Mijn Kifid

Uitspraak 2017-395 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-395
(mr. E.L.A. van Emden, voorzitter, en mr. A.P. Luitingh en mr. C.E. Polak, leden en mr. F. Faes, secretaris)

Klacht ontvangen op : 12 oktober 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 21 juni 2017
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Consument stelt de bank aansprakelijk voor schade die hij stelt te hebben geleden in de periode 1994-1998 als gevolg van het handelen van de bank. De Commissie oordeelt dat de vordering is verjaart.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument ingediende klachtformulier;
• de klachtbrief van Consument;
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank;
• de verklaring van Consument met diens keuze voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.
De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen.
De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument is in de periode van 1979 tot 1994 werkzaam geweest bij de Bank. Consument had diverse financieringen afgesloten bij de Bank. Het betrof een hypothecaire financiering en een consumptieve financiering. Consument, zijn echtgenote en zijn zoon hebben in die periode getracht om een onderneming op te starten.

2.2 Consument voldeed op een gegeven moment niet correct aan betalingsverplichtingen jegens de Bank en andere schuldeisers. Op verzoek van (rechtsvoorgangers van) de Bank zijn er in de periode 1994-1998 diverse derdenbeslagen gelegd ten laste van Consument en werd aangedrongen op een onderhandse verkoop van de woning. Consument heeft getracht om met diverse schuldeisers, waaronder ook (rechtsvoorgangers van) de Bank, een regeling treffen. Door andere schuldeisers is executoriaal beslag gelegd op het woonhuis, waarna de woning is verkocht.
Met de opbrengst is een deel van de vordering van (rechtsvoorgangers van) de Bank voldaan. Consument is failliet verklaard. Het faillissement is geëindigd met een akkoord.

2.3 In 1995 heeft Consument zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van (rechtsvoorgangers van) de Bank niet correct waren en dat de diverse ontvangsten uit hoofde van de gelegde derdenbeslagen niet correct zouden zijn verwerkt. De Bank heeft de klacht in 1995 afgewezen.

2.4 In de periode van 2001 tot 2005 heeft Consument diverse bestuursvoorzitters van de Bank benaderd over de gebeurtenissen in de periode 1994-1998. De Bank heeft bij brief van
18 september 2003 de klacht van Consument afgewezen.

2.5 Bij brief van 4 augustus 2016 heeft Consument zich opnieuw tot de Bank gewend aangaande de gebeurtenissen in de periode 1994-1998. Bij de brief van 17 augustus 2016 heeft de Bank de klacht afgewezen. Bij brief van 10 oktober 2016 heeft Consument zijn klacht ingediend bij Kifid.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van het handelen van de Bank.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag:
• De Bank heeft de periode van 1994 tot 1998 diverse fouten gemaakt, waaronder het niet correct verwerkt van betalingen.
• Consument heeft nog een vordering op de Bank (een banktegoed).

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• De vordering van Consument is op grond van artikel 3:307 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verjaard, nu de verjaringstermijn van 5 jaar ruimschoots is overschreden. De klacht van Consument is in 1995 en ook bij brief van 18 september 2003 door de Bank afgewezen. Consument heeft zich pas in 2016 bij de Bank beklaagd.
• Tevens is er sprake van rechtsverwerking vanwege de schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW, althans op grond artikel 6:2 BW en artikel 6:48 BW.
• Consument had aanzienlijke schulden aan de Bank, die, voor zover thans nog te achterhalen uit de beschikbare gegevens, waarschijnlijk niet zijn terugbetaald. Er blijkt nergens uit dat Consument nog een tegoed heeft bij de Bank.

4. Beoordeling

Verjaring 3:310 BW
4.1 De Bank heeft aangevoerd dat de vordering van Consument is verjaard en reeds daarom moet worden afgewezen. De Commissie zal dit beroep op verjaring eerst beoordelen omdat, als dit verweer slaagt, zij niet kan toekomen aan inhoudelijke beoordeling van de vordering.

4.2 Bij de beoordeling van het beroep op verjaring stelt de Commissie voorop dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Met betrekking tot de schade geldt dat het voldoende is dat de benadeelde bekend is geworden met de schade die hij heeft geleden of zal lijden.

4.3 De Commissie stelt voorop dat Consument zich in de periode tussen 1995 en 2005 diverse keren bij de Bank heeft geklaagd over de handelswijze van de Bank. Dit betekent dat Consument bekend was de met de aansprakelijke persoon en de schade. Dit betekent dat de verjaringstermijn in 1995, althans in ieder geval in 2005 is gaan lopen.

4.4 Op grond van de artikelen 3:316 en 3:317 BW kan de benadeelde het verstrijken van een verjaringstermijn op verschillende manieren voorkomen: namelijk door zijn vordering in een gerechtelijke procedure aan een rechter voor te leggen of door de wederpartij een schriftelijke aanmaning of andere schriftelijke mededeling te zenden waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Het is echter niet gebleken dat Consument dergelijke maatregelen heeft genomen in de vijf jaar na aanvang van de verjaringstermijn (2005). Immers, afgaande op de stukken heeft Consument in 2005 voor het laatst geklaagd, alvorens in 2016 opnieuw de klacht in te dienen. Dit betekent, nu niet is gebleken dat Consument in de periode tussen 2005 en 2016 de Bank in verband met deze klacht heeft aangesproken, dat de vordering is verjaard. Gelet op het voorgaande oordeelt de Commissie dat de vordering van Consument is verjaard en daarom niet toewijsbaar is.

4.5 De vraag of Consument aan zijn klachtplicht op grond van artikel 6:89 BW heeft voldaan kan derhalve buiten beschouwing blijven.

Banktegoed
4.6 Consument stelt dat hij nog een banktegoed heeft bij de Bank. De Bank heeft deze stelling betwist. De Commissie is van oordeel dat, gelet op de gemotiveerde betwisting van de Bank, op geen enkele wijze is gebleken dat er nog een banktegoed aanwezig is. Het door Consument gestelde banktegoed is derhalve niet komen vast te staan. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond en de vordering wordt afgewezen.

4.7 Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak