Mijn Kifid

Uitspraak 2020-153 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2020-153
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr E.C. Ruinaard, mr. J. van der Groen, leden en mr. D.W.Y. Sie, secretaris)

Klacht ontvangen op    : 23 juli 2019
Ingediend door             : Consument
Tegen                              : Univé Regio Plus Brandverzekering N.V., gevestigd te Heerhugowaard, verder te noemen
de Verzekeraar
Datum uitspraak          : 18 februari 2020
Aard uitspraak              : Bindend advies

Samenvatting

Dekkingsuitsluiting. De zoon van Consument is beroofd bij een hasjdeal, waarna hij een beroep doet op de buitenhuisdekking van de inboedelverzekering van Consument. Verzekeraar weigert dekking te verlenen, omdat de schade heeft plaatsgevonden terwijl er ‘illegale activiteiten’ plaatsvonden. In de verzekeringsvoorwaarden staat het begrip ‘illegaal’ niet gedefinieerd. De Commissie realiseert zich dat in de volksmond een hasjdeal of het feitelijk en concreet voor-bereiden van een hasjdeal een illegale/maatschappelijk ongewenste praktijk is. Daarentegen overweegt de Commissie dat sprake is van een dekkingsuitsluiting die beperkt moet worden uitgelegd. Bovendien geldt op grond van de contra proferentem-regel dat de voor consument meest gunstige lezing prevaleert, in het geval meerdere lezingen mogelijk zijn en voor zover deze lezing redelijk is. Consument stelt dat ‘illegale activiteiten’ gelezen moeten worden als ‘activiteiten in strijd met de wet’. Deze lezing beschouwt de Commissie als een redelijke lezing. Uit de gestelde omstandigheden concludeert de Commissie dat sprake is van voorbereidingshandelingen in de handel van softdrugs. Zo is niet komen vast te staan dat de hasj dan wel de persoon die daad-werkelijk over de hasj beschikte, aanwezig was op het moment dat de zoon van consument is beroofd. Er kan dan geen sprake zijn van een (strafbare) poging in de handel van softdrugs. Voorbereidingshandelingen voor de handel in softdrugs zijn volgens de wet niet strafbaar. Hierdoor concludeert de Commissie dat Verzekeraar geen geslaagd beroep kan doen op de dekkingsuitsluiting. De vordering van Consument wordt toegewezen.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken met de daarbij behorende bijlagen:

· het namens Consument ingediende klachtformulier;
· het verweerschrift van de Verzekeraar;
· de namens Consument ingediende repliek;
· de dupliek van de Verzekeraar.
De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft bij Verzekeraar een inboedelverzekering met allrisk- en buitenhuisdekking (hierna: ‘de verzekering’) gesloten.

2.2 Op de verzekering zijn de Voorwaarden Woonverzekering versie 1.2 (hierna: ‘de Voorwaarden’) van toepassing, die, voor zover relevant, als volgt luiden:

“2.4 Schade terwijl er illegale activiteiten plaatsvinden
Wij betalen niet als de schade komt terwijl er illegale activiteiten plaatsvinden. Hieronder vallen onder meer hennep kweken of een gestolen auto een andere identiteit geven. Het maakt niet uit of u van de activiteiten wist.”

2.3 Op 28 januari 2019 is de zoon van Consument slachtoffer geworden van een beroving. Het proces-verbaal van de aangifte van de zoon van Consument luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Ik kreeg ongeveer twee weken geleden een appje van [X] met de vraag of ik iemand kende die Hasj kon regelen. Ik vertelde hem dat ik wel iemand kende en vertelde hem dat ik zou rondvragen. Zodoende kwam ik bij een persoon waarvan ik de naam niet wil vertellen.
(….)
Vandaag maandag 28 januari 2019, omstreeks 18.30 uur, stuurde ik [X] een appje met daar in dat we konden afspreken. [X] reageerde daar op en vertelde dat hij naar huis moest om het geld op te halen. [X] vertelde dat het wat langer duurde en vertelde mij te komen naar Amsterdam noord. [X] verstuurde mij de locatie waar ik naar toe moest.
(…)
Ik parkeerde de auto en ben toen uit gestapt. Ik ben toen naast de auto gaan staan en heb staan kijken naar het Amsterdam CS. Ongeveer 5 minuten later kwam er een auto aangereden. Ik zag de auto niet aan komen en ineens stopte er een auto naast me. Ik zag dat [X] in het voertuig zat op de bijrijdersstoel. Mijn eerste gedachte was: “oh hij is niet alleen. Ze zijn met z’n tweeën. [X] stapte uit en gaf aan dat het geld in de auto lag. Ik had voor ik de auto had gehuurd het geld bedrag van 800 euro en daarna nog een bedrag van 200 euro gepind. Dit bedrag zou ik aan [X] geven als borg. Ik bood het zelf aan als een teken van vertrouwen. Ik overhandigde hem (het geld) en [X] is in de auto gaan zitten om het geld te tellen. (…)
Vervolgens kwamen er twee personen (hierna: [X1] en [X2]) uit het voertuig gestapt. (…) Ze kwamen zo snel op mij af en ik kon geen kant op. Ik hoorde dat [X2] tegen mij zei: “Ga maar slapen”. En vervolgens zie ik dat zijn linker vuist in de richting van mijn gezicht kwam. Het ging zo snel en kon daar niet op reageren. Door de klap viel ik tegen de auto aan en kwam ik op de grond te liggen. (…) Ik heb al liggend mijn jas moeten uittrekken. [X1] pakte de jas van mij af en terwijl ik wil opstaan hoor ik [X1] tegen mij zeggen: Doe ook maar je trui uit”. Ik deed vervolgens mijn trui uit. Ook moest ik mijn horloge, ketting, en heuptasje met daarin mijn telefoon, portemonnee en sleutels afgeven. [X1] vroeg mij waar mijn telefoon was. Ik gaf aan dat ik niet wist waar de telefoon lag. Ik hoorde dat [X1] tegen mij zei: “Of wil je dat ik hem door laad”. Ik voelde mij daardoor nog angstiger. Ik heb toen niets gezien. En vervolgens voelde ik dat er een hard voorwerp tegen mijn slaap aan. Enkele seconde later zag ik dat het om een zwart wapen ging. (…) Toen ze al mijn spullen hadden hoorde ik dat [X1] en [X2] mij vertelde dat ik moest gaan rennen. Ook [X] heeft staan roepen dat ik moest rennen.”

2.4 Op enig moment heeft Consument Verzekeraar verzocht de schade, die op 28 januari 2019 is ontstaan, te vergoeden.

2.5 Op 14 mei 2019 heeft Verzekeraar een e-mail gestuurd aan Consument die, voor zover relevant, als volgt luidt:

“U krijgt helaas geen schadevergoeding. De schade heeft plaatsgevonden terwijl er illegale activiteiten plaatsvonden. De handel in hash op straat is illegaal en er worden hierbij risico’s genomen die niet verzekerd zijn. Volgens artikel 2.4 van de voorwaarden woonverzekering is er dan geen dekking.”

2.6 De uitwisseling van standpunten door partijen heeft niet geleid tot een oplossing van het geschil.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert een bedrag van € 2.500,- vermeerderd met wettelijke rente vanaf
24 maart 2019.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag.
· Verzekeraar heeft op onjuiste gronden de schadeclaim van Consument afgewezen.
o Volgens Consument dient het begrip ‘illegaal’ omschreven te worden als ‘strijdig met de wet’, aangezien de Voorwaarden geen definitie geven voor dit begrip. De zoon van Consument had afspraken gemaakt, een auto gehuurd en geld gepind.
Deze handelingen zijn aan te merken als voorbereidingshandelingen. Voorbereiding van een misdrijf is pas strafbaar wanneer het gaat om een misdrijf met een maximumstraf van acht jaar of meer (artikel 46 Wetboek van Strafrecht). Voor de handel in softdrugs (lijst II) kan op grond van artikel 11 lid 2 van de Opiumwet maximaal 2 jaar gevangenisstraf worden opgelegd. Een maximumstraf van acht jaar of meer kan alleen voor misdrijven in verband met harddrugs (lijst I) worden opgelegd. Nu het ging om voorbereiding van een hasj deal was er geen sprake van een activiteit die in strijd was met de wet. Om die reden kan Verzekeraar geen beroep doen op de dekkingsuitsluitingsgrond genoemd in artikel 2.4 van de Voorwaarden.

Verweer van de Verzekeraar
3.3 Verzekeraar heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• De schadeclaim komt niet voor dekking in aanmerking, omdat sprake was van een illegale activiteit zoals omschreven in de Voorwaarden.
o In het algemeen geldt dat verzekeraars geen schade willen dragen die te maken hebben met illegale praktijken. Er wordt in de Voorwaarden geen link met het strafrecht gemaakt op de wijze zoals Consument betoogt. De Voorwaarden stellen niet als eis dat sprake moet zijn van een strafrechtelijke veroordeling of dat het daartoe zou kunnen komen. Volstaan wordt met de omschrijving illegale praktijk, omdat niet van alle illegale praktijken aangifte wordt gedaan en deze dus niet altijd bij het Openbaar Ministerie of de strafrechter komen. Het Openbaar Ministerie kan daarnaast om haar moverende reden besluiten om het strafbare feit niet te vervolgen. Dat laatste wil niet zeggen dat zich geen strafbaar feit
heeft voorgedaan, doch slechts dat het Openbaar Ministerie daarvan geen genoegzaam overtuigend bewijs heeft kunnen leveren.
o Consument gaat wel erg en te veel op de strafrechtelijke toer. Ook al zou het strafrecht hierin betrokken worden, dan maakt dat de situatie niet anders. In de volksmond begrijpt eenieder wat illegale praktijken zijn en dat betrokkenheid bij de handel in drugs daaronder valt behoeft geen betoog.
o De handel in drugs of betrokkenheid daarbij is als een illegale praktijk aan te merken, omdat dit strafbaar is gesteld. De zoon van Consument is tijdens een drugsdeal beroofd. De intentie dat de drugsdeal zou worden uitgevoerd staat voldoende vast. De zoon van Consument wist dat hij te doen had met iemand die in detentie was geweest. De zoon van Consument kende kennelijk ook mensen die in hasj handelen. Ook had de zoon van Consument al aangegeven dat hij het gevoel had dat de koper hem wilde (laten) beroven. Dat de drugsdeal uiteindelijk niet doorging, was niet afhankelijk van de wil van de zoon van Consument. Er was begin van een uitvoering van de drugsdeal, waardoor sprake is van een strafbare poging.

4. Beoordeling

4.1 De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of Verzekeraar zich op de uitsluitingsgrond van artikel 2.4 van de Voorwaarden heeft mogen beroepen. Daarbij is van belang dat het begrip ‘illegaal’ in de Voorwaarden niet nader wordt uitgelegd of gedefinieerd.

Uitleg van de Voorwaarden
4.2 Als uitgangspunt geldt hetgeen tussen partijen is afgesproken en wat hierover in de Voorwaarden is bepaald. Bij de uitleg van de verzekeringsvoorwaarden is bepalend de uitleg die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Zie Hoge Raad 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex). Hierbij komt het in de eerste plaats aan op de bedoeling van partijen.

4.3 Bij de uitleg van een schriftelijk contract zijn telkens alle omstandigheden van het concrete geval van beslissende betekenis. Deze omstandigheden worden gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Zie Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687 (overweging 3.6). Nu over een consumentenverzekerings-overeenkomst in de regel niet wordt onderhandeld en dat in dit dossier ook niet uit de stukken blijkt, geldt het volgende. De uitleg van een bepaling is met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de bepaling is gesteld, gelezen in het
licht van de verzekeringsvoorwaarden als geheel. Zie Hoge Raad 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:83 (overweging 3.6) en Hoge Raad 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 (overweging 4.1 e.v.).

4.4 Van belang is verder dat het hier gaat om de uitleg van een dekkingsuitsluiting. Een dekkings-uitsluiting dient in zijn algemeenheid, zoals in onderhavig geval, naar haar aard beperkt te worden uitgelegd; een dergelijke beperkte uitleg strookt met het doel van de verzekering
en het risico waartegen de verzekering dekking biedt. Zie Gerechtshof 22 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5428 (overweging 3.3) en GC Kifid nr. 2018-417 en GC Kifid
nr. 2016-374.

4.5 Op grond van de contra proferentem-regel van artikel 6:238 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) prevaleert de voor Consument meest gunstige lezing in geval meerdere lezingen mogelijk zijn en voor zover deze lezing redelijk is. Zie ook GC Kifid nr. 2015-225.

Voorbereidingshandelingen of (strafbare) poging
4.6 De Commissie dient nu de vraag te beantwoorden of de lezing van Consument, dat het begrip ‘illegale activiteiten’ beperkt gelezen moet worden en gelezen dient te worden als ‘activiteiten die in strijd zijn met de wet’, een redelijk lezing is.
Nu uit de in overweging 4.4 genoemde uitspraken blijkt dat een dekkingsuitsluiting beperkt moet worden uitgelegd, beperkt de Commissie zich tot de vraag of de zoon van Consument in strijd met de wet heeft gehandeld. Om daar een oordeel over te kunnen geven dient de vraag te worden beantwoord of de gedragingen van de zoon van Consument zijn aan te merken als strafbare gedragingen volgens het Wetboek van Strafrecht. Daarom dient de Commissie in te gaan op de vraag of sprake was van een voltooid delict in de zin van de Opiumwet, een strafbare poging daartoe in de zin van artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) of dat sprake was van (strafbare) voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel van de softdrugs (artikel 10 jo. artikel 10a jo. artikel 2 Opiumwet). Consument meent dat sprake was van voorbereidingshandelingen die niet strafbaar zijn. Verzekeraar meent daarentegen dat sprake was van een strafbare poging tot de handel in softdrugs.

4.7 In artikel 45 lid 1 Sr staat dat een poging tot misdrijf strafbaar is, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Een gedraging is te beschouwen als een begin van uitvoering van een voorgenomen misdrijf als zij naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht tot voltooiing van het misdrijf. Zie Hoge Raad 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373 (Cito-arrest).

4.8 Uit het proces-verbaal van de aangifte blijkt dat de zoon van Consument de volgende handelingen heeft verricht. Dit betreft het maken van afspraken met [X] (de koper), waaronder de afspraak om op 28 januari 2019 een hasjdeal uit te voeren. Dit leidt de Commissie af uit dit onderdeel van het proces-verbaal: “Vandaag maandag 28 januari 2019, omstreeks 18.30 uur, stuurde ik [X] een appje met daar in dat we konden afspreken. [X] reageerde daar op en vertelde dat hij naar huis moest om het geld op te halen.” Verder heeft de zoon van Consument een auto gehuurd voor de afspraak en heeft hij [X] een bedrag gegeven, dat als borg zou dienen. De hasjdeal zelf is niet doorgegaan, omdat de zoon van Consument vóór de deal is beroofd door twee personen die met [X] mee waren gegaan.

4.9 De Commissie overweegt dat pas sprake is van een (strafbare) poging of een voltooid delict in de handel in softdrugs, wanneer de handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn aan te merken als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf dan wel uit de handelingen volgt dat er sprake is van een voltooid misdrijf. In het laatste geval moet dan kort gezegd sprake zijn van aanwezigheid, in/vervoer, teelt en/of handel in softdrugs, middelen die op lijst II van de Opiumwet (vgl. art 3 Opiumwet) staan.

4.10 Uit de aanwezige stukken blijkt slechts dat er een afspraak is gemaakt, een auto is gehuurd en dat er geld is overhandigd als borg. Dit vormt tezamen nog niet ‘handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken zijn als gericht op voltooiing van het voor-genomen misdrijf’.

Een strafrechtelijke vervolging op basis van deze handelingen zou niet tot een veroordeling leiden. Daar komt bij dat niet is komen vast te staan dat de hasj, dan wel de persoon die daadwerkelijk over de hasj beschikte, aanwezig was op het moment dat de zoon van Consument is beroofd. Alles overziende kan de Commissie niet vaststellen dat sprake is van handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken zijn als gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf, te weten de handel in softdrugs. Hierdoor is niet voldaan aan artikel 45 Sr. Evenmin is er, gelet op het vorenstaande, sprake van een voltooid delict.

4.11 Er resteert dan alleen een mogelijk verwijt dat er sprake is van voorbereidingshandelingen voor een delict in de zin van de Opiumwet als hiervoor beschreven. Echter, uit
artikel 10 jo. 10a jo. artikel 2 Opiumwet volgt dat voorbereidingshandelingen voor de
handel in drugs (alleen dan) strafbaar zijn, wanneer sprake is van een middel uit lijst I oftewel harddrugs. In de Opiumwet staat hasj oftewel ‘hasjiesj’ vermeldt als softdrugs in lijst II. Hierdoor zijn de handelingen van de zoon van Consument niet aan te merken als strafbare voorbereidingshandelingen oftewel een activiteit die in strijd is met de wet.

4.12 De Commissie is dan ook, alles overwegende, van oordeel dat de onder overweging 3.2 beschreven lezing van Consument een redelijke lezing is, met als gevolg dat deze uitleg prevaleert. In het midden kan blijven of dit de enige mogelijke lezing is of dat ook andere lezingen van de bepaling mogelijk zijn, nu op grond van artikel 6:238 lid 2 BW de voor Consument meest gunstige redelijke lezing prevaleert. Deze lezing houdt in dat het begrip ‘illegale activiteiten’ beperkt gelezen moet worden, en dient te worden gelezen als ‘activiteiten die in strijd zijn met de wet’. De Commissie is van oordeel – zie 4.8 tot en met 4.11 – dat de gedragingen van de zoon van Consument niet kunnen worden aangemerkt als ‘activiteiten die in strijd zijn met de wet’, nu het niet gaat om een voltooid delict, strafbare poging of strafbare voorbereidingshandelingen. De Commissie realiseert zich dat in de volksmond een hasjdeal of het feitelijk en concreet voorbereiden van een hasjdeal een illegale/ maatschappelijk ongewenste praktijk is, maar nu sprake is van een dekkingsuitsluiting én de contra-proferentem regel van artikel 6:238 lid 2 BW geldt, gaat de beperkte uitleg van deze verzekeringsvoorwaarde in dit geval vóór de ruimere uitleg van Verzekeraar.

Conclusie
4.13 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van Verzekeraar op de dekkings-uitsluiting van artikel 2.4 van de Voorwaarden niet slaagt en dat de vordering van Consument dient te worden toegewezen. Verzekeraar heeft zich niet verweerd tegen de hoogte van het gevorderde bedrag.

5. Beslissing

De Commissie beslist dat Verzekeraar binnen vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan Consument vergoedt een bedrag van € 2.500,- met rente gelijk aan de wettelijke rente vanaf 24 maart 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.

In artikel 2 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/in-beroep-gaan-bij-kifid.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak