Mijn Kifid

Uitspraak 2019-037 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-037
(mr J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. mr. dr. S.O.H. Bakkerus, mr. B.F. Keulen, leden en mr. S. Rutten, secretaris)

Klacht ontvangen op : 8 maart 2018
Ingediend door : Consument 1 en Consument II, tezamen Consumenten
Tegen : Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V., gevestigd te Den Haag,
verder te noemen Verzekeraar
Datum uitspraak : 21 januari 2019
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Verzekeraar heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat Consument II Verzekeraar opzettelijk heeft misleid door een schade te claimen die al op de auto aanwezig was. De Commissie is dan ook van oordeel dat Verzekeraar terecht dekking heeft geweigerd aan Consumenten. Verzekeraar mocht tevens overgaan tot het registeren van de persoonsgegevens van Consument II in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR. De persoonsgegevens van beide Consumenten mochten ook geregistreerd worden in de Gebeurtenissenadministratie voor de duur van 2 jaar.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

· het door Consumenten (digitaal) ingediende klachtformulier;
· het verweerschrift van Verzekeraar;
· de nadere reactie en aanvullende stukken van Verzekeraar;
· de reactie hierop van Consumenten;
· de aanvullende reactie van Verzekeraar.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor een bindend advies.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting, maar Consumenten hebben verzocht de zaak op stukken te beslissen. Verzekeraar heeft hiermee ingestemd. De Commissie was mede hierom van oordeel dat van behandeling ter zitting kan worden afgezien.

2. Feiten

Feiten
2.1 Op 13 juli 2017 heeft Consument II geconstateerd dat aan de auto van Consumenten schade was ontstaan.

Daarop heeft Consument II via de gevolmachtigde Van Kampen Groep (hierna ‘VKG’) aanspraak gemaakt op de autoverzekering die Consument I bij Verzekeraar heeft afgesloten. Hierbij heeft Consument II een drietal formulieren ingediend, te weten 1) het aanrijdingsformulier, 2) het formulier voor verhaal op het Waarborgfonds Motorverkeer met een getuigenverklaring en 3) het proces-verbaal van de aangifte bij de politie.

2.2 Op het aanrijdingsformulier heeft Consument II het volgende vermeld:

“RV bumper/scherm, spiegel = portier”

2.3 Bij het formulier voor verhaal op het Waarborgfonds van 19 juli 2017 heeft Consument II een getuigenverklaring van mevrouw [Naam getuige] (hierna ‘de getuige’), een vriendin van Consument II, toegevoegd. De getuige heeft de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:

“Voordat we weggingen liet mevr. [Naam] de schade bij het voorwiel aan de rechterkant v.d. auto [zien]. Na de rit met de auto bij ons op de parkeerplaats bekeken we de schade nog eens. Toen zagen we dat er schade aan het portier was dat er eerst niet was.”

2.4 In het proces-verbaal heeft Consument II het volgende laten opnemen:

“Omschrijving schade Rechter bumper en aansluitend plaatwerk tot op de grondverf beschadigd, rechter buitenspiegel beschadigd en rechter portier gedeukt en kras met verf eraf.”

2.5 Verzekeraar heeft onderzoek laten doen naar de toedracht van het voorval. De motorrijtuigenexpert heeft een rapportage opgesteld, die is gedateerd op 28 augustus 2017. In het rapport is het volgende opgenomen:

“Het betreft schade aan het rechter voorscherm en voorbumper. Voertuig heeft ook nog schade aan het rechter voorportier maar naar onze mening is deze schade van een ander evenement. Wij hebben dan ook alleen de schade aan de voorbumper en voorscherm opgenomen.
Waarborgfonds

Wij stelden vast, dat het voortuig aan de rechtervoorzijde was beschadigd. De deformatie bevond zich in het midden gedeelte van de carroseriedelen.
Er zijn sporen aangetroffen die wijzen op een aanrijding met een ander motorrijtuig.


Conclusie

Gelet op het schadebeeld en de bij ons bekend zijnde beperkte gegevens is het aannemelijk dat deze schade veroorzaakt is door een ander motorrijtuig.”

2.6 Verzekeraar heeft vervolgens op 18 september 2017 met de getuige gesproken. De getuige heeft toen bevestigd dat Consument II voordat ze met elkaar op pad gingen haar heeft laten zien dat al schade aan de rechtervoorzijde aan de auto aanwezig was. Bij terugkomst hebben Consument II en de getuige geconstateerd dat er een andere schade was bijgekomen.

2.7 Op 10 oktober 2017 heeft Verzekeraar gesproken met Consument I. Tijdens dit gesprek heeft Verzekeraar Consument I voorgehouden, dat Consument II een onjuiste opgave van de schade heeft gedaan. Consument I heeft tijdens het telefoongesprek gezegd dat hij de schade rechtsvoor heeft veroorzaakt en dat die schade inderdaad al op de auto aanwezig was.

2.8 Op 10 oktober 2017 heeft Verzekeraar Consument II telefonisch gesproken. Verzekeraar heeft daarvan ook een telefoonnotitie opgesteld. In die telefoonnotitie staat dat Consument II eerst heeft gezegd dat zij niet wist dat aan de rechtervoorzijde van de auto al een schade aanwezig was. Nadat Verzekeraar Consument II ermee had geconfronteerd dat dit niet strookte met de verklaring van de getuige, heeft zij haar verklaring aan Verzekeraar meerdere malen gewijzigd. Zo heeft zij eerst aangegeven dat linksvoor al een schade aanwezig was, terwijl zij later heeft opgemerkt dat juist rechtsvoor al een lichte schade aanwezig was. Tot slot heeft Consument II verklaard dat de schade rechtsvoor wel verergerd was door het voorval. Op een gegeven moment heeft Verzekeraar Consument II er op gewezen dat zij een onjuiste opgave van de schade had gedaan en dat zij ook een valse aangifte bij de politie had gedaan. Consument II heeft toen toegegeven dat zij niet goed heeft gehandeld.

2.9 Verzekeraar heeft op 19 oktober 2017 de claim van Consumenten afgewezen. Verzekeraar heeft geconcludeerd dat Consument II opzettelijk een onjuiste opgave van de schade heeft gedaan en daarmee een hogere schade heeft geclaimd met het doel Verzekeraar te misleiden. Verzekeraar heeft de persoonsgegevens van Consumenten geregistreerd in de Gebeurtenissenadministratie en de persoonsgegevens van Consument II tevens geregistreerd in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (hierna ‘het EVR’) voor de duur van 2 jaar. Verzekeraar heeft ook bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (hierna ‘CBV’) melding gemaakt van de registratie van de persoonsgegevens van Consument II in het Incidentenregister.

2.10 Op 6 december 2017 heeft Verzekeraar een verklaring van Consument II ontvangen, waarin onder meer is te lezen:
“ (…)
○ Omdat deze schade in mijn optiek wel verergerd was, ging er vanuit dat dit
ook op 13 juli 2017 gebeurd was en heb ik dit toch maar meegenomen in
mijn aangifte.
(…)
○ Volgens expert kon de schade rechts voor niet van hetzelfde incident zijn en
hij vertelde dat deze schade dan ook niet vergoed zou worden. Ik heb dit voor kennisgeving aangenomen. Daar ook geen punt van gemaakt omdat ik ook wel wist dat we met die bumperhoek al wel eens iets geraakt hadden. Misschien had ik toen mijn aangifte bij de politie moeten veranderen of aanpassen, maar dat is niet bij mij opgekomen. Later toen ik daar met J. over sprak zij hij dat hij ook al wel eens iets met de bumper rechts geraakt had. We hadden het daar niet eerder over gehad. En ook toen dachten we daar verder niet over na. De expert had de schade vastgesteld.
Alleen de schade op het portier zou vergoed gaan worden en dat vonden wij prima.
○ Ik zou natuurlijk ook nooit [Naam getuige] als getuige opgeven als ik een valse aangifte wilde doen. Ik heb haar verklaring ook gelezen. Als dit niet klopte had ik dit natuurlijk niet ingestuurd.
(…)
○ (…) hield een zeer intimiderend kruisverhoor, hetgeen mij erg nerveus maakte. Dit was ook duidelijk zijn bedoeling. Hij vertelde dat hij [Naam getuige] gebeld had en wat zij verklaard had. Ik heb dat ook niet tegengesproken. Omdat ik vergeten was te melden dat die lichte schade er al zat voordat de grotere schade door mijn man was toegebracht en hij vroeg waarom ik dan eerder gezegd had dat er geen schade zat kon ik hem niet meteen antwoord geven. Ik was dit gewoon vergeten. Hij had op dat moment echt een reactie van: yes, ik heb je. Ik was te beduusd om hem goed van repliek te kunnen dienen.
○ In zijn brief meldt hij overigens dat [Naam getuige] zou hebben gezegd dat wij al hadden gesproken over de schade op de voorbumper voor we weggingen. Dat is pertinent onjuist. Wij hebben pas over schade gesproken nadat was geconstateerd dat er schade op het rechter voorportier zat.
○ Al met al berust alles op een misverstand of misschien naïviteit. Het is nooit mijn bedoeling geweest te frauderen. Het gaat misschien over een schade van een paar honderd euro op een oude auto. Voor ons in ieder geval geen halszaak en al zeker niet om hiervoor risico’s te gaan lopen ten aanzien van je verzekeringen.”

2.11 Op 28 januari 2018 heeft Verzekeraar Consumenten laten weten dat hij het afwijzende standpunt en de registraties handhaaft.

2.12 Voor de beoordeling van de registratie van de persoonsgegevens van Consumenten in de Gebeurtenissenadministratie, is de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen (hierna ‘de GVPFI’) van belang (een kopie van de relevante artikelen uit de GVPFI wordt als bijlage bij deze uitspraak gevoegd).

2.13 Voor beoordeling van de registratie van de persoonsgegevens van Consument II in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR is het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen van 23 oktober 2013 (hierna ’het Protocol’) van belang. Ook van belang is de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna ‘Wbp’) (een kopie van de relevante artikelen uit deze regelgeving is ook als bijlage bij deze uitspraak gevoegd).

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consumenten
3.1 Consumenten vorderen dat Verzekeraar alsnog overgaat tot het uitkeren van de schade volgens het expertiserapport ter hoogte van een bedrag van € 665,50 en tot doorhaling van de registratie van de persoonsgegevens van Consumenten in de Gebeurtenissen-administratie. Tevens vordert Consument II dat haar persoonsgegevens in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR worden doorgehaald. Verder vorderen Consumenten de extra kosten ter hoogte van € 3.100,00 die ze hebben moeten maken omdat ze hun verzekeringen elders hebben moeten onderbrengen. De Commissie begrijpt de vordering van Consument II aldus dat zij ook intrekking wenst van de melding van de incidentenregistratie aan het CBV.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 De vordering van Consumenten steunt kort samengevat op de volgende grondslag. Verzekeraar is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst, omdat hij weigert de door Consumenten geleden schade te vergoeden. Verzekeraar is voorts ten onrechte overgegaan tot het registreren van de persoonsgegevens van Consumenten in de Gebeurtenissenadministratie en de persoonsgegevens van Consument II in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR. Consumenten voeren hiertoe de volgende argumenten aan.
• Er is geen sprake van opzet tot misleiding bij Consument II. Er is sprake geweest van
een vergissing. Consumenten hebben nooit ontkend dat aan de auto 2 schades zichtbaar waren.
• De auto van Consumenten is een al wat oudere auto waarop door de jaren heen wat deukjes zijn gekomen. Als één van de Consumenten een deuk in de auto heeft gereden, raakt de ander daarvan niet altijd meteen op de hoogte. Dat ten tijde van het winkelbezoek schade is ontstaan aan de auto staat buiten kijf. Welke schades de auto toen al wel of niet had kan wellicht aanleiding geven tot discussie of misverstanden. Nadat een expert Consument II had bezocht en uitgelegd dat de schade waarschijnlijk door verschillende incidenten was veroorzaakt, hadden Consumenten daar ook direct vrede mee.
Dat levert ook een aanwijzing op dat bij Consument II geen sprake is geweest van opzet tot misleiding.

Verweer Verzekeraar
Verzekeraar heeft de stellingen van Consument weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

4.1 In deze zaak gaat het in de kern om de volgende vragen: 1) hebben Consumenten recht op uitkering onder de verzekering als gevolg van de schade die zij hebben geleden en 2) mocht Verzekeraar overgaan tot het registreren van de persoonsgegevens van Consumenten in de Gebeurtenissenadministratie en het opnemen van de persoonsgegevens van Consument II in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR?

Recht op dekking
4.2 Verzekeraar heeft de schadeclaim van Consumenten afgewezen omdat hij van mening is dat de door Consument II opgegeven schade niet juist was. Aan de orde is een beroep van Verzekeraar op verval van recht op uitkering zoals bedoeld is in artikel 7:941 lid 5 Burgerlijk Wetboek (verder te noemen ‘BW’). Een geslaagd beroep van Verzekeraar op artikel 7:941 lid 5 BW heeft verstrekkende gevolgen. Daarom moeten hieraan hoge eisen worden gesteld. Concreet betekent dit dat ten minste sprake moet zijn van een gegronde verdenking van fraude. Het ligt in dit verband op de weg van Verzekeraar om hiervoor concrete feiten en omstandigheden naar voren te brengen – en die bij betwisting door Consument te bewijzen -, waaruit het bestaan van het genoemde opzet om te misleiden kan blijken.
Zie GC Kifid 2013-245 en GC Kifid 2011-146.

Opzet tot misleiding
4.3 In deze procedure hebben Consumenten niet betwist dat Consument II een onjuiste opgave van de schade heeft gedaan. Dit staat dan ook vast. Het is de vraag of Consument II opzet heeft gehad Verzekeraar te misleiden dan wel of sprake is geweest van een vergissing, zoals Consumenten hebben gesteld. De Commissie is van oordeel dat Verzekeraar heeft aangetoond dat sprake is van een gegronde verdenking van fraude.

4.4 Anders dan Consumenten hebben betoogd kan van een vergissing bij deze opgave geen sprake zijn. Op verschillende plaatsen heeft Consument II een onjuiste opgave betreffende (de oorzaak van) de schade gedaan, te weten in het proces-verbaal van aangifte bij de politie en in het aanrijdingsformulier. Ook bij het onderzoek door de expert heeft Consument II geen enkel voorbehoud gemaakt voor de geclaimde schade.

Consument II heeft gedurende de schadebehandeling er met geen enkel woord over gerept dat wellicht al een schade aan de auto aanwezig was. Pas nadat Verzekeraar Consumenten had geconfronteerd met de onjuistheid van de opgave van de schade, heeft Consument II verklaard dat inderdaad eerder schade aan de auto was ontstaan. Uit de gespreknotities die Verzekeraar heeft overgelegd blijkt dat Consument II telkens haar stellingen heeft gewijzigd en tegenstrijdige verklaringen heeft gegeven over de eerdere schade. Zo heeft Consument II in het telefoongesprek van 10 oktober 2017 eerst gezegd dat zij niet wist dat de schade al aanwezig was, terwijl uit de verklaring van de getuige blijkt dat Consument II wel degelijk op de hoogte was van die eerdere schade. Nadat Verzekeraar Consument II hiermee had geconfronteerd, heeft zij in eerste instantie verklaard dat zij op de hoogte was van een schade aan de linkerzijde van de auto. Toen Verzekeraar opmerkte dat ook dit niet juist was, heeft Consument II haar lezing opnieuw gewijzigd. Consument II heeft toen gezegd dat de schade aan de rechtervoorzijde van de auto wel al aanwezig was. Maar omdat deze schade verergerd zou zijn, zou Consument II ervoor hebben gekozen deze schade op te geven. Op 7 december 2017 heeft Consument II bij Verzekeraar een verklaring ingediend met de bedoeling om uit te leggen dat het allemaal om een vergissing ging en dat zij nooit het opzet had Verzekeraar te misleiden. Consument stelt onder meer dat zij dacht dat de schade wel verergerd was en dat zij daarom de schade die al aanwezig was (ook) heeft geclaimd. De Commissie vindt ook de uiteindelijke reactie van Consument II, die is gegeven nadat Consumenten waren geconfronteerd met de bedenkingen daartegen van Verzekeraar niet geloofwaardig. Het had op de weg van Consumenten gelegen om hiervoor een aannemelijke verklaring te geven. Consumenten hebben nagelaten dit te doen. Daarom moet het oordeel luiden dat Consument II het opzet heeft gehad Verzekeraar te misleiden. Gelet op het voorgaande is de tussenconclusie dat Verzekeraar terecht dekking heeft geweigerd.

Registratie persoonsgegevens Consument II in het Incidentenregister en het EVR
Algemeen
4.5 Vervolgens is het de vraag of Verzekeraar de persoonsgegevens van Consument in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde Extern Verwijzingsregister mocht opnemen. Omdat opname van persoonsgegevens in deze registers – en met name het EVR – voor Consument ernstige gevolgen kan hebben moeten zware eisen worden gesteld aan de grond(en) van Verzekeraar voor opname van de persoonsgegevens van Consument. (Zie onder andere Hof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:494, rechtsoverweging 4.3 en GC Kifid 2017-717 onder 4.2). De opname van persoonsgegevens in het Incidentenregister en het EVR is alleen gerechtvaardigd als dat gebeurd is in overeenstemming met de daarvoor geldende regels in het Protocol en als de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren (zie HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720, rechtsoverweging 4.4.)


Bovendien moet worden beoordeeld of op grond van deze gedragingen het opnemen in het Incidentenregister en het EVR gerechtvaardigd was en of de duur daarvan past bij de ernst van de gedragingen. De verzekeraar moet bij de registratie van persoonsgegevens in het EVR een proportionaliteitsafweging te maken. Hij moet ook de belangen van de consument meewegen bij de beoordeling van de vraag of hij gegevens in het EVR registreert, en zo ja, voor welke duur. (vgl. GC Kifid 5 juli 2016, 2016-302, onder 4.9). De consument die verwijdering van een registratie wenst, zal van zijn kant moeten onderbouwen op grond waarvan hij te zwaar wordt geraakt in zijn belangen en waarom zijn belang zwaarder moet wegen dan het belang van registratie.

Is sprake geweest van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld van
Fraude?
4.6 Het is aan Verzekeraar om feiten te stellen die een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld van fraude opleveren. De Commissie is van oordeel dat Verzekeraar hierin is geslaagd. Hiervoor is geoordeeld dat in dit geval vast staat dat Consument een onjuiste opgave van de schade heeft gedaan met het opzet Verzekeraar te misleiden. De Commissie verwijst naar de randnummers 4.2 t/m 4.4 hierboven. Verzekeraar heeft terecht aangevoerd dat daarom het belang van de financiële sector bij registratie zwaarder weegt dan het belang van Consument bij het niet-registreren van zijn persoonsgegevens.

Is de registratie proportioneel?
4.7 Verzekeraar heeft de gegevens van Consument II voor een duur van twee jaar in het EVR laten registreren. Verzekeraar heeft aangevoerd dat hij bij de duur de geringe omvang van de schade heeft meegewogen. Consumenten hebben tegen de duur van registratie niets ingebracht. De Commissie begrijpt dat de registratie consequenties heeft voor
Consument II. Gezien de omstandigheden van deze zaak is de Commissie evenwel van oordeel dat het belang van de financiële sector bij registratie zwaarder weegt dan het belang van Consument II bij het niet-registreren van haar persoonsgegevens. De duur van de registratie is beperkt tot twee jaar. Deze termijn komt de Commissie passend voor.

4.8 Gelet op het voorgaande dient ook de registratie in het Incidentenregister gehandhaafd te blijven. Het EVR is gekoppeld aan het Incidentenregister (artikel 5.1.1 van het Protocol). Dit heeft tot gevolg dat, wanneer eenmaal als vaststaand moet worden aangenomen de registratie in het EVR terecht en proportioneel is, de gegevens in het Incidentenregister ook blijven staan.

Melding CBV
4.9 Op grond van artikel 4.2.3 van het Protocol worden de gegevens in het Incidentenregister uitgewisseld met functionarissen werkzaam bij de daartoe ingerichte coördinatiefuncties van het Verbond van Verzekeraars, te weten het fraudeloket.
Dit is het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen mocht Verzekeraar het CBV van de registratie van de persoonsgegevens van Consument II in kennis stellen. Verzekeraar hoeft de melding aan het CBV niet in te trekken.

Registratie Gebeurtenissenadministratie en Intern Verwijzingsregister
4.10 Consumenten hebben ook doorhaling van registratie van hun persoonsgegevens in de Gebeurtenissenadministratie gevorderd. Uit de schriftelijke procedure is niet gebleken dat Verzekeraar de persoonsgegevens van Consumenten ook in het IVR heeft opgenomen zodat de Commissie aanneemt dat de gegevens alleen zijn geregistreerd in de Gebeurtenissen-administratie. Op grond van artikel 5.5.1 GVPFI kunnen persoonsgegevens die betrekking hebben op (onder meer) gebeurtenissen die de zorg en aandacht behoeven van de financiële instelling, worden opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie. Het gaat daarbij om zaken die de veiligheid en integriteit van de instelling, haar werknemers, klanten en overige relaties maar ook de financiële sector als geheel (kunnen) raken.

4.11 Hiervoor onder randnummers 4.5 t/m 4.9 is overwogen dat de feiten in onderlinge samenhang een registratie van Consument II in het Incidentenregister en EVR rechtvaardigen. Verzekeraar heeft ook aangevoerd dat de juistheid van de claim van Consumenten nader onderzocht moest worden, reden waarom de persoonsgegevens van beide Consumenten in de Gebeurtenissenadministratie opgenomen mochten worden. De Commissie kan Verzekeraar hierin volgen en de 4.1 t/m 4.4 genoemde omstandigheden brengen met zich dat van een gebeurtenis in de zin van artikel 5.5.1. GVPFI sprake is. Verzekeraar heeft de gegevens van Consumenten dan ook mogen opnemen in de Gebeurtenissenadministratie.

Is de duur van de registratie proportioneel?
4.12 Uit de procedure is niet gebleken voor welke duur Verzekeraar de persoonsgegevens van Consumenten in de Gebeurtenissenadministratie heeft opgenomen. Op grond van artikel 4.3 sub f GVPFI dient ook deze registratie proportioneel te zijn. De Commissie oordeelt dat Verzekeraar de persoonsgegevens van Consumenten voor de duur van 2 jaar mag registreren. Omdat Verzekeraar niet heeft aangegeven voor welke duur de persoons-gegevens zijn geregistreerd, zoekt de Commissie aansluiting bij de duur die Verzekeraar heeft gehanteerd bij de registratie van de persoonsgegevens van Consument II in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde Extern Verwijzingsregister.

Eindconclusie
4.13 Alles overwegende is de Commissie van oordeel dat sprake is van een gegronde verdenking van fraude door Consument II.

Om die reden mocht Verzekeraar vergoeding van de schade aan beide Consumenten weigeren, overgaan tot het registeren van de persoonsgegevens van Consument II in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR en overgaan tot het registreren van de persoonsgegevens van beide Consumenten in de Gebeurtenissenadministratie. Consumenten kunnen jegens Verzekeraar geen aanspraak maken op enige kostenvergoeding.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vorderingen van Consumenten af. De duur van de opnamen in de Gebeurtenissenadministratie dient Verzekeraar te beperken tot 2 jaar.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/in-beroep-gaan-bij-kifid.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak