Mijn Kifid

Uitspraak 2017-279 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2017-279
(door prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter terwijl M. Nijland als secretaris)

Klacht ontvangen op : 11 januari 2017
Ingediend door : Consument
Tegen : ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 5 mei 2017
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Consument vordert uitbetaling van het in het spaarbankboekje vermelde spaartegoed. De Commissie overweegt dat de bank voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het saldo, zoals opgenomen in het spaarbankboekje op enig moment moet zijn uitgekeerd. Consument kan daarom geen aanspraak maken op uitbetaling van het in het spaarbankboekje vermelde spaartegoed.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• de klachtbrief van Consument inclusief bijlagen;
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank; en
• de verklaring van Consument met haar keuze voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument is in het bezit van een in 1992 door een rechtsvoorganger van de Bank uitgegeven spaarbankboekje. Het spaarbankboekje met nummer [..nummer 1..] staat op naam van [..namen..]. De spaarrekening behoorde bij de salarisrekening ten name van [..naam..] met nummer [..nummer 2..].
2.2 Uit de vermeldingen in het spaarbankboekje blijkt dat de laatste mutatie dateert van 21 juni 1992. Het tegoed na de laatste mutatie bedraagt ƒ 31.566,70.
2.3 In 2009 heeft Consument het spaarbankboekje aan de rechtsvoorganger van de Bank aangeboden en aanspraak gemaakt op het daarin vermelde spaartegoed.
2.4 Bij brief van 22 juni 2009 heeft de rechtsvoorganger van de Bank aan Consument medegedeeld dat uit haar administratie is gebleken dat de betreffende spaarrekening
per 6 juli 1992 was opgeheven en dat het saldo naar de onder 2.1 genoemde salarisrekening was overgemaakt. Deze laatste rekening is op 22 februari 1994 opgeheven. Verdere informatie heeft zij niet meer kunnen verschaffen.
2.5 In september 2016 heeft Consument zich (opnieuw) tot de Bank gewend en aanspraak gemaakt op uitkering van het in het spaarbankboekje vermelde tegoed.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dat de Bank wordt veroordeeld tot uitbetaling van het in spaarbankboekje vermelde spaartegoed met een tegenwaarde van ƒ 31.566,70, te vermeerderen met wettelijke rente.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Aan deze vordering legt Consument nakoming van de spaarovereenkomst ten grondslag. De Bank heeft op geen enkele aanvaardbare of logische wijze aangetoond dat het in het spaarbankboekje vermelde spaartegoed is uitgekeerd. Consument acht het ondenkbaar dat het spaartegoed is uitgekeerd, zonder inlevering van het originele spaarbankboekje.

Verweer
3.3 De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

4.1 Alvorens de Commissie kan toekomen aan de inhoudelijke beoordeling van de vordering van Consument, zal zij eerst het beroep van de Bank op verjaring beoordelen.
4.2 De Commissie stelt vast dat Consument beschikt over een spaarbankboekje, waarvan de laatste mutatie dateert van 21 juni 1992. Voor verjaring van de betreffende vordering is het bepaalde in artikel 3:307 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing. Het gaat hier immers om een overeenkomst van verbruikleen die voor onbepaalde tijd is aangegaan. Hiervoor geldt een verjaringstermijn van 20 jaar. Nu de laatste mutatie dateert van 21 juni 1992 zou de vordering van Consument op grond van artikel 3:307 lid 2 BW per 21 juni 2012 zijn verjaard. Consument heeft de verjaring echter tijdig gestuit door zich in 2009 tot de Bank te wenden en aanspraak te maken op het in het boekje vermelde tegoed.
4.3 Daarnaast stelt de Bank dat Consument te laat heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW. Naar het oordeel van de Commissie heeft de Bank onvoldoende concreet gesteld dat zij daadwerkelijk is benadeeld door het feit dat Consument haar klacht in 2009 in te dienen (Vergelijk HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600). De Commissie gaat daarom over tot verdere inhoudelijke behandeling van de klacht.
4.4 De Commissie overweegt als volgt. Uit de administratie van de Bank is gebleken dat de spaarrekening op 6 juli 1992 is opgeheven en dat het tegoed is overgemaakt naar de hieraan verbonden salarisrekening. Deze rekening is op 22 februari 1994 opgeheven.

Zekerheidshalve heeft de Bank nog onderzocht of zij een saldo verband houdende met het spaarbankboekje op haar zogenoemde kerkhofrekeningen heeft aangetroffen. Dit bleek niet het geval. Gelet op het tijdsverloop kan van de Bank niet worden verwacht dat zij inzicht geeft in de exacte wijze waarop en de persoon aan wie is uitgekeerd. Voldoende is dat de Bank duidelijk maakt dat het in haar systeem onmogelijk is dat de aan de spaarbankboekje gekoppelde dan wel daarmee verband houdende rekeningen met een openstaand saldo zouden zijn opgeheven of op andere wijze zouden zijn verdwenen. Aan die verantwoordingsplicht heeft de Bank naar het oordeel van de Commissie voldaan.
4.5 Naar het oordeel van de Commissie heeft de Bank dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat het saldo, zoals opgenomen in het spaarbankboekje, op enig moment moet zijn uitgekeerd. Het feit dat het spaarbankboekje nog in het bezit is van Consument en niet ongeldig is verklaard maakt dit niet anders. De ervaring heeft de Commissie geleerd dat het tot de vaste praktijk behoorde saldi uit te keren zonder overlegging van de spaarbankboekjes. Dit beleid was destijds in het belang van consumenten die hun spaarbankboekje waren kwijtgeraakt, maar van wie een bank wel wist dat zij over een spaarsaldo beschikten. Er bestaat daarom geen aanleiding om de Bank een zwaardere verantwoordingsplicht op te leggen dan hiervoor onder 4.4. is aangenomen. Vergelijk GC Kifid 7 oktober 2014, 2014-370.
4.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van Consument moet worden afgewezen.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak