Mijn Kifid

Uitspraak 2016-600

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-600
(mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, W.H.G.A. Filott mpf. en mr. J.W.M. Lenting, leden en mr. R.P.W. van de Meerakker, secretaris )

Klacht ontvangen op : 24 februari 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : Rabobank Nederland, gevestigd te Utrecht, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 5 december 2016
Aard uitspraak : Niet-bindend advies

Samenvatting

De tenaamstelling van vier en/of rekeningen is gewijzigd na het overlijden van de vader van Consument in 2006. Consument vordert dat de tenaamstellingswijziging wordt teruggedraaid, een overzicht van de rekeningafschriften sinds 2013, en, voor zover wijziging onmogelijk is, schadevergoeding van € 250.000,-. De Commissie oordeelt dat ten tijde van de tenaamstellingswijziging nog geen wettelijke regels bestonden voor de Bank waarin was geregeld welke documenten dienden te worden opgevraagd. De Bank is afgegaan op de aan haar overgelegde verklaring van executele. De Commissie oordeelt dat de Bank mocht uitgaan van de feiten die werden vermeld in deze verklaring van executele en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op basis waarvan de Bank nader onderzoek had moeten verrichten. De vordering wordt afgewezen.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier;
• de aanvullende stukken van Consument met de beslissing in de interne klachtprocedure van de Bank;
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consument;

De Commissie stelt vast dat Consument heeft gekozen voor een niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet-bindend.
Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 9 november 2016 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 De vader van Consument [naam van de vader] (hierna: de vader) is op 20 juli 2006 overleden. Bij de Bank hield de vader met de moeder van Consument
[naam van de moeder] vier en/of-rekeningen aan.

Voor het overlijden van de vader stonden de rekeningen op naam van
“[naam van de vader] eo [naam van de moeder].” Zij waren in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.

2.2 Na het overlijden van de vader werd de tenaamstelling van deze rekeningen gewijzigd in “erven [naam van de vader]eo [naam van de moeder].”

2.3 In oktober 1986 had de vader een vruchtgebruiktestament opgemaakt. Daarin is het recht van vruchtgebruik gelegateerd aan zijn echtgenote en zijn hun beider kinderen als zijn erfgenaam benoemd. Voor zover hier relevant, gaat het daarbij om de volgende bepalingen uit het testament:

“2. Ik legateer, bij voorkeur, aan mijn echtgenote, mevrouw [naam van echtgenote], al die roerende en/of onroerende zaken, welke zij, als legataresse, uit mijn nalatenschap zal wensen te verkrijgen, onder de last in mijn nalatenschap in te brengen een som in contanten, overeenkomende met de waarde van het gelegateerde, vast te stellen op de wijze als op het tijdstip van mijn overlijden zal zijn voorgeschreven voor boedelscheiding, waarbij minderjarigen zijn betrokken.
3. Ik legateer voorts aan mijn voornoemde echtgenote, mede ter voldoening aan de verplichting tot verzorging en onderhoud jegens haar na mijn overlijden, welke verplichting ik bij deze erken en omzet in een volwaardige burgerlijke verbintenis, het recht van vruchtgebruik van mijn gehele nalatenschap, met uitzondering van het hiervoor sub 2 bepaalde, doch met inbegrip van hetgeen terzake in mijn nalatenschap moet worden ingebracht; […].
4. Onder de last van gemelde legaten benoem ik tot mijn enige en algehele erfgenaam (erfgenamen) diegene(n), die krachtens erfopvolging bij versterf mijn erfgenaam (erfgenamen) zou(den) zijn geweest, indien mijn voornoemde echtgenote gelijktijdig met mij zou zijn overleden;
het vorenstaande met dien verstande, dat diegene(n) van mijn afstammelingen, die niet integraal berust(en) in de in dit testament gemaakte beschikkingen, in de legitieme wordt (worden) gesteld en dat het (de) daardoor van mijn nalatenschap vrijkomende gedeelte(n) zal (zullen) worden geërfd door mijn voornoemde echtgenote.
5. Ik benoem mijn voornoemde echtgenote tot uitvoerster van mijn uiterste wilsbeschikkingen, beredderaarster van mijn boedel van mijn boedel en bezorgster van mijn uitvaart en verleen haar daartoe, alszodanig, het recht van bezit van mijn gehele nalatenschap gedurende de tijd voor de vereffening vereist en verzoek haar terzake geen loon in rekening te brengen.”

2.4 Na het overlijden van de heer [naam van de Vader] is op 6 september 2006 een verklaring van executele opgemaakt, waarin mevrouw [naam van echtgenote] tot executeur is benoemd. Voor zover hier relevant is in de verklaring van executele het volgende opgenomen:

Blijkens opgave van het Centraal Testamenten Register te ’s-Gravenhage beschikte erflater over zijn nalatenschap bij testament […].
Bij voormeld testament benoemde erflater zijn echtgenote, mevrouw
[naam van de echtgenote], voornoemd, tot uitvoerster van zijn uiterste wilsbeschikkingen, beredderaarster van zijn boedel en bezorgster van zijn uitvaart; tevens verleende hij haar het recht tot inbezitneming van zijn gehele nalatenschap gedurende de tijd voor de vereffening vereist.
Mevrouw [naam van echtgenote], voornoemd, heeft mondeling te kennen gegeven haar benoeming tot executeur te aanvaarde.
Krachtens al het vorenstaande is mevrouw [naam van echtgenote], voornoemd, in haar hoedanigheid van executeur zelfstandig bevoegd om erflaters nalatenschap te beheren met inachtneming van het hiervoor bepaalde en de wettelijke bepalingen.

2.5 Eind 2006 zijn de vier en/of-rekeningen op naam van mevrouw
[naam van de moeder] gesteld.

2.6 In 2013 is, onder anderen, Consument er door een notaris op gewezen dat de erfenis nog niet formeel was aanvaard, dat het recht van vruchtgebruik niet was gevestigd en de nalatenschap zodoende nog niet vereffend was.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering van Consument
3.1 Consument vordert dat de tenaamstelling van de vier rekeningnummers opnieuw wordt gewijzigd in “de erven [naam van de vader] en mevrouw [naam van de moeder].”
Aanvullend vordert Consument inzage in rekeningafschriften vanaf medio 2013 tot heden. Subsidiair vordert Consument schade à €250.000,-.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. De Bank heeft haar zorgplicht jegens Consument geschonden door op onjuiste gronden over te gaan tot wijziging van de tenaamstelling van de vier en/of-rekeningen. Hierdoor is geld aan de nalatenschap onttrokken zonder dat een som in de nalatenschap is ingebracht, zoals het testament vereist. De regelgeving met betrekking tot nalatenschappen vereist dat er een verklaring van erfrecht wordt opgesteld wanneer de erflater een testament heeft nagelaten en wanneer het banktegoed van de nalatenschap een bedrag van €100.000,- of meer bedraagt.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft de stellingen van Consumenten gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

4.1 De vraag staat centraal of de Bank eind 2006 mocht overgaan tot wijziging van de tenaamstelling van de en/of-rekeningen.

4.2 De Commissie stelt voorop dat pas eind 2011 regels zijn geformuleerd door de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over de wijze waarop beschikt kan worden over de bankrekening van de overleden echtgenoot. Aanleiding voor de introductie van het stroomschema dat de NVB heeft opgesteld, vormde het gebrek aan gemeenschappelijk beleid van banken op dit punt (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 789,
nr. 22). In de praktijk vroegen de grote banken tot de invoering van het stroomschema ingeval de langstlevende echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner zich meldde en geen sprake was van een testament niet om een verklaring van erfrecht (zie ibid.). De Commissie oordeelt dat de Bank bij gebreke van enige (wettelijke) regeling niet verplicht was een verklaring van erfrecht te vragen in 2006.

4.3 De Commissie wijst erop dat door mevrouw [naam van de echtgenote] een verklaring van executele aan de Bank is overgelegd. Een verklaring van executele is te vergelijken met een verkorte verklaring van erfrecht, die wordt afgegeven als het nodig is om op korte termijn duidelijk te maken wie als executeur de nalatenschap beheert.

4.4 Uit het voorgaande volgt dat de Bank, op grond van de hiervoor onder overweging 2.4 opgenomen passage uit de verklaring van executele, ervan mocht uitgaan dat de moeder van Consumenten als enige bevoegd was de tenaamstellingen van de rekeningen te wijzigen. Of de moeder als executeur vervolgens voldeed aan de verplichting die het testament stelde om de waarde van deze rekeningen in te brengen in de nalatenschap is niet aan de Bank om te controleren. Dit betreft de verhouding tussen de erfgenamen onderling, waar de Bank buiten staat. De Bank wordt beschermd via artikel 4:187 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), waarin is bepaald dat derden (hier: de Bank) mogen uitgaan van de in de verklaring van erfrecht vermelde feiten.

4.5 Het voorgaande lijdt uitzondering op grond van 4:187 lid 3 BW, zoals dat gold van
1 januari 2003 tot 17 augustus 2015, indien sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een nader onderzoek kon worden gevergd van de Bank dat haar de onjuistheid van de verklaring zou hebben doen blijken. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. In dat verband heeft de Bank bovendien aangegeven dat het gezien het ruime tijdsverloop niet mogelijk is nadere informatie te overleggen waaruit blijkt wat er ten tijde van de wijziging van de tenaamstelling van de rekeningen is besproken en hoe deze wijziging heeft plaatsgevonden.

Naar het oordeel van de Commissie kan van de Bank redelijkerwijs niet meer worden verlangd dat zij hierover informatie verstrekt, mede gelet op het verstrijken van de wettelijke bewaartermijn voor administratieve bescheiden van 7 jaar, voortvloeiende uit artikel 2:10 lid 1 en 3 BW.

4.6 Al het overige dat Consument verder nog heeft gesteld, kan niet tot een andere beslissing leiden en zal onbesproken blijven.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak