Mijn Kifid

Uitspraak 2018-538 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-538
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. D.B. Holthinrichs, secretaris)

Klacht ontvangen op        : 9 juni 2017

Ingediend door               : Consument

Tegen                            : ASR Schadeverzekering N.V., gevestigd te Utrecht, verder te noemen Verzekeraar,

waarbij de uitvoering in handen is van DAS Nederlandse Rechtsbijstand

Verzekeringsmaatschappij N.V., verder te noemen Rechtsbijstanduitvoerder

Datum uitspraak             : 24 augustus 2018

Aard uitspraak                : Bindend advies

 

Samenvatting

 

Consument is door Rechtsbijstanduitvoerder bijgestaan in een procedure tegen zijn werkgever. Na tussenvonnis en advies daarover is Consument in onderhandeling getreden met werkgever. Daarbij heeft hij een te ontvangen schikkingsbedrag genoemd. Tijdens de vakantie van Consument stemt de jurist van Rechtsbijstanduitvoerder zonder toestemming in met het laatste schikkings-voorstel van werkgever. Het verschil legt hij bij met toepassing van de afkoopregeling. Consument is hiermee niet akkoord omdat hij van werkgever betaling van het gehele gewenste schikkings-bedrag verlangde. De Commissie stelt vast dat de jurist enkele fouten heeft gemaakt, waaronder een verkeerde inschatting van de consequenties van het tussenvonnis en onbevoegde acceptatie van het voorstel van werkgever. De hierdoor geleden schade van Consument wordt aan de hand van goede en kwade kansen begroot op 50 % van de vordering op werkgever. De vordering wordt gedeeltelijk toegewezen.

 

  • Procesverloop

 

  1. De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken met bijlagen:
  • het door Consument digitaal ingediende klachtformulier;
  • het verweerschrift van Rechtsbijstanduitvoerder;
  • de repliek van Consument;
  • de dupliek van Rechtsbijstanduitvoerder.De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.
  • Feiten
    1. Consument heeft een rechtsbijstandverzekering (hierna: ‘Verzekering’) bij Verzekeraar. Op de Verzekering zijn van toepassing de voorwaarden ‘RBU 06-2’ (hierna: ‘Verzekeringsvoorwaarden’), waarin voor zover relevant is bepaald:“Artikel 91. De verzekerde kan alleen aanspraak maken op rechtsbijstand als hetDeze bepaling geldt niet voor:- bijstand in strafzaken.Artikel 4            (…) van de zaak niet groot genoeg is om (nog) kosten voor rechtsbijstand te           gelijk is aan het belang van de zaak. [hierna: ‘Afkoopregeling’]”
    2.            maken. De schaderegelaar betaalt dan aan de verzekerde een bedrag dat
    3. 5. De schaderegelaar verleent geen (verdere) rechtsbijstand als het belang
    4. Verlening van de rechtsbijstand
    5. (…)
    6. – verhaal van schade die bij deelname aan het verkeer is ontstaan;
    7. belang van de zaak minimaal € 225,- bedraagt.
    8. Eigen risico en franchise
    9. Consument was in dienst bij [naam werkgever] (hierna: ‘Werkgever’). Dit dienstverband is op 29 september 2015 geëindigd met een vaststellingsovereenkomst.
    10. Na het einde van het dienstverband is tussen Consument en Werkgever een geschil ontstaan over de pensioenopbouw, de uitbetaling van vakantiedagen en de afgedragen premie ZVW. Consument heeft hiervoor rechtsbijstand verzocht bij Rechtsbijstanduitvoerder, die deze zaak in behandeling heeft genomen.
    11. Op 9 mei 2016 heeft Rechtsbijstanduitvoerder Werkgever namens Consument gedagvaard voor de rechtbank met vordering van een bedrag van € 8.261,24 bruto. Op
      6 december 2016 heeft de rechtbank een zitting gehouden. Na zitting heeft de rechtbank op 12 januari 2017 een tussenvonnis (hierna: ‘Tussenvonnis’) gewezen, waarin Consument is opgedragen om te bewijzen dat door Werkgever is toegezegd dat Consument ook over de periode van 1 juni 2015 tot aan einde dienstverband, 29 september 2015 pensioen zou opbouwen. Voor het overige heeft de rechtbank overwogen en beslist:“Conclusie 4.8 [Consument] zal worden toegelaten tot het leveren van bewijs zoals onder 4.2 is overwogen. Indien [Consument] slaagt in het leveren van bewijs dan bedraagt het maximaal toewijsbare bedrag € 1.834,36, aangezien reeds is geoordeeld dat de overige onderdelen van de vordering zullen worden afgewezen, en zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Indien [Consument] niet slaagt in het leveren van bewijs dan zal zijn vordering integraal worden afgewezen en zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.Mochten zij het op prijs stellen dat een eventuele regeling in een vonnis wordt opgenomen dan kunnen zij dat bij akte aangeven.4.9 In afwachting van bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden            (…)”

      (…)

    12. 4.4 houdt iedere verdere beslissing aan.”
    13. De kantonrechter:
    14.             5. De beslissing
    15. aangehouden.
    16. Mochten partijen in dit vonnis aanleiding vinden om zonder verdere bemoeienis van de kantonrechter hun geschil te beëindigen, dan verneemt de kantonrechter dat graag tijdig.
    17. Daarna heeft de behandelend jurist (hierna: ‘Jurist’) met Consument het tussenvonnis
      en de gevolgen ervan besproken. In dat verband mailde de Jurist Consument op
      18 januari 2017:“Geachte [Consument],Zojuist bespraken wij het tussenvonnis van de kantonrechter. We concludeerden allebei dat het een teleurstellend vonnis is. De rechter lijkt niet goed te hebben begrepen waar deze zaak nu precies over gaat en hoe de vorderingen juridisch geduid moeten worden. Vervelend is daarbij dat 2 van de 3 vorderingen in dit tussenvonnis al zijn afgewezen. U wordt in de gelegenheid gesteld om bewijs leveren in de andere vordering. Dit bewijs kan geleverd worden door het horen van getuigen, te weten uzelf, de heer [A] en de heer [B]. Alleen uw verklaring is onvoldoende, dus ook uit de verklaring van de heer [B] of [A] zal een aanwijzing moeten komen dat het de bedoeling van partijen was om tot een voortzetting van de pensioenopbouw na 65-jarige leeftijd te komen. Het is de vraag of dit reëel is, omdat de heer [B] nog werkzaam is voor [Werkgever] en de heer [A] wellicht nog zaken doet of wil doen met [Werkgever].In de 2 afgewezen vorderingen loopt de beroepstermijn (van 3 maanden) al, omdat hierin al is beslist. Het tussenvonnis leidt er dus mogelijk toe dat we in eerste aanleg een getuigenverhoor moeten plannen, daarnaast in beroep moeten gaan tegen de beslissing in de 2 andere vorderingen en mogelijk ook nog in beroep moeten tegen de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van de eerste vordering. Een andere oplossing is om te proberen om in onderling overleg met [Werkgever] tot een oplossing te komen. U kunt het hoofdstuk dan sluiten en [Werkgever] ook, wat haar een aanzienlijk bedrag aan proceskosten zal schelen. Ook heeft [Werkgever] dus wat te winnen bij een schikking.U vertelde mij dat u wel open staat voor een schikking. U zou graag een bedrag willen ontvangen tussen de € 2.000,- en € 3.000,- bruto. Als [Werkgever] dit wil betalen, wilt u het boek sluiten. We spraken af dat ik [Werkgever] zal voorstellen om de zaak af te doen voor € 3.500,- bruto, om nog wat speling te hebben. Zodra ik de advocaat van [Werkgever] heb gesproken heb, zal ik u weer berichten.Mochten we er niet in slagen om tot een oplossing te komen, zullen we moeten overleggen over het vervolg van de procedure. We kunnen ervoor kiezen om de bewijsopdracht op te pakken en getuigen op te roepen. Het alternatief is om geen bewijs aan te bieden en ineens in beroep te gaan tegen het gehele vonnis.”
    18. De Jurist is daarna namens Consument in onderhandeling getreden met (de advocaat van) Werkgever. Dit verliep als volgt (waarbij partijen telkens intrekking van de procedure en finale kwijting voorstelden):

 

  1. De Commissie gaat uit van de volgende feiten.
  • Op 27 januari 2017 deed de Jurist een voorstel van betaling van € 3.000,- bruto;
  • Op 31 januari 2017 bood Werkgever een bedrag van € 900,- bruto;
  • Op 1 februari 2017 deed de Jurist een voorstel van betaling van € 2.500,- bruto;
  • Op 3 februari 2017 bood Werkgever een bedrag van € 1.400,-, met vermelding dat dit niet onderhandelbaar was en geldig was tot en met 7 februari 2017.
      1. In verband met het voorstel van 1 februari 2017 schreef de Jurist de advocate van Werkgever onder meer:“Het voorstel dat u gisteren namens uw cliënte heeft gedaan heb inmiddels met cliënt besproken. Ik kan u melden dat hij niet in kan stemmen met dit voorstel. Cliënt is van oordeel dat het voorlopige oordeel van de kantonrechter ten aanzien van met name het werkgeversdeel van de pensioenpremie over de uitbetaalde verlofdagen rechts niet juist is. Hij is nog altijd van oordeel dat hij aanspraak kan maken op betaling van het gevorderde bedrag ad. € 8.261,64 bruto en zal niet schromen om tegen afwijzend vonnis van de kantonrechter in beroep te gaan. Cliënt is verzekerd voor de kosten die dit met zich meedraagt.             (…)”
      2. Daarnaast kan cliënt – door het horen van getuigen – nog aantonen wat de partijbedoeling is geweest bij aangaan van de vaststellingsovereenkomst, zodat ook de vordering ten aanzien van de pensioenopbouw nog toegewezen kan worden. Het financiële belang bij deze zaak is voor cliënt dus ongeveer € 10.000,- bruto.
      3. Naar aanleiding van dit laatste voorstel van Werkgever schreef de Jurist Consument op
        3 februari 2017:“In de bijlage treft u de reactie van [Werkgever] aan op het voorstel. [de advocate van Werkgever] verhoogd het bod van haar cliënte tot € 1.400,-. Wat denkt u ervan? Handhaaft u uw bodem van € 2.000,- bruto of wilt u nog wat water bij de wijn doen? Voelt u zich vooral vrij om hierin een keuze te maken.”
      4. Op 4 februari 2017 mailt Consument de Jurist dat hij hoger beroep wenst. De Jurist bericht daarop op 7 februari 2017 dit te betreuren omdat een kans op een oplossing daarmee is verkeken. Daarbij vraagt de Jurist Consument andermaal om een bodembedrag te noemen. Consument bericht op 8 februari 2017 aan de Jurist:“Mijn laatste voorstel was 2500. Lager ga ik ook niet. Een hoger beroep zal een principekwestie worden.”
      5. De Jurist berichtte daarna op 9 februari 2017 per e-mail aan Consument:“Geachte [Consument]Bedankt voor uw reactie. Ik heb uw dossier inmiddels voorgelegd aan een teamleider. [Werkgever] is namelijk niet bereid om tegemoet te komen aan uw wens. Haar voorstel van € 1.400,- bruto is een finaal bod. Aangezien u enkel akkoord wilt gaan met een bedrag ter hoogte van € 2.500,- bruto, is het verschil tussen vraag en aanbod nog slechts € 1.100,- bruto. Mijn teamleider heeft mij te kennen gegeven dat we voor een dergelijk bedrag niet een hoger beroep in kunnen stellen. De kosten van een dergelijke procedure zijn namelijk hoger dan het verschil tussen vraag en aanbod. Om die reden is besloten dat DAS van de mogelijkheid die in de polisvoorwaarden wordt geboden gebruik maakt om de zaak af te kopen en het netto equivalent van het bedrag ad € 1.100,- bruto rechtstreeks aan u te betalen. Hiermee kan de procedure worden doorgehaald, hoeft er geen hoger beroep meer plaats te vinden en heeft u het bedrag wat u graag wilt hebben. Ik zal de advocate van [Werkgever] berichten dat we overeenstemming hebben bereikt over het bedrag van € 1.400,- bruto, waarbij ik u dus de toezegging kan doen dat DAS de rest bij zal passen. De rechtbank zal ik vandaag verzoeken om de zaak twee weken aan te houden, zodat we tijd en ruimte hebben om alles verder uit te werken.”
      6. De Jurist heeft de rechtbank vervolgens bericht dat partijen een regeling hadden getroffen die nog moest worden uitgewerkt in een vaststellingsovereenkomst. De advocate van Werkgever verzocht Consument om de vaststellingsovereenkomst op te stellen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot 23 februari 9:00 uur voor berichtgeving omtrent voortzetting van de procedure.
      7. Op 14 februari 2017 berichtte Consument de Jurist niet te spreken te zijn over de afwikkeling waarbij hij onder meer berichtte:“Wegens mijn vakantie kan ik nu pas inhoudelijk reageren op uw mailberichten van vorige week. Mijn eerste reactie is dat ik zeer verbaasd ben, hoe DAS dit wil gaan regelen c.q. (onder druk van een teamleider) al geregeld heeft.Ik ben niet van plan om deze onderlinge afspraak tussen [Rechtsbijstanduitvoerder] en [Werkgever] te accepteren.”
      8. (…)
      9. De Jurist reageerde hierop op 15 februari 2017 met het standpunt dat een patstelling was ontstaan in de onderhandeling, dat hij in de veronderstelling verkeerde dat Consument telefonisch niet bereikbaar was gedurende de door de rechtbank gestelde termijn. Hij verzocht Consument om tot medewerking over te gaan door de vaststellingsovereenkomst te zijner tijd te accepteren. Consument heeft dit aanvankelijk geweigerd waarbij Rechtsbijstanduitvoerder hem op de medewerkingsverplichting in de Verzekeringsvoorwaarden heeft gewezen, op straffe van verval van het recht op rechtsbijstand en het zelf moeten dragen van de proceskosten.
      10. Consument heeft daarna bij e-mail van 17 februari 2017 bij de Jurist een beroep op de geschillenregeling althans de klachtenregeling met eventueel vervolg bij Kifid gedaan. De Jurist heeft de geschillenregeling van de hand gewezen op de grond dat geen verschil van mening over de rechtspositie van Consument althans de te volgen koers van behandeling bestond. Hij wees daarentegen op de klachtenregeling.
      11. De advocate van Werkgever heeft de vaststellingsovereenkomst naar de Jurist gestuurd en een termijn voor ondertekening gesteld tot 6 maart 2017.
      12. Rechtsbijstanduitvoerder heeft – via de teamleider van de Jurist – een aanbod gedaan van een aanvullend bedrag van € 500,- bruto, derhalve een totaal aanvullend bedrag van Rechtsbijstanduitvoerder van € 1.600,- bruto, onder voorwaarde van tekening van de vaststellingsovereenkomst. Consument heeft dit onder protest geaccepteerd om de deadline van de rechtbank niet te laten verstrijken, met mededeling dat hij wel een klacht indient bij Rechtsbijstanduitvoerder/Kifid.
      13. Consument en Werkgever zijn vervolgens tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst en doorhaling van de procedure bij de rechtbank overgegaan.
  • Vordering, klacht en verweerVordering Consument
    1. Consument vordert dat Rechtsbijstanduitvoerder hem schadeloos stelt door betaling van € 8.500,-, zijnde het bedrag dat hij in hoger beroep maximaal kon krijgen na aftrek van het door Rechtsbijstanduitvoerder en Werkgever betaalde.Grondslagen en argumenten daarvoor
    2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. Rechtsbijstanduitvoerder is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de rechtsbijstandverzekering. Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.
    3.  

 

  • Consument verlangt van Rechtsbijstanduitvoerder een financiële genoegdoening die tenminste in de buurt ligt van wat in hoger beroep eventueel zou zijn toegekend. De vordering van Consument is gebaseerd op wat de Jurist zelf voorrekende bij Consument.
  • Dat Rechtsbijstanduitvoerder een beroep op de Afkoopregeling toekomt, mag zo zijn. Toepassing van de Afkoopregeling is hier naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. DAS stelt eigen economische belangen voor op de verschillende belangen van Consument.
  • DAS stelt ten onrechte dat Consument gedurende de finale onderhandeling met Werkgever, toen Consument op zijn vakantiebestemming zat, telefonisch niet beschikbaar was voor overleg. De Jurist vond wel de tijd om met zijn teamleider te overleggen.
  • DAS gaf aan dat er een zeer reële slagingskans bestond in de zaak. De kantonrechter had echter een eigen blik op de zaak, die onjuist was.
  • De Jurist handelde inadequaat. Zo gaf hij van tevoren aan dat het niet mogelijk was vooraf een pleitnota in te brengen en voor te dragen tijdens de zitting. De advocate van Werkgever las daarentegen een volledig betoog op. De onjuiste visie van de kantonrechter werd hierdoor alleen maar versterkt, zonder dat de Jurist ingreep. Uiteindelijk kwam de Jurist in tijdnood bij het onder de aandacht brengen van het standpunt van Consument.
  • Na zitting uitte Consument bij de Jurist zijn ongerustheid over de koers in de procedure. De Jurist trachtte dit te matigen en gaf aan het tussenvonnis te willen afwachten. Dat tussenvonnis viel echter ook negatief uit. De gegeven bewijsopdracht was praktisch onuitvoerbaar, gezien de belangen van de getuigen bij Werkgever. De Jurist adviseerde daarom om in hoger beroep te gaan, maar daarvoor een regeling af te tasten.
  • Voor Consument telde niet enkel het geld maar ook het rechtsgevoel. Door de regeling waarbij DAS een gedeelte bijlegt, is hieraan niet tegemoetgekomen. Consument
    noemde – nadat de Jurist hem dit bij mail van 3 februari 2017 met klem verzocht – een bodembedrag, waarbij hij ervan uitging dat dit bij acceptatie door Werkgever zou worden betaald. Dit bedrag was bovendien gebaseerd op de inschatting van de goede en kwade kansen op dat moment, waarbij Consument ruimschoots achterstond vanwege het inadequate optreden van de Jurist en daardoor het negatieve tussenvonnis.
  • Uiteindelijk accepteerde DAS zonder overleg het voorstel en legde het verschil bij, met de toelichting dat dit werd bepaald door de teamleider van de Jurist. Dit tot grote verbazing van Consument, die niet van de mogelijkheid daarvan op de hoogte was. DAS heeft hiertoe echter geen mandaat omdat hij namens Consument handelt. Door de eigen beslissing van DAS heeft hij Consument de mogelijkheid ontnomen om in hoger beroep te gaan. Gedurende de gehele zaaksbehandeling was het echter een gegeven dat telkens nauw overleg werd gevoerd. DAS zegt in commerciële uitingen ook: ‘De klant heeft altijd het laatste woord of we nu wel of niet gaan procederen’.
  • DAS had tenminste van tevoren moeten aangeven dat zij eventueel het belang zou gaan afkopen, dan had Consument daarop zijn bodembedrag aangepast. Ook in de nafase verliep de communicatie vreemd. Ineens werd € 500,- bruto bijgelegd, waardoor DAS kennelijk zijn eigen fout inzag.

 

Verweer Rechtsbijstanduitvoerder

    1. Rechtsbijstanduitvoerder heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
  • Consument heeft geen schade geleden althans hij heeft dit niet onderbouwd. Consument gaf in het kader van onderhandeling de bandbreedte van een te ontvangen bedrag tussen de € 2.000,- en € 3.000,- bruto. Dit werd desverzocht gepreciseerd op € 2.500,-. Dit heeft hij ontvangen, zelfs meer dan. Uiteindelijk ontving hij het hoogste opgegeven bedrag: € 3.000,- bruto, nadat Rechtsbijstanduitvoerder € 1.100,- bruto en later nog eens € 500,- bruto heeft bijgelegd.
  • De Jurist maakte telkens heldere afspraken met Consument. Na het tussenvonnis van de rechtbank wees hij op de mogelijkheden van beroep en getuigenverhoren. Ook de mogelijkheid van een schikking kwam aan bod. Consument was daarentegen niet bereikbaar op het beslissende moment van onderhandeling. Hij was met vakantie.
    Uit zijn e-mail na terugkomst, 14 februari 2017, blijkt dat hij niet beschikbaar was voor inhoudelijk overleg (zie alinea 2.12).
  • Het argument dat de Jurist inadequate rechtshulp bood, wordt van de hand gewezen. Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten.
  • Met acceptatie van de laatste extra € 500,- wist Consument dat de procedures definitief tot een einde kwamen. Hij maakte het voorbehoud van een klacht en Kifid maar koos hier welbewust voor.
  • Rechtsbijstanduitvoerder paste zodoende de Afkoopregeling toe en was hiertoe bevoegd.
  • Consument is nooit onder druk gezet. Er werd naar Consument zijn bodemprijs gevraagd omdat doorprocederen zeker anderhalf jaar extra zou duren. Ook nadat hij het aanbod van Werkgever accepteerde en de rest aanvulde via de afkoopregeling is Consument niet onder druk gezet om de vaststellingsovereenkomst met Werkgever aan te gaan. Rechtsbijstanduitvoerder gaf toen alleen aan dat indien Consument de vaststellingsovereenkomst niet zou ondertekenen de rechtsbijstand zou worden gestaakt.
  • Het mag zo zijn dat Consument ook bevrediging van zijn rechtsgevoel nastreefde, de rechtsbijstandverzekering voorziet slechts in behartiging van op geld waardeerbare belangen. Uiteindelijk heeft Consument meer gekregen dan in de situatie dat Werkgever akkoord was gegaan met het door Consument gewenste bedrag: met betaling van een aanvullend bedrag van € 500,- bruto kreeg Consument zelfs meer dan zijn bodembedrag van € 2.500,- bruto, namelijk € 3.000,- bruto.
  • Beoordeling
    1. Consument stelt dat Rechtsbijstanduitvoerder toerekenbaar tekort is geschoten in de rechtsbijstandverlening, in het bijzonder door onvoldoende rechtshulpverlening tijdens de zitting van de rechtbank, slechte communicatie in de daarop volgende onderhandeling met Werkgever en door zonder toestemming een regeling te treffen met Werkgever. Rechtsbijstanduitvoerder betwist dat hij tekort is geschoten, met onder meer verwijzing naar de Afkoopregeling. De Commissie zal in dit kader beoordelen of Rechtsbijstand-uitvoerder toerekenbaar tekort is geschoten en, wanneer dit het geval is, of hij schadeplichtig is geworden.
    2. De Commissie stelt voorop dat bij de beoordeling of Rechtsbijstanduitvoerder in dezen tekort is geschoten, moet worden getoetst aan de hand van alle relevante omstandig-heden. Consument maakt Rechtsbijstanduitvoerder immers meerdere verwijten. Centraal staat dan wel de vraag of Rechtsbijstanduitvoerder de Afkoopregeling mocht toepassen. Consument plaatst deze vraag in een breder kader, waarbij hij stelt dat zijn rechtspositie mede door toedoen van Rechtsbijstanduitvoerder vanaf de zitting bij de rechtbank is verzwakt.
    3. In dat verband stelt de Commissie vast dat sprake is van enkele tekortkomingen in de rechtsbijstandverlening. In chronologische volgorde wordt gewezen op het advies van de Jurist over de juridische implicaties van het Tussenvonnis, het zonder mandaat treffen van een regeling met Werkgever en het van de hand wijzen van de geschillenregeling. De Commissie zal de tekortkomingen in deze volgorde bespreken. Juridische implicaties van het Tussenvonnis
    4. Consument wijst erop dat de Jurist hem inadequaat van rechtsbijstand voorzag in het kader van de zitting. Ook wijst hij erop dat, na het tegenvallend tussenvonnis, de Jurist het kansrijk achtte in beroep te gaan. De Jurist wees weliswaar neutraal op de verschillende mogelijkheden na tussenvonnis, maar de juridische consequenties die hij aan het tussenvonnis toekent, zijn onjuist. De Jurist vermeldde daarover namelijk:In de 2 afgewezen vorderingen loopt de beroepstermijn (van 3 maanden) al, omdat hierin al is beslist. Het tussenvonnis leidt er dus mogelijk toe dat we in eerste aanleg een getuigenverhoor moeten plannen, daarnaast in beroep moeten gaan tegen de beslissing in de 2 andere vorderingen en mogelijk ook nog in beroep moeten tegen de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van de eerste vordering.
    5. Dit advies van de Jurist verliest uit het oog dat in dezen sprake was van een zuiver tussenvonnis, zodat er geen beroepstermijn liep. Onder de beslissing van het tussenvonnis vermeldde de kantonrechter namelijk: houdt iedere verdere beslissing aan. Tegen deze achtergrond stelt de Commissie vast dat de Jurist ten onrechte vermeldde dat een hoger beroepstermijn liep en dat twee keer afzonderlijk beroep moest worden aangetekend. Daarom had Consument een verkeerd beeld van zijn rechtspositie. Dit heeft, zoals hierna wordt toegelicht, naar mag worden aangenomen consequenties voor zijn uitgangspunt in de daarop volgende onderhandeling met Werkgever.Het zonder mandaat treffen van een regeling met Werkgever
    6. De Commissie volgt Consument in zijn stelling dat Rechtsbijstanduitvoerder niet gerechtigd was om namens Consument akkoord te gaan met het laatste voorstel van Werkgever. Consument stelt met recht dat Rechtsbijstanduitvoerder optreedt namens hem. Dit houdt in dat bij het treffen van een bindende regeling ter beëindiging van een geschil de toestemming van Consument vereist was. Vast staat dat die niet is gegeven. Anders dan Rechtsbijstanduitvoerder stelt, is die bevoegdheid niet gegeven door de Afkoopregeling. Deze regeling ziet immers enkel op de mogelijkheid van een betaling aan Consument en het staken van de rechtshulp. Dit houdt geen mogelijkheid tot het zelfstandig aangaan van een rechtshandeling met de tegenpartij in. Ook gaat niet op het verweer van Rechtsbijstanduitvoerder dat Consument op het beslissende moment niet bereikbaar was.
      De Jurist vermeldde namelijk dat hij in de veronderstelling verkeerde dat Consument tijdens zijn vakantie onbereikbaar zou zijn, wat er blijk van geeft dat hij dat niet daadwerkelijk heeft gecontroleerd (zie alinea 2.13).
    7. De slotsom is hier dat Rechtsbijstanduitvoerder niet gerechtigd was om eenzijdig het laatste aanbod van Werkgever te accepteren. Geschillenregeling
    8. Consument heeft er nog op gewezen dat hij een beroep op de geschillenregeling wilde doen hetzij een klacht indienen. In dat verband heeft de Jurist de geschillenregeling van de hand gewezen. Anders dan rechtsbijstanduitvoerderder stelt, heeft Consument wel kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met de verdere koers van behandeling. Zo gaf hij aan vanwege de regeling tussen Rechtsbijstanduitvoerder en Werkgever niet te willen meewerken aan de vaststellingsovereenkomst. In dat verband kan Rechtsbijstand-uitvoerder Consument niet de Afkoopregeling en het mogen staken van de rechtsbijstand tegenwerpen, gezien die – zoals hiervoor overwogen – niet op deze wijze mocht worden toegepast.Causaal verband en schade?
    9. Nu hiervoor is vastgesteld dat Rechtsbijstanduitvoerder toerekenbaar tekort is geschoten, dient de vraag te worden beantwoord welke Consument schade hierdoor heeft geleden.
    10. Rechtsbijstanduitvoerder heeft in dit verband gesteld dat Consument geen schade heeft geleden omdat hij meer betaald heeft gekregen dan het door hem genoemde schikkingsbedrag van € 2.500,-. Deze stelling gaat er echter aan voorbij dat dit door Consument genoemde bedrag is gebaseerd op zijn inschatting van goede en kwade kansen na het advies van de Jurist inzake het Tussenvonnis. Nu dit advies onjuist is, kan niet zonder meer worden gesteld dat Consument ook bij ware kennis van de gevolgen van het Tussenvonnis dit bedrag zou hebben genoemd. Gezien er, anders dan geadviseerd, geen beroepstermijn liep en in een keer in beroep van het eindvonnis kon worden gekomen, is het aannemelijk dat Consument, indien hij dan zou willen schikken, een aanmerkelijk hoger schikkingsbedrag zou hebben gekozen. Daarbij komt dat de Jurist bij een juist beeld van de consequenties van het Tussenvonnis mogelijk minder aanleiding zou hebben gezien om in dat stadium aan te sturen op een schikking.
    11. Voor zover ervan uit wordt gegaan dat Rechtsbijstanduitvoerder bij juiste toepassing van de Afkoopregeling het financieel belang van de zaak beschikbaar had gesteld, en Consument de keuze had gelaten hoe hij de onderhandeling en procedure met Werkgever zou voortzetten, geldt het volgende.

      Het financieel belang van de zaak is zoals hiervoor overwogen niet gelijk aan het door Consument gewenste schikkingsbedrag, nu dat – zoals hiervoor besproken – op een onjuiste voorstelling van zaken is gebaseerd. Bij gebreke van een ander reëel bedrag, dient het af te kopen financieel belang van de zaak op € 10.000,- bruto worden gesteld, zijnde het bedrag dat de Jurist aanvankelijk als vordering noemde en door Consument ook als uitgangspunt werd gehanteerd (zie alinea 2.7). Het is niet zonder meer aannemelijk dat Rechtsbijstanduitvoerder dit gehele bedrag dan beschikbaar zou hebben gesteld, aangezien toepassing van de Afkoopregeling enkel een mogelijkheid waar Rechtsbijstanduitvoerder gebruik van kan maken. De Commissie ziet daarom redenen om de hoogte van de schade als volgt te bepalen, en zal daarbij meenemen de hypothetische kans dat Rechtsbijstand-uitvoerder alsnog met betrekking tot het hoger beroep het belang van de zaak zou hebben afgekocht.

    12. Bij juiste advisering omtrent het tussenvonnis en uitblijven van een schikking (uitgaande van het gegeven dat Werkgever niet meer wilde betalen dat € 1.400,- bruto, zie alinea 2.6) moet het ervoor worden gehouden dat Consument in beroep zou zijn gegaan. Consument schat het resultaat daarvan hoog in, in vervolg op de toelichting op het Tussenvonnis van de Jurist (zie alinea 2.5). Daar tegenover staat dat de kantonrechter het resultaat laag inschatte, namelijk op een bedrag van € 1.834,36 indien Consument zou slagen in de bewijsopdracht (zie alinea 2.4). Bovendien moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat Consument in hoger beroep, wanneer dan eveneens een slechte(re) prognose zou zijn gegeven door het hof, alsnog een schikking zou hebben getroffen. Ook bestaat de kans dat Rechtsbijstanduitvoerder gezien de kosten en te verwachten duur van een hoger beroep alsnog het belang zou hebben afgekocht. Partijen hebben verder geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor een nadere specificering van de slagings-kans van een beroep. De Commissie schat de goede en kwade kansen daarom in op 50 %.
    13. Consument vordert in deze procedure een bedrag van € 8.500,-. Niet duidelijk is toegelicht of dit een bruto- of nettobedrag is of hoe dit zich verhoudt tot de reeds aan Consument betaalde bedragen. Wel heeft Consument zich ook beroepen op het bedrag dat de Jurist noemde als financieel belang in de rechtszaak, zijnde € 10.000,- bruto. Daarom zal de Commissie van dit bedrag uitgaan. Dit betekent dat Consument op basis van de goede en kwade kansen schade heeft geleden ten bedrage van € 5.000,- bruto
      (50 % x € 10,000,-) minus € 3.000,- bruto (reeds betaald) = € 2.000,- bruto.
    14. De vordering van Consument wordt daarom toegewezen als onder 5 beslist.

 

    1.  
  • BeslissingDe Commissie beslist dat het bruto equivalent van € 2.000,- binnen vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan Consument vergoedt.In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

 

  1.  
  2.  
Bekijk de volledige uitspraak