Mijn Kifid

Uitspraak 2017-019 (bindend advies)

Uitspraak Commissie van Beroep 2017-019 d.d. 25 april 2017
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. J.B. Fleers, mr. A. Bus, mr. R.J.F. Thiessen en
F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Belanghebbende verwijt rechtshulpverlener (in het kader van rechtsbijstandverzekering) tekort-koming bij advisering bij het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met werkgever ter zake van letselschade. Commissie van Beroep verwerpt de klachten van Belanghebbende.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in hoger beroep

1.1. Bij een op 17 juni 2016 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift heeft Belanghebbende een uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillen¬commissie) van 9 mei 2016 (dossiernummer [nummer]) ter toetsing voorgelegd.

1.2. De Verzekeraar heeft een op 1 augustus 2016 gedateerd verweerschrift (met bijlagen) in-gediend.

1.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 16 januari 2017. Beide partijen waren aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht (Belanghebbende aan de hand van pleitaantekeningen) en vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Beoordeling van het beroep

3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.1.1. Belanghebbende heeft een verzekering [naam] met onder meer dekking voor rechts¬- bijstand.

3.1.2. Belanghebbende is op 1 september 1981 in dienst getreden bij de [naam bedrijf] (Library) als medewerker magazijnbeheer. In mei 2008 is het gebouw van de faculteit [naam] uit¬gebrand. Op 9 september 2008 heeft Belanghebbende de gedeeltelijk onder water gelopen kelder van het faculteitsgebouw betreden om te beoordelen of archiefstukken nog te redden waren. Hij heeft daarbij geen beschermende kleding gedragen. Niet met
zekerheid kon worden vastgesteld dat Belanghebbende is blootgesteld aan asbest, maar Belanghebbende was dusdanig bezorgd dat hij arbeidsongeschikt is geraakt. Hij stelt lichamelijk en psychisch letsel te hebben opgelopen en houdt zijn werkgever, de [naam bedrijf], daarvoor aansprakelijk.

3.1.3. In februari 2009 heeft Belanghebbende zich tot de Verzekeraar gewend met het verzoek om hem bij te staan in zijn geschil met de [naam bedrijf] over zijn letselschade. Tijdens zijn arbeids¬¬ ongeschiktheid is met de [naam bedrijf] ook een geschil ontstaan over het mogelijke verlies van zijn baan. Dit geschil is in 2009 bij de Verzekeraar gemeld.

3.1.4. De arbeidszaak is in eerste instantie door de Verzekeraar in behandeling genomen maar is later door Belanghebbende bij een eigen advocaat ondergebracht. De inzet was de (rechtspositionele) begeleiding van Belanghebbende in het re-integratietraject, baanbehoud en het veiligstellen van de financiële belangen. Op enig moment in het traject is Belanghebbende door de bedrijfsarts hersteld gemeld, maar kon hij zijn oude functie niet meer vervullen. Hij werd daarom overgeplaatst naar een andere functie. De [naam bedrijf] wenste vervolgens de CHV-toelage (Collectie Hulp Verlening) waarop Belanghebbende in zijn oude functie recht had, en die betaald werd om in geval van calamiteiten de archief¬- collectie zo veel mogelijk veilig te stellen, stop te zetten. De advocaat van Belanghebbende heeft de claim verband houdende met de CHV-toelage (tien jaar door¬¬- betaling van de toelage) ter hand genomen, maar heeft verzuimd tijdig bezwaar te maken tegen het formele besluit van de [naam bedrijf] om de toelage stop te zetten. Het uiteindelijk ingediende bezwaar is wegens de termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

3.1.5. De letselzaak is aangelegd omdat Belanghebbende de [naam bedrijf] aansprakelijk hield voor de door hem na de brand opgelopen letselschade. Tussen Belanghebbende en de [naam bedrijf] is verschil van mening ontstaan over de exacte omstandigheden waaronder het binnentreden van het faculteitsgebouw heeft plaatsgevonden en over de gevolgen daarvan. De verhoudingen waren verstoord geraakt, onder meer doordat enige stukken uit het personeelsdossier van Belanghebbende openbaar zijn gemaakt. De [naam bedrijf] wenste geen aansprakelijkheid te erkennen, maar bleek wel bereid om te onderhandelen en om tot een regeling in der minne en tegen finale kwijting te komen. Belanghebbende is daarbij door de Verzekeraar bijgestaan. Onderdeel van de uiteindelijke vaststellingsovereenkomst is een bedrag van € 6.314,88, welk bedrag overeenkomt met twee jaar aanspraak op CHV- toelage. De betaling van de CHV-toelage zou daarna worden stopgezet. De Verzekeraar heeft Belanghebbende geadviseerd om met de regeling akkoord te gaan. Belanghebbende heeft dit advies opgevolgd, waardoor een finale regeling tot stand is gekomen.

3.1.6. De Verzekeraar heeft Belanghebbende de mogelijkheid geboden om de advocaat die de termijn had laten verlopen, aansprakelijk te stellen. Belanghebbende heeft van dit aanbod gebruik gemaakt waarna de zaak is voorgelegd aan een externe advocaat (mr. J. [naam]). Deze oordeelde dat de zaak geen redelijke kans van slagen had. De advocaat had weliswaar een termijn laten verlopen, maar de zaak zou geen andere uitkomst hebben gehad als dat niet was gebeurd, aldus deze externe advocaat.

3.2. Belanghebbende stelde zich in eerste aanleg op het standpunt dat de Verzekeraar toe¬- rekenbaar tekortgekomen is bij de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst door geen enkele poging te wagen om de [naam bedrijf] aansprakelijkheid te laten erkennen en door Belanghebbende ten onrechte te adviseren akkoord te gaan met de vaststellings¬- overeenkomst met de [naam bedrijf] in de letselzaak. Daardoor is hij in zijn visie
€ 28.685,12 mis¬gelopen.

3.3. De Geschillencommissie heeft geconcludeerd dat de Verzekeraar geen rechtens relevant verwijt valt te maken en de vordering van Belanghebbende afgewezen.

3.4. Uit de overgelegde stukken leidt de Commissie van Beroep af dat aan Belanghebbende vanaf omstreeks juni 2006 een CHV-toelage is toegekend en dat deze toelage zou kunnen worden beëindigd bij beëindiging van de werkzaamheden als CHV-er. In de loop van 2010 is Belanghebbende geplaatst in een andere functie, waarvan de CHV-werkzaamheden geen onderdeel vormden. Om die reden is de CHV-toelage beëindigd (zij het dat deze feitelijk is doorbetaald tot april 2011). De Commissie van Beroep leidt uit de stukken voorts af dat deze toelage een bedrag beliep van ongeveer € 263,- bruto per maand (ongeveer € 150,- netto per maand). De Verzekeraar heeft destijds een schaderapport met betrekking tot de letselschade opgesteld, waarin de volgende schadeposten zijn genoemd: advocaatkosten
€ 20.000,-, medische kosten € 381,46, reiskosten € 240,-, verlies van arbeidsvermogen ongeveer € 35.000,- en smartengeld ongeveer € 10.000,- (“De totale schade zou dan komen in een orde van grootte van € 65.000,-”). De Commissie van Beroep begrijpt uit dit rapport dat het genoemde bedrag van € 35.000,- betrekking heeft op het wegvallen van de CHV-toelage over een looptijd van achttien jaar. Het is kennelijk dit bedrag van € 35.000,- dat Belanghebbende tot uitgangspunt heeft genomen voor de berekening van zijn vordering in het onderhavige geding (€ 35.000,- minus het onder 3.1.5 genoemde bedrag van
€ 6.314,88 = € 28.685,12).

3.5. De Commissie van Beroep leidt uit de stukken verder af dat de Verzekeraar namens Belanghebbende een bedrag van € 70.000,- tot vertrekpunt heeft genomen in de onder¬¬¬- handelingen met de [naam bedrijf]. De Verzekeraar heeft dit bedrag als volgt gespecificeerd: advocaatkosten € 19.926,-, medische kosten en reiskosten € 700,-, misgelopen CHV-toelage € 35.000,- (netto) en immateriële schade € 15.000,-, totaal:
€ 70.626,-. Uit de correspondentie die hierop tussen de [naam bedrijf] en de Verzekeraar is gevolgd, komt naar voren dat de [naam bedrijf] de genoemde advocaatkosten en medische kosten en reiskosten direct heeft aanvaard. Met betrekking tot de CHV-toelage heeft de [naam bedrijf] het standpunt ingenomen dat niet akkoord werd gegaan met een vergoeding voor de CHV-toelage “voor de komende 10 jaar” op de grond dat de toelage in april 2011 is stopgezet en dat deze zaak is afgedaan als gevolg van de niet-ontvankelijk¬- verklaring van Belanghebbende in de bezwaar¬ procedure. Wel is op dat punt in een e-mail van 27 maart 2013 toegevoegd: “Ik ben bereid de toelage nog door te betalen tot het moment van deze overeenkomst. Maar dat is het. Om u tegemoet te komen, heb ik dit bedrag als een netto vergoeding meegenomen. Dus de werkgeverslasten komen voor rekening van de [naam bedrijf].” In e-mailwisseling daarna is de [naam bedrijf] niet bereid gebleken Belanghebbende een hogere vergoeding te bieden ter zake van de CHV- vergoeding. In een telefoonnotitie van de Verzekeraar naar aanleiding van een gesprek met de [naam bedrijf] is opgenomen: “Bod [naam bedrijf] dus ± 42.000,- (incl. 15.000 smg) » smg naar € 25.000,-”. Vervolgens is tussen Belanghebbende en de [naam bedrijf] een vaststellingsovereenkomst gesloten in september 2013, waarin het volgende is opgenomen:
a) € 6.314,88, welk bedrag overeenkomt met het netto totaalbedrag van 24 maanden (1 april 2011 tot 1 april 2013) aanspraak op CHV-toelage, ter zake van het intrekken van de CHV-toelage;
b) € 19.926,-, ter zake van de gemaakte kosten van rechtskundige bijstand, zulks onder overlegging van de relevante facturen;
c) € 25.000,- ter zake van immateriële schadevergoeding;
d) € 700,-, ter zake van medische kosten en reiskosten;
derhalve in totaal € 51.940,88 (…)

3.6. Met de Geschillencommissie is de Commissie van Beroep van oordeel dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam rechtshulpverlener in de gegeven omstandigheden heeft kunnen adviseren met een zodanige regeling in te stemmen. Hierbij is allereerst van belang dat de [naam bedrijf] geen aansprakelijkheid heeft willen erkennen jegens Belanghebbende ter zake van het ontstaan en de door Belanghebbende gestelde gevolgen van diens arbeids¬- ongeschiktheid. Bij niet-aanvaarding van een minnelijke regeling door Belanghebbende zou een procedure tegen de [naam bedrijf] met de daaraan inherente procesrisico’s onvermijdelijk zijn geweest. Hoewel bij het standpunt van de [naam bedrijf] over de CHV- toelage zeker vraag¬tekens kunnen worden geplaatst – het ‘ongelijk’ van Belanghebbende in de bezwaarschrift¬¬¬procedure betekende immers niet dat het wegvallen van de CHV-toelage niet als schade als gevolg van het bedrijfsongeval was aan te merken -, was dit standpunt wel een gegeven waarmee de Verzekeraar (ook na bestrijding van dat standpunt) in de onder¬ handeling met de [naam bedrijf] te maken had. Indien in een procedure aansprakelijkheid van de [naam bedrijf] zou worden vastgesteld, zou beoordeeld moeten worden over welke periode Belanghebbende naar redelijke verwachting een CHV-toelage zou hebben ontvangen als het ongeval niet zou hebben plaatsgehad. De Commissie van Beroep staan geen gegevens ter beschikking op grond waarvan geoordeeld kan worden dat Belanghebbende die toelage zó lang zou hebben ontvangen als ten grondslag ligt aan zijn schadeberekening. Daarbij moet worden betrokken dat de vaststellingsovereenkomst kennelijk voorziet in een netto vergoeding ter hoogte van de bruto CHV-toelage over twee jaar. Ten slotte acht de Commissie van Beroep van belang dat de vaststellings¬- overeenkomst voorziet in een (naar Nederlandse maatstaven) ruime vergoeding voor immateriële schade. Deze schade¬vergoeding is aanzienlijk hoger dan de Verzekeraar in haar schaderapport had genoemd (ongeveer € 10.000,-) en ook hoger dan het bedrag dat de Verzekeraar tot uitgangs¬punt nam aan het begin van de onderhandeling met de [naam bedrijf] (€ 15.000,-). Het is zeer wel denk¬baar dat de uitkomst van een procedure tegen [naam bedrijf] op dit punt ongunstiger zou zijn geweest voor Belanghebbende. Al deze onzekerheden afwegend, concludeert de Commissie van Beroep dat niet kan worden gezegd dat het onderhandelingsresultaat beneden de maat was. Deze conclusie wordt niet anders indien reeds toen, dat wil zeggen voorafgaand aan het sluiten van de vaststellings¬- overeenkomst, ervan uitgegaan zou zijn dat een aansprakelijkstelling van de door Belanghebbende ingeschakelde advocaat wegens de termijn¬overschrijding niets zou op¬- leveren.

3.7. Aan het voorgaande voegt de Commissie van Beroep nog het volgende toe. Mr. [naam] heeft in zijn advies van 20 februari 2015 vermeld dat het verlies van inkomen als gevolg van het wegvallen van de CHV-toelage letselschade is, dat deze letselschade volledig betrokken had kunnen worden bij de afhandeling door de Verzekeraar en dat dit in het kader van de algehele regeling kennelijk beperkt is gebleven tot een periode van twee jaar. Mogelijk heeft Belanghebbende uit deze passage de conclusie getrokken dat de Verzekeraar kansen voor hem heeft laten liggen bij de afhandeling van de letselschade. Zoals uit het eerder overwogene volgt, is de Commissie van Beroep van oordeel dat dat niet het geval is. Maar bovendien rechtvaardigt het advies van mr. [naam] die conclusie ook niet. Mr. [naam] laat zich er immers niet over uit of hij de “algehele regeling” van de letselschade, zoals die met de [naam bedrijf] is overeengekomen, redelijk acht of niet. Naar valt aan te nemen, was zijn in¬schakeling daarop ook niet gericht.

3.8. Voor zover Belanghebbende in zijn beroepschrift klaagt over het oordeel van de Geschillencommissie dat niet aannemelijk is gemaakt dat een procedure tot een hogere vergoeding zou hebben geleid, faalt zijn klacht daarom.

3.9. De Commissie van Beroep leest in het beroepschrift ook de klacht dat de problemen met de termijnoverschrijding zich niet zouden hebben voorgedaan indien de Verzekeraar “tot adequaat handelen zou zijn overgegaan”. Naar de Commissie van Beroep begrijpt, doelt Belanghebbende op zijn bezwaren tegen de wijze van behandeling van zijn zaak door de Verzekeraar en die hem hadden doen besluiten zich voor de arbeidszaak tot een advocaat te wenden. Ook deze klacht heeft geen succes. Nog daargelaten dat aannemelijk is dat de termijnoverschrijding geen schade voor belanghebbende tot gevolg heeft gehad – na de beëindiging door Belanghebbende van de CHV-werkzaamheden, was de beëindiging van de met die werkzaamheden verbonden toelage op zichzelf terecht, zodat aannemelijk is dat het bezwaar hoe dan ook ongegrond zou zijn geoordeeld -, kan een beroepsfout van een door Belanghebbende ingeschakelde advocaat niet worden toegerekend aan de Verzekeraar. Opmerking verdient nog dat de kosten voor de inschakeling van deze advocaat door de [naam bedrijf] zijn vergoed.

3.10. De voorgaande overwegingen voeren tot de slotsom dat de klachten van Belanghebbende in hoger beroep geen doel treffen zodat de bestreden beslissing moet worden gehandhaafd.

4. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissing van de Geschillencommissie.

Bekijk de volledige uitspraak