• de aanvullende informatie van Schaderegelaar op de dupliek;
• de reactie daarop van Consument.

De Commissie stelt vast dat partijen haar advies als bindend zullen aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 25 april 2016 te Den Haag en zijn aldaar verschenen.
2. Feiten

Bij de beoordeling van de klacht gaat de Commissie uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft een verzekering PrivéZekerPakket met onder meer dekking voor rechtsbijstand.

2.2 Consument is op 1 september 1981 in dienst getreden bij de [werkgever] ([werkgever]) als medewerker magazijnbeheer. In mei 2008 is de faculteit Bouwkunde uitgebrand.
Op 9 september 2008 heeft Consument de gedeeltelijk onder water gelopen kelder van het faculteitsgebouw betreden om te beoordelen of archiefstukken nog te redden waren. Hij heeft daarbij geen beschermende kleding gedragen. Niet met zekerheid kon worden gesteld dat Consument is blootgesteld aan asbest, maar Consument was dusdanig bezorgd dat hij arbeidsongeschikt is geraakt. Hij stelt lichamelijk en psychisch letsel te hebben opgelopen en houdt zijn werkgever, de [werkgever], daarvoor aansprakelijk.

2.3 In februari 2009 heeft Consument zich tot Schaderegelaar gewend met het verzoek om hem bij te staan in zijn geschil met de [werkgever] over zijn letselschade. Tijdens zijn arbeidsongeschiktheid is met de [werkgever] ook een geschil ontstaan over het mogelijke verlies van zijn baan. Dit geschil is in mei 2009 bij Schaderegelaar gemeld.

2.4 De arbeidszaak is in eerste instantie door Schaderegelaar in behandeling genomen maar is later door Consument bij een eigen advocaat ondergebracht. De inzet was de (rechtspositionele) begeleiding van Consument in het re-integratietraject, baanbehoud en het veiligstellen van de financiële belangen. Op enig moment in het traject is Consument door de bedrijfsarts hersteld gemeld, maar kon hij zijn oude functie niet meer vervullen. Hij werd daarom overgeplaatst naar een andere functie. De [werkgever] wenste vervolgens de CHV-toelage (Collectie Hulp Verlening) waarop Consument in zijn oude functie recht had, en die betaald werd om in geval van calamiteiten de archiefcollectie zo veel mogelijk veilig te stellen, stop te zetten. De advocaat van Consument heeft de claim verband houdende met de CHV-toelage (10 jaar doorbetaling van de toelage) ter hand genomen, maar heeft verzuimd tijdig bezwaar te maken tegen het formele besluit van de [werkgever] om de toelage stop te zetten. Het uiteindelijk ingediende bezwaar is door de termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

2.5 De letselzaak is aangelegd omdat Consument de [werkgever] aansprakelijk hield voor de door hem na de brand opgelopen letselschade. Tussen Consument en de [werkgever] is verschil van mening ontstaan over de exacte omstandigheden waaronder het binnentreden van het faculteitsgebouw heeft plaatsgevonden en over de gevolgen daarvan. De verhoudingen waren verstoord geraakt, onder meer doordat enige stukken uit het personeelsdossier van Consument openbaar zijn gemaakt. De [werkgever] wenste geen aansprakelijkheid te erkennen, maar bleek wel bereid om te onderhandelen en om tot een regeling in der minne en tegen finale kwijting te komen. Consument is daarbij door Schaderegelaar bijgestaan. Onderdeel van de uiteindelijke vaststellingsovereenkomst is een bedrag van € 6.314,88, welk bedrag overeenkomt met twee jaar aanspraak op CHV-toelage. De betaling van de
CHV-toelage zou daarna worden stopgezet. Schaderegelaar heeft Consument geadviseerd om met de regeling akkoord te gaan. Consument heeft dit advies opgevolgd, waardoor een finale regeling tot stand is gekomen.

2.6 Schaderegelaar heeft Consument de mogelijkheid geboden om de advocaat die de termijn had laten verlopen, aansprakelijk te stellen. Consument heeft van dit aanbod gebruik gemaakt waarna de zaak is voorgelegd aan een externe advocaat. Deze oordeelde dat de zaak geen redelijke kans van slagen had. De advocaat had weliswaar een termijn laten verlopen maar de zaak zou geen andere uitkomst hebben gehad als dat niet was gebeurd.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering
3.1 Consument vordert vergoeding van een bedrag van € 28.685,12. Dit bedrag komt overeen met acht jaar aanspraak op CHV-toelage.

Grondslagen en argumenten daarvoor:
3.2 Schaderegelaar heeft wanprestatie geleverd bij de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst door geen enkele poging te wagen om de [werkgever] aansprakelijkheid te laten erkennen en door Consument ten onrechte te adviseren akkoord te gaan met de vaststellingsovereenkomst met de [werkgever] in de letselzaak. Hierdoor is Consument € 28.685,12 misgelopen.
• Consument is een dienstongeval overkomen. In de toepasselijke cao is bepaald dat in dat geval de volle bezoldiging (inclusief toelagen) moet worden doorbetaald.
• Namens het College van Bestuur van de [werkgever] lag een toezegging voor dat niet over bedragen zou worden gemarchandeerd.
• De vaststellingsovereenkomst is voor akkoord getekend omdat Schaderegelaar het heeft doen voorkomen dat Consument geen andere mogelijkheden had – een keuze om bijvoorbeeld te gaan procederen tegen de [werkgever] is hem niet geboden – en omdat de misgelopen CHV-toelage nog te verhalen zou zijn op de advocaat die de beroepstermijn heeft laten verlopen.

Verweer Schaderegelaar
3.3 Schaderegelaar heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Toen duidelijk werd dat de advocaat in de arbeidszaak de beroepstermijn had laten verstrijken, is meteen aan Consument te kennen gegeven dat de claim (10 jaar doorbetaling van de toelage) niet geïncasseerd zou kunnen worden bij de [werkgever] omdat de beslissing om de toelage te stoppen definitief was geworden. Mogelijkheden om die beslissing nog aan te vechten waren er niet. Wel is Consument de mogelijkheid geboden om de advocaat aansprakelijk te stellen, zonder dat op voorhand duidelijk was wat daarvan de uitkomst zou zijn.

• Het eindresultaat van een procedure tegen de [werkgever] zou naar de inschatting van Schaderegelaar slechter hebben uitgepakt dan nu het geval is geweest. In de onderhandelingen met de [werkgever] zijn diverse componenten betrokken. Zo is, alhoewel door de [werkgever] geen aansprakelijkheid is erkend en geen bewijs voorhanden was van de medische causaliteit tussen de brand en het niet meer kunnen werken in de oude functie, naast een relatief hoge smartengeldvergoeding ook vergoeding van de door Consument gemaakte advocaatkosten gevorderd en bewerkstelligd. Daarnaast is er twee jaar CHV-toelage uitgesleept. Dat de betrokken vertegenwoordiger van het College van Bestuur zou vertrekken en de kwestie nog voor zijn vertrek bij de [werkgever] wilde afhandelen zal ook een rol gespeeld hebben.

4. Beoordeling

4.1 Aan de orde is de vraag of Schaderegelaar een verwijt treft ten aanzien van de afhandeling van de letselzaak. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt dienaangaande het volgende.

4.2 De [werkgever] heeft geen aansprakelijkheid willen erkennen en is niet bereid gebleken de CHV-toelage langer te laten doorlopen dan tot de dag van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. De vertegenwoordiger van het College van Bestuur wilde niet over bedragen marchanderen maar op deze toezegging is hij teruggekomen. De toelage is in april 2011 stopgezet en als gevolg van de onderhandelingen met twee jaar verlengd tot april 2013. De vertegenwoordiger van het College van Bestuur achtte, zo blijkt uit een e-mailbericht van 27 maart 2013, een extra bedrag dat dekkend zou zijn voor aanvullend acht jaar, niet reëel, in aanmerking genomen het na afloop van de procedure bij de rechtbank genomen formele en definitief geworden besluit van de [werkgever] om Consument niet langer in aanmerking te laten komen voor de CHV-toelage.

4.3 Door Schaderegelaar is uitvoerig onderhandeld. De uitkomst van die onderhandelingen is niet onredelijk te noemen. Wat de uitkomst zou zijn geweest van een gerechtelijke procedure is ongewis, zowel waar het betreft de aansprakelijkheid, de causaliteit en de schadeomvang. Door Consument is niet aannemelijk gemaakt dat een procedure tot een hogere vergoeding, een in totaal hogere uitkomst zou hebben geleid. Daarbij komt dat Consument een vaststellingsovereenkomst heeft getekend en wist waarvoor hij tekende. Hij kende de samenstelling van het financiële aanbod van de [werkgever]. Hij wist ook dat de [werkgever] geen aansprakelijkheid zou erkennen en dat er geen enkele bereidheid was om de toelage te continueren. De conclusie is dan ook dat Schaderegelaar geen rechtens relevant verwijt valt te maken en dat hij het door Consument gestelde en gevorderde schadebedrag niet hoeft te vergoeden.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

Bekijk de volledige uitspraak